Spruce Harbor, Maine, 2011
‘Je ziet er opvallend normaal uit,’ zegt Lori de maatschappelijk werkster als Molly in het scheikundelokaal verschijnt voor hun gebruikelijke tweewekelijke afspraak. ‘Eerst verdwijnt de neuspiercing. Nu zijn die witte strepen uit je haar. Wat is het volgende, een hoodie van Abercrombie?’
‘Argh, over mijn lijk.’
Lori lacht haar fretachtige lach.
‘Juich nou maar niet te vroeg,’ zegt Molly. ‘Je hebt mijn aarsgewei nog niet gezien.’
‘Niet!’
Het is ergens wel grappig om Lori in het duister te laten tasten, dus Molly haalt gewoon haar schouders op. Misschien, misschien ook niet.
Lori schudt haar hoofd. ‘Laten we even naar die papieren kijken.’
Molly geeft haar de formulieren van de taakstraf, die ze plichtsgetrouw heeft ingevuld en gedateerd, evenals de spreadsheet met de bijgehouden uren en de vereiste handtekeningen.
Lori kijkt ze vluchtig door en zegt: ‘Indrukwekkend. Wie heeft die spreadsheet gemaakt?’
‘Wie denk je?’
‘Hmm.’ Lori steekt haar onderlip naar voren en krabbelt iets op de bovenkant van het formulier. ‘En ben je klaar?’
‘Klaar waarmee?’
Lori kijkt haar met een vragende glimlach aan. ‘Met het opruimen van de zolder. Dat was toch de bedoeling?’
Juist, ja. De zolder opruimen.
De zolder is inderdaad opgeruimd. Alle voorwerpen zijn uit alle dozen gehaald en besproken. Sommige spullen zijn naar beneden gehaald en een paar dingen die niet meer te redden waren weggegooid. Ja, de meeste spullen zijn weer teruggestopt in de dozen en staan nog steeds op de zolder. Maar nu zijn de stoffen keurig opgevouwen en de breekbare dingen zorgvuldig ingepakt. Molly heeft dozen in bizarre formaten en dozen die vervormd waren of in slechte staat verkeerden, vervangen door nieuwe van dik karton in hetzelfde formaat. Op elke doos staan plaats en datum duidelijk aangegeven met een zwarte stift en ze zijn op chronologische volgorde in keurige stapels onder de balken gezet. Je kunt er nu zelfs rondlopen.
‘Ja, het is klaar.’
‘Je kunt veel doen in vijftig uur, hè?’
Molly knikt. Je moest eens weten, denkt ze.
Lori opent het dossier op de tafel voor haar. ‘Moet je dit zien – een leraar heeft hier een briefje in gestopt.’
Molly is opeens alert en leunt naar voren. O shit, wat nu weer?
Lori pakt het papiertje op en leest het. ‘Ene meneer Reed. Geschiedenis. Schrijft dat je een opdracht hebt gemaakt voor zijn les... iets met “portage”. Wat is dat?’
‘Gewoon een werkstuk,’ zegt ze behoedzaam.
‘Hmm... Je hebt een weduwe van eenennegentig geïnterviewd... Dat is de dame bij wie je gewerkt hebt, toch?’
‘Ze heeft me gewoon wat dingen verteld. Zo veel stelde het niet voor.’
‘Nou, volgens meneer Reed wel. Hij zegt dat je het verschrikkelijk goed hebt gedaan. Hij heeft je voor een of andere prijs genomineerd.’
‘Wat?’
‘Een geschiedenisprijs. Wist je dat niet?’
Nee, dat wist ze niet. Meneer Reed heeft het werkstuk nog niet eens teruggegeven. Ze schudt haar hoofd.
‘Tja, dan weet je het nu.’ Lori slaat haar armen over elkaar en leunt achterover op haar stoel. ‘Dat is best spannend, hè?’
Molly heeft het gevoel dat haar huid gloeit, alsof ze dik is ingesmeerd met een of andere warme, honingachtige substantie. Ze voelt een grijns op haar gezicht komen en moet haar best doen om stoer te blijven. Ze doet een poging haar schouders op te halen. ‘Die win ik waarschijnlijk toch niet.’
‘Waarschijnlijk niet, nee,’ beaamt Lori. ‘Maar zoals ze bij de Oscars altijd zeggen: het is een eer om genomineerd te worden.’
‘Wat een onzin.’
Lori glimlacht. Molly kan het niet helpen: ze glimlacht terug.
‘Ik ben trots op je, Molly. Je doet het heel goed.’
‘Je bent gewoon blij dat ik niet in de jeugdgevangenis zit. Dan zou jij gefaald hebben, toch?’
‘Inderdaad. Dan zou ik mijn bonus kwijtraken.’
‘Dan zou je je Lexus moeten verkopen.’
‘Precies. Dus houden zo, oké?’
‘Ik zal het proberen,’ zegt Molly. ‘Ik beloof niets. Je baan moet ook niet te saai worden, toch?’
‘O, wees daar maar niet bang voor,’ zegt Lori.
Het huishouden verloopt op rolletjes, Terry gaat haar gang en Molly springt bij waar ze kan: een lading wasgoed in de wasmachine stoppen en die aan de lijn hangen, roerbakschotels en andere vegetarische gerechten maken voor Vivian, die niet lijkt te zitten met de extra kosten en het gebrek aan levende wezens in haar maaltijden.
Nu hij eraan gewend is, is Jack warmgelopen voor het idee dat Molly daar woont. Ten eerste kan hij haar bezoeken zonder de afkeurende blik van Dina, en ten tweede is het een fijne plek om te chillen. ’s Avonds zitten ze in Vivians oude rieten stoelen op de veranda, terwijl de lucht roze, paars en rood kleurt. De kleuren waaien naar hen toe over de baai: een magnifieke, levendige aquarel.
Op een dag kondigt Vivian tot ieders schrik en verbazing – behalve die van Molly – aan dat ze een computer wil aanschaffen. Jack belt de telefoonmaatschappij om te achterhalen hoe hij wifi in het huis moet installeren en gaat dan aan de slag om een modem en een draadloze router te bemachtigen. Na het bespreken van de verschillende opties besluit Vivian – die voor zover iedereen weet nog nooit ook maar een toetsenbord heeft aangeraakt – net zo’n matzilveren laptop van dertien inch te bestellen als Molly heeft. Ze weet niet echt waarvoor ze hem wil gebruiken, zegt ze: gewoon om dingen op te zoeken en de New York Times te lezen.
Terwijl Vivian over haar schouder toekijkt, gaat Molly naar de site en logt in met haar eigen account: klik, klik, creditcardnummer, adres, klik... ‘Oké, gratis verzending?’
‘Hoelang duurt het dan voordat hij er is?’
‘Even kijken... vijf tot tien werkdagen. Iets langer misschien.’
‘Kan het niet sneller?’
‘Ja hoor. Dat kost alleen iets meer.’
‘Hoeveel meer?’
‘Nou, voor drieëntwintig dollar kan hij hier over een dag of twee zijn.’
‘Nou, op mijn leeftijd heeft het geen zin om te wachten, toch?’
Zodra de laptop arriveert – een elegant klein rechthoekig ruimteschip met een oplichtend scherm – helpt Molly Vivian hem in te stellen. Ze bookmarkt de New York Times en AARP (waarom niet?) en regelt een e-mailaccount (DalyViv@gmail.com), hoewel ze zich nauwelijks kan voorstellen dat Vivian dat gaat gebruiken. Ze laat Vivian zien hoe ze bij de handleiding kan komen, die ze plichtsgetrouw opvolgt onder het slaken van kreten als: ‘Aha, dus zó gaat dat. Je drukt gewoon op die knop... O! Ik snap het. Touchpad... waar is de touchpad? Wat dom van me.’
Vivian is een snelle leerling. Binnen de kortste keren ontdekt ze met een paar snelle klikjes een complete gemeenschap van treinwezen en hun nakomelingen. Bijna honderd van de tweehonderdduizend kinderen die in de trein hebben gezeten, leven nog. Ze vindt boeken en krantenartikelen, toneelstukken en evenementen. In Concordia, Kansas, bevindt zich het National Orphan Train Complex, met een website waarop getuigenissen staan van treinwezen, foto’s en een link naar FAQ’s. (‘Frequently asked questions?’ vraagt Vivian zich verwonderd af. ‘Door wie dan?’) Er bestaat een groep die de New York Train Riders heet; de enkele overlevenden die er nog zijn en hun vele nakomelingen komen jaarlijks bijeen in een klooster in Little Falls, Minnesota. De Children’s Aid Society en het New York Foundling Hospital hebben websites met links naar bronnen en informatie over historische dossiers en archieven. En er is een complete subcategorie met research van nakomelingen: zoons en dochters die met plakboeken in hun handen geklemd naar New York vliegen, en daar aktes, foto’s en geboorteuittreksels opsporen.
Met hulp van Molly regelt Vivian een account bij Amazon en bestelt boeken. Er zijn tientallen kinderboeken over de treinen, maar zij is geïnteresseerd in de documenten, de artefacten, de in eigen beheer uitgegeven verhalen van treinwezen, stuk voor stuk getuigenissen. Veel verhalen, merkt ze, volgen een vergelijkbaar traject: Dit en dat verschrikkelijks gebeurde en toen zat ik opeens in een trein – en toen gebeurde dit en dat verschrikkelijks – maar uiteindelijk groeide ik op tot een respectabele, gezagsgetrouwe burger; ik werd verliefd, kreeg kinderen en kleinkinderen; kortom: ik heb een gelukkig leven gehad, een leven dat alleen mogelijk was doordat ik wees werd of in de steek gelaten, en in een trein naar Kansas of Minnesota of Oklahoma werd gestuurd. Ik had het voor geen goud willen missen.
‘Dus het is gewoon menselijk om te geloven dat dingen niet zomaar gebeuren – om zelfs in de verschrikkelijkste ervaringen iets zinvols te zoeken?’ vraagt Molly als Vivian een paar van die verhalen hardop voorleest.
‘Het helpt in ieder geval,’ zegt Vivian. Ze zit met haar laptop in een oorfauteuil door de verhalen uit de archieven van Kansas te scrollen. Molly zit in de andere stoel boeken uit Vivians bibliotheek te lezen. Ze heeft Oliver Twist al doorgeploegd en gaat helemaal op in David Copperfield als Vivian een kreet slaakt.
Molly kijkt geschrokken op. Ze heeft Vivian nog nooit dat geluid horen maken. ‘Wat is er?’
‘Ik denk...’ mompelt Vivian, met een gezicht dat er in het melkachtige schijnsel van het scherm blauwig uitziet. ‘Ik denk dat ik Carmine heb gevonden. De jongen uit de trein.’ Ze tilt de computer van haar schoot en geeft hem aan Molly.
De pagina heeft als titel Carmine Luten – Minnesota – 1929.
‘Hebben ze zijn naam niet veranderd?’
‘Blijkbaar niet,’ zegt Vivian. ‘Kijk, dit is de vrouw die hem die dag uit mijn armen heeft getild.’ Ze wijst met een gebogen vinger naar het scherm en geeft Molly een por om naar beneden te scrollen. ‘Een idyllische jeugd, staat er. Ze noemden hem Carm.’
Molly leest verder: Carm heeft blijkbaar geluk gehad. Hij is opgegroeid in Park Rapids. Getrouwd met zijn vriendinnetje van de middelbare school en net als zijn vader vertegenwoordiger geworden. Ze blijft hangen bij de foto’s: een van hem met zijn nieuwe ouders, precies zoals Vivian hen beschreven heeft: zijn moeder tenger en knap, zijn vader lang en dun, en de mollige Carmine met zijn donkere krullen en schele ogen tussen hen in genesteld. Er is een foto van hem op zijn trouwdag, waarop zijn ogen recht zijn gezet en hij een bril draagt, en hij stralend naast een meisje met ronde wangen en kastanjebruin haar staat, terwijl ze een witte bruidstaart aansnijden. En dan een waarop hij kaal is en glimlachend met zijn arm om zijn iets vollere, maar nog steeds herkenbare vrouw zit op hun vijftigste huwelijksdag.
Carmines verhaal is geschreven door zijn zoon, die duidelijk veel onderzoek heeft gedaan en zelfs de bedevaart naar New York heeft gemaakt om de dossiers van de jeugdzorg uit te kammen. De zoon heeft ontdekt dat Carmines biologische moeder, een immigrante uit Italië, bij zijn geboorte is gestorven en dat zijn berooide vader hem aangemeld heeft. Carmine, staat er in een postscriptum, is op vierenzeventigjarige leeftijd vredig gestorven in Park Rapids.
‘Ik vind het fijn om te weten dat Carmine een goed leven heeft gehad,’ zegt Vivian. ‘Daar word ik blij van.’
Molly gaat naar Facebook en tikt de naam van Carmines zoon, Carmine Luten junior in. Er is er maar één. Ze klikt op de foto en geeft de laptop terug aan Vivian. ‘Ik kan voor jou ook een Facebook-account aanmaken als je dat wilt. Dan kun je zijn zoon een vriendschapsverzoek of een bericht via Facebook sturen.’
Vivian tuurt naar recente vakantiefoto’s van Carmines zoon met zijn vrouw en kleinkinderen – bij het kasteel van Harry Potter, in een achtbaan, naast Mickey Mouse. ‘Lieve hemel. Daar ben ik nog helemaal niet aan toe. Maar...’ Ze kijkt naar Molly. ‘Jij bent hier goed in, hè?’
‘In wat?’
‘Mensen vinden. Je hebt je moeder gevonden. En Maisie. En nu dit.’
‘O. Nou ja, dat valt wel mee, ik tik gewoon een paar woorden in...’
‘Ik heb nagedacht over wat je pas zei,’ onderbreekt Vivian haar. ‘Over het zoeken naar het kind dat ik heb afgestaan. Ik heb dit nog nooit aan iemand verteld, maar al die jaren dat ik in Hemingford woonde, maakte mijn hart telkens als ik een blond meisje van haar leeftijd zag een sprongetje. Ik wilde ontzettend graag weten wat er van haar geworden was. Maar ik dacht dat ik daar geen recht op had. Nu vraag ik me af... Ik vraag me af of we misschien moeten proberen haar op te sporen.’ Ze kijkt Molly recht aan. Haar gezicht is kwetsbaar, straalt van verlangen. ‘Als ik denk dat ik eraan toe ben, wil jij me dan helpen?’