Spruce Harbor, Maine, 2011

De telefoon rinkelt aan één stuk door in het lege huis: verschillende toestellen in verschillende kamers rinkelen op verschillende toonhoogtes.

‘Terry?’ Vivians stem klinkt schril. ‘Terry, kun jij even opnemen?’

Molly, die tegenover Vivian in de woonkamer zit, legt haar boek neer en wil opstaan. ‘Het klinkt alsof het hier is.’

‘Ik ben aan het zoeken, Vivi,’ roept Terry uit een andere kamer. ‘Is daar ook een telefoon?’

‘Het zou kunnen,’ zegt Vivian, die met gestrekte nek om zich heen kijkt. ‘Ik weet het niet.’

Vivian zit in haar favoriete stoel, de verbleekte rode oorfauteuil die het dichtst bij het raam staat, met de laptop open en een kop thee in haar handen. De leraren op school hebben weer een studiedag en Molly zit te leren voor haar eindexamen. Hoewel het al halverwege de ochtend is, hebben ze de gordijnen nog niet opengedaan; Vivian vindt het schijnsel op haar scherm tot ongeveer elf uur te fel.

Terry komt mopperend, half tegen zichzelf en half tegen de kamer, binnen drentelen. ‘Jeetje mina, daarom heb ik het liefst een vaste telefoon. Ik had me nooit door Jack moeten laten overhalen om draadloos te nemen. Ik zweer... O, hier is-ie.’ Ze haalt een toestel achter een kussen op de bank vandaan. ‘Hallo?’ Ze zwijgt met een hand op haar heup. ‘Ja, dit is het huis van mevrouw Daly. Met wie spreek ik?’

Ze legt de hoorn tegen haar borst. ‘Die adoptieorganisatie,’ fluistert ze.

Vivian wenkt haar en pakt de telefoon aan. Ze schraapt haar keel. ‘Met Vivian Daly.’

Molly en Terry buigen zich naar haar toe.

‘Ja, dat heb ik gedaan. Hmhm. Ja. O... echt?’ Ze bedekt de hoorn met haar hand. ‘Iemand die aan alle gegevens voldoet die ik heb opgegeven, had al een formulier ingevuld.’ Molly kan de stem van de vrouw aan de andere kant van de lijn horen, een blikkerig geluid. ‘Wat zei u?’ Vivian drukt de telefoon weer tegen haar oor en luistert met een schuin hoofd naar het antwoord. ‘Veertien jaar geleden,’ zegt ze tegen Molly en Terry.

‘Veertien jaar geleden!’ roept Terry uit.

Nog geen tien dagen geleden heeft Molly, nadat ze een tijdje had gezocht op internet, een stel adoptieorganisaties gelokaliseerd en haar zoektocht beperkt tot de organisatie die door gebruikers het hoogst gewaardeerd werd. De site, die werd omschreven als een manier om mensen bij elkaar te brengen die contact wilden leggen met hun ‘biologische verwanten’, leek betrouwbaar en eerlijk – en was non-profit, dus vroeg geen bijdrage. Molly heeft de link voor het aanmeldingsformulier naar haar schooladres gemaild, waar ze het heeft geprint zodat Vivian het kon invullen. Slechts twee pagina’s, met de namen van de stad, het ziekenhuis en het adoptiebureau. Op het postkantoor heeft Molly een fotokopie gemaakt van de geboorteakte, die Vivian al die jaren in een doosje onder haar bed had bewaard, met de naam – May – die ze haar dochter had gegeven. Toen heeft ze het formulier en de fotokopie in een grote envelop naar de organisatie gestuurd in de volle overtuiging weken of maanden niets te horen, of misschien wel nooit.

‘Heb ik een pen?’ mompelt Vivian, terwijl ze rondkijkt. ‘Heb ik een pen?’

Molly haast zich naar de keuken en snuffelt in de rommella, haalt er een handjevol pennen uit en probeert die uit op het eerste beste papier dat ze kan vinden: de Mount Desert Islander. Ze neemt een blauwe balpen en de krant mee naar Vivian.

‘Ja, ja. Goed. Ja, dat is prima,’ zegt Vivian. ‘En hoe spel je dat? D, u, n, n...’ Ze legt de krant op het ronde tafeltje naast haar stoel en schrijft een naam, telefoonnummer en e-mailadres in de kantlijn, waarbij ze nogal moeite heeft met de @. ‘Dank u wel. Ja, dank u wel.’ Ze kijkt met samengeknepen ogen naar de telefoon en drukt dan op de UIT-toets.

Terry loopt naar de hoge ramen en bevestigt de gordijnen met de lussen aan de haken. Het licht dat naar binnen stroomt, is hard en fel.

‘Godallemachtig, nu zie ik helemaal niets meer,’ roept Vivian met haar hand boven haar scherm.

‘O, sorry! Zal ik ze weer dichtdoen?’

‘Laat maar.’ Vivian klapt haar laptop dicht. Ze tuurt naar de krant alsof de cijfers die ze heeft opgeschreven een of andere code vormen.

‘En, wat vertelde ze?’ vraagt Molly.

‘Ze heet Sarah Dunnell.’ Vivian kijkt op. ‘Ze woont in Fargo, North Dakota.’

‘North Dakota? Weten ze zeker dat jullie familie zijn?’

‘Ze zeggen van wel. Ze hebben de geboortegegevens gecontroleerd. Ze is op dezelfde dag geboren, in hetzelfde ziekenhuis.’ Vivians stem hapert. ‘Haar oorspronkelijke naam was May.’

‘O mijn god.’ Molly raakt Vivians knie aan. ‘Ze is het.’

Vivian vouwt haar handen in haar schoot. ‘Ze is het.’

‘Wat ontzettend spannend!’

‘Het is doodeng,’ zegt Vivian.

‘En nu?’

‘Tja, een telefoontje, veronderstel ik. Of een e-mail. Ik heb haar e-mailadres.’ Ze houdt de krant omhoog.

Molly buigt zich naar voren. ‘Wat wil je doen?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Een telefoontje gaat sneller.’

‘Misschien schrikt ze daar wel van.’

‘Ze wacht hier al heel lang op.’

‘Dat is zo.’ Vivian lijkt te aarzelen. ‘Ik weet het niet. Het gaat allemaal zo snel.’

‘Na zeventig jaar.’ Molly glimlacht. ‘Ik heb een idee. Laten we haar eerst googelen en kijken wat we kunnen vinden.’

Vivian doet of ze met een toverstokje zwaait boven de laptop. ‘Vlug.’

Sarah Dunnell blijkt musicus te zijn. Ze speelde viool bij het symfonieorkest van Fargo en heeft tot aan haar pensioen een paar jaar geleden lesgegeven aan de staatsuniversiteit van North Dakota. Ze is lid van de Rotary en is twee keer getrouwd – jarenlang met een advocaat en nu met een tandarts die in de raad van bestuur van het orkest zit. Ze heeft een zoon en een dochter die zo te zien begin veertig zijn, en minstens drie kleinkinderen.

Op het tiental foto’s dat Google vindt – voornamelijk portretfoto’s van Sarah met haar viool en op bijeenkomsten van de Rotary – is ze net als Vivian slank en heeft een waakzame uitdrukking op haar gezicht. En blond haar.

‘Ze zal het wel verven,’ zegt Vivian.

‘Wie niet,’ zegt Molly.

‘Ik heb het nooit gedaan.’

‘We kunnen niet allemaal zulk schitterend zilvergrijs haar als jij hebben,’ zegt Molly.

Het gaat nu allemaal heel snel. Vivian stuurt Sarah een e-mail. Sarah belt. Binnen een paar dagen hebben zij en haar tandartsman een vlucht naar Maine geboekt voor begin juni. Ze nemen hun elfjarige kleindochter Becca mee, die is opgegroeid met Max en de Maximonsters en volgens Sarah altijd in is voor een avontuur.

Vivian leest sommige e-mails hardop voor aan Molly.

Je bent altijd in mijn gedachten geweest, schrijft Sarah. Ik had de hoop al opgegeven om er ooit achter te komen wie je bent en waarom je me hebt afgestaan.

Het is opwindend, dit voorbereidende gedoe. Er trekt een troep werklui door het huis die kozijnen schildert, kapotte spijlen van de balustrade op de veranda aan de achterkant repareert, de Perzische tapijten reinigt en de scheuren in de muren plamuurt die elk voorjaar verschijnen als de grond ontdooit en het huis zich opnieuw zet.

‘Het is tijd om alle kamers open te gooien, vind je niet?’ zegt Vivian op een ochtend tijdens het ontbijt. ‘Kan alles lekker doorwaaien.’ Om te voorkomen dat de slaapkamerdeuren dichtslaan door de wind uit de baai zetten ze er oude strijkbouten tegen die Molly in een van de dozen op zolder heeft gevonden. Doordat al die deuren en ramen op de eerste verdieping openstaan, waait er een frisse wind door het huis. Alles lijkt op de een of andere manier lichter. Blootgesteld aan de elementen.

Zonder Molly om hulp te vragen bestelt Vivian op haar laptop met een creditcard nieuwe kleren voor zichzelf bij Talbots. ‘Vivian heeft kleren besteld bij Talbots. Op haar laptop. Met een creditcard. Ik geloof mijn eigen woorden niet. Jij?’ zegt Molly tegen Jack.

‘Straks vallen er nog gehaktballen uit de lucht,’ zegt hij.

Andere tekenen van de apocalyps nemen snel in aantal toe. Nadat er een pop-up op haar scherm is verschenen, kondigt Vivian aan dat ze van plan is een abonnement op Netflix te nemen. Ze koopt met één klik een digitale camera bij Amazon. Ze vraagt Molly of ze de niezende babypanda op YouTube al gezien heeft. Ze neemt zelfs een Facebook-account.

‘Ze heeft haar dochter al een vriendschapsverzoek gestuurd,’ vertelt Molly aan Jack.

‘Heeft ze het geaccepteerd?’

‘Meteen.’

Ze schudden hun hoofd.

Uit de linnenkast worden katoenen lakens gehaald en gewassen, en vervolgens aan de lange waslijn naast het huis te drogen gehangen. Als Molly ze daaraf haalt, zijn de lakens stijf en ruiken zoet. Ze helpt Terry de bedden op te maken, spreidt de witte lakens over matrassen die nooit gebruikt zijn.

Wanneer heeft iemand van hen voor het laatst zo’n opwinding gevoeld? Zelfs Terry is erdoor aangestoken. ‘Ik vraag me af wat voor ontbijtgranen ik voor Becca moet kopen,’ zegt Terry peinzend als ze de quilt met de Ierse krans op het bed voor het meisje leggen. Dat staat in de kamer tegenover de suite van haar grootouders.

‘Met iets met chocolade zit je altijd goed,’ zegt Molly.

‘Ik denk dat ze liever pannenkoekjes heeft. Denk je dat ze van pannenkoekjes met bosbessen houdt?’

‘Wie houdt daar niet van?’

Terwijl Molly in de keuken kastjes schoonmaakt en Jack de scharnieren van de hordeur aandraait, bespreken ze wat Sarah en haar familie zouden willen doen op het eiland. Rondkuieren in Bar Harbor, ijsjes halen bij Ben & Bill’s, gestoomde kreeft eten bij Thurston’s, en misschien Nonna’s uitproberen, die nieuwe Zuid-Italiaanse tent in Spruce Harbor die een jubelende recensie kreeg in Down East...

‘Ze komt hier niet om de toerist uit te hangen. Ze komt om haar biologische moeder te ontmoeten,’ zegt Terry tegen hen.

Ze kijken elkaar aan en barsten in lachen uit. ‘O ja, dat is zo,’ zegt Jack.

Molly volgt Sarahs zoon Stephen op Twitter. Op de dag van vertrek twittert hij: Mam is weg om haar eenennegentigjarige biologische moeder te ontmoeten. Moet je nagaan. Een heel nieuw leven op je achtenzestigste!

Een heel nieuw leven.

Het is een ansichtkaartdag. Alle kamers in het huis zijn klaar. Een grote pan vissoep, Terry’s specialiteit, staat te pruttelen op het gasfornuis (met een kleinere pan maïssoep voor Molly ernaast). Maïsbrood staat af te koelen op het aanrecht. Molly heeft een grote salade met een balsamicodressing gemaakt.

Molly en Vivian zijn de hele middag aan het ronddwalen en doen net of ze niet op de klok kijken. Jack belde om twee uur om te zeggen dat de vlucht uit Minnesota een paar minuten te laat in Boston was geland, maar dat het vliegtuigje naar de luchthaven van Bar Harbor vertrokken was en over een halfuur zou moeten landen, en dat hij onderweg was. Hij heeft Vivians auto meegenomen, een donkerblauwe Subaru-stationwagen, om hen op te halen (nadat hij die op zijn oprit heeft gestofzuigd en goed schoongemaakt met afwasmiddel en een tuinslang).

Molly zit in de schommelstoel in de keuken, kijkt naar het water buiten en voelt zich vreemd kalm. Voor het eerst sinds ze zich kan herinneren, begint haar leven te kloppen. Wat tot nu toe gevoeld heeft als een willekeurige, onsamenhangende reeks nare gebeurtenissen, beschouwt ze nu als noodzakelijke stappen op weg naar... ‘verlichting’ is misschien te sterk uitgedrukt, maar er zijn ook andere, minder hoogdravende termen voor, zoals ‘zelfacceptatie’ en ‘perspectief’. Ze heeft nooit in het lot geloofd; het zou ontmoedigend zijn geweest om zich neer te leggen bij het feit dat haar leven zich tot nu toe volgens een of ander vooraf bepaald patroon heeft ontvouwd. Maar nu twijfelt ze daaraan. Als ze niet van het ene pleeggezin naar het andere was gehopt, zou ze niet op dit eiland terecht zijn gekomen en Jack – en via hem Vivian – hebben ontmoet. Ze zou Vivians verhaal, dat op zo veel manieren aan het hare doet denken, nooit gehoord hebben.

Als de auto de oprit op rijdt, hoort Molly het knerpende grind vanuit de keuken, aan de andere kant van het huis. Ze heeft erop zitten wachten. ‘Vivian, ze zijn er!’ roept ze.

‘Ik hoor het,’ roept Vivian terug.

In de hal pakt Molly Vivians hand. Dit is, denkt ze, het hoogtepunt van alles. Maar het enige wat ze zegt is: ‘Klaar?’

‘Klaar,’ zegt Vivian.

Zodra Jack de motor uitzet, springt er vanaf de achterbank een meisje naar buiten. Ze draagt een blauw gestreepte jurk en witte gymschoenen. Becca – dat kan niet anders. Ze heeft rood haar. Lang, golvend rood haar en een gezicht vol sproeten.

Vivian pakt met een hand de balustrade vast en legt de andere op haar mond. ‘O.’

‘O,’ fluistert Molly achter haar.

Het meisje zwaait. ‘Vivian, we zijn er!’

De blonde vrouw die uit de auto stapt – Sarah – kijkt hun kant op met een uitdrukking die Molly nog nooit gezien heeft. Als haar zoekende, opengesperde ogen bij Vivian belanden, licht haar gezicht helemaal op, zonder enige pretentie of conventie. Verlangen en behoedzaamheid en hoop en liefde... Ziet Molly dat echt allemaal op Sarahs gezicht, of is het projectie? Ze kijkt naar Jack, die de tassen uit de kofferbak haalt, en hij knikt en geeft haar een langzame knipoog: Ik snap het. Ik voel het ook.

Molly raakt Vivians broze, knokige schouder onder haar dunne zijden vest aan. Ze draait zich half glimlachend half om, haar ogen staan vol tranen. Haar hand fladdert naar de zilveren ketting om haar hals, de claddagh-hanger – die piepkleine handjes die een gekroond hart vasthouden: liefde, loyaliteit, vriendschap; een eindeloos pad dat wegleidt van huis en weer terug slingert. Wat een reis hebben Vivian en deze ketting gemaakt, denkt Molly: van een dorpje met kinderkopjes aan de kust van Ierland naar een huurwoning in New York naar een trein vol kinderen, die over het platteland naar het westen stoomde, naar een leven in Minnesota. En nu dit moment, bijna honderd jaar nadat het allemaal begonnen is, op de veranda van een oud huis in Maine.

Vivian zet haar voet op de eerste tree en wankelt een beetje, en iedereen schiet als in slow motion naar haar toe – Molly, vlak achter haar Becca, die vlak bij de onderste tree is, Jack bij de auto, Sarah die over het grind loopt, en zelfs Terry, die om het huis heen komt lopen.

‘Niets aan de hand!’ zegt Vivian, terwijl ze de balustrade vastgrijpt.

Molly slaat een arm rond haar middel. ‘Natuurlijk niet,’ fluistert ze. Haar stem is vast, hoewel haar hart zo overstroomt dat het pijn doet. ‘En ik sta vlak achter je.’

Vivian glimlacht. Ze kijkt omlaag naar Becca, die haar met grote lichtbruine ogen staat aan te staren. ‘Oké. Waar zullen we beginnen?’