Spruce Harbor, Maine, 2011

Terry gaat hun voor naar de zolder en loopt gehaast de trap op. Vivian loopt iets trager achter haar aan en Molly vormt de achterhoede. Het huis is groot en tochtig – veel te groot, denkt Molly, voor een oude alleenstaande vrouw. Er zijn veertien kamers, waarvan de meeste in de wintermaanden zijn afgesloten. Gids Terry geeft tijdens de tocht tekst en uitleg: Vivian en haar man hadden een eigen winkel in Minnesota en toen ze die twintig jaar geleden verkochten, hebben ze een zeiltocht langs de oostkust gemaakt om hun pensioen te vieren. Vanuit de haven zagen ze indertijd dit huis, dat van een voormalige scheepskapitein was, en besloten het impulsief te kopen. En dat was dat: ze pakten hun spullen en verhuisden naar Maine. Sinds Jim acht jaar geleden is overleden, woont Vivian hier in haar eentje.

Op de overloop zet Terry licht hijgend een hand in haar zij en kijkt om zich heen. ‘Jakkes! Waar wil je beginnen, Vivi?’

Vivian bereikt de bovenste tree en klampt zich vast aan de trapleuning. Ze draagt weer zo’n kasjmieren trui, grijs dit keer, en een zilveren halsketting met een vreemd bedeltje eraan. ‘Eens even kijken.’

Molly kijkt om zich heen en ziet dat deze verdieping van het huis bestaat uit een afgescheiden deel – twee slaapkamers die zijn weggestopt onder het schuine dak en een ouderwetse badkamer met een bad op pootjes – en een groot, open gedeelte met een plankenvloer die half bedekt is met stukken stokoud linoleum. Er zijn zichtbare dakspanten en tussen de balken is isolatiespul gestopt. Hoewel de spanten en de vloer donker zijn, is het hier verrassend licht. In elke hoek zitten dakraampjes die een goed uitzicht bieden op de baai en de jachthaven daarachter.

De zolder staat zo barstensvol dozen en meubels dat je er amper je kont kunt keren. In een hoek staat een lang kledingrek dat schuilgaat onder een dichtgeritste plastic hoes. Verscheidene cederhouten kisten, die zo groot zijn dat Molly zich afvraagt hoe ze überhaupt hier boven zijn gekomen, staan tegen een muur naast een stapel scheepskisten. Boven haar hoofd gloeien verschillende kale peertjes als piepkleine maantjes.

Vivian schuifelt tussen de kartonnen dozen, laat haar vingertoppen erover glijden en tuurt naar de cryptische etiketten: De winkel, 1960-. De Nielsens. Kostbaarheden. ‘Dit zal wel de reden zijn dat mensen kinderen hebben, hè?’ zegt ze peinzend. ‘Zodat iemand voor de spullen kan zorgen die ze achterlaten.’

Molly kijkt naar Terry, die met norse gelatenheid haar hoofd staat te schudden. Ze bedenkt dat Terry’s weerzin voor deze klus evenzeer te wijten kan zijn aan dit soort sentimentele momenten als aan het opruimen zelf.

Molly werpt een heimelijke blik op haar telefoon en ziet dat het pas kwart over vier is – ze is hier nog maar een kwartier. Het is de bedoeling dat ze vandaag tot zes uur blijft en dan vier dagen per week twee uur komt en elk weekend vier uur, totdat... tja, totdat ze haar uren erop heeft zitten of Vivian dood neervalt, wat er dan ook als eerste gebeurt. Volgens haar berekeningen moet dat ongeveer een maand duren. Om dat aantal uren te halen, niet om Vivian om zeep te brengen.

Maar als de komende negenenveertig uur en drie kwartier zo tergend traag verlopen, weet ze niet of ze het wel kan volhouden.

Tijdens de geschiedenisles hebben ze geleerd dat de Verenigde Staten zijn gesticht op basis van contractarbeid. De leraar, meneer Reed, zei dat in de zeventiende eeuw bijna twee derde van de Engelse kolonisten op die manier hier was gekomen en jaren van hun vrijheid had verkocht voor de belofte op een beter leven later. De meesten van hen waren jonger dan eenentwintig.

Molly heeft besloten deze klus te beschouwen als contractarbeid: elk uur dat ze werkt, is een uur dichter bij de vrijheid.

‘Heel verstandig om het hier uit te mesten, Vivi,’ zegt Terry. ‘Nou, ik ga met de was beginnen. Roep maar als je me nodig hebt!’ Ze knikt naar Molly alsof ze wil zeggen ‘ga je gang!’ en loopt de trap af.

Molly weet alles van Terry’s weekindeling. ‘Je bent net zoals ik op de sportschool, hè ma?’ zegt Jack altijd plagend. ‘De ene dag biceps, de volgende quadriceps.’ Terry wijkt zelden af van haar zelfopgelegde rooster; met een huis van dit formaat, zegt ze, moet je elke dag een ander deel onder handen nemen: slaapkamers en de was op maandag, badkamers en de planten op dinsdag, de keuken en boodschappen op woensdag, andere belangrijke kamers op donderdag, koken voor het weekend op vrijdag.

Molly baant zich een weg tussen stapels dozen, die dichtgeplakt zijn met glanzend beige tape. Ze loopt naar het raam en zet dat op een kiertje. Zelfs hier, helemaal boven in het grote oude huis, kan ze de zoute lucht ruiken. ‘Ze staan niet in een bepaalde volgorde, hè?’ vraagt ze aan Vivian, terwijl ze zich omdraait. ‘Hoelang staan ze hier al?’

‘Ik heb ze niet meer aangeraakt sinds we hier zijn komen wonen. Dus dat moet dan...’

‘Twintig jaar.’

Vivian schenkt haar een meedogenloze glimlach. ‘Je hebt opgelet.’

‘Ben je ooit in de verleiding gekomen het allemaal weg te flikkeren?’

Vivian tuit haar lippen.

‘Het was niet mijn bedoeling... Sorry.’ Molly krimpt ineen als ze beseft dat ze iets te ver is gegaan.

Oké, het is officieel: er moet echt iets gedaan worden aan haar houding. Waarom gedraagt ze zich zo vijandig? Vivian heeft haar niets misdaan. Ze zou dankbaar moeten zijn. Zonder Vivian zou ze geheid het slechte pad op gaan. Maar het voelt ergens wel lekker om haar rancune te koesteren, die te omarmen. Het is iets waarin ze kan zwelgen en wat ze kan controleren, dat gevoel dat de hele wereld tegen haar is. Dat ze zich gekweten heeft van haar taak als stelend lid van de onderklasse en nu onder contract staat bij deze deftige blanke dame, is te volmaakt voor woorden.

Diep ademhalen. Glimlachen. Ze besluit te doen wat Lori, de bij rechterlijk bevel aan haar toegewezen maatschappelijk werkster die ze eens in de veertien dagen ziet, haar altijd aanraadt: in gedachten een lijstje maken van alle positieve dingen. Eens even kijken. Een: als ze het vol kan houden, zal dat hele incident uit haar dossier gewist worden. Twee: ze heeft een plek om te wonen, hoe zenuwslopend en onbeduidend het daar op dit moment ook is. Drie: als je vijftig uur moet doorbrengen op een zolder in Maine, kun je dat waarschijnlijk het beste in de lente doen. Vier: Vivian is stokoud, maar komt niet seniel over.

Vijf... wie weet? Misschien zit er wel iets interessants in deze dozen.

Molly bukt en kijkt op de etiketten om haar heen. ‘Ik denk dat we ze het beste in chronologische volgorde kunnen doornemen. Even kijken... Op deze staat “WO2”. Is er nog iets van voor die tijd?’

‘Ja.’ Vivian wurmt zich tussen twee stapels en baant zich een weg naar de cederhouten kisten. ‘De oudste spullen zitten volgens mij hierin. Maar die zijn te zwaar om te verplaatsen. Dus we zullen in deze hoek moeten beginnen. Vind je dat goed?’

Molly knikt. Beneden heeft Terry haar een goedkoop kartelmes met een plastic heft gegeven, een glibberige stapel witte plastic vuilniszakken en een ringbandschrift met pen om, zoals zij dat noemde, de ‘inventaris op te maken’. Met dat mes prikt Molly nu door het tape van de doos die Vivian heeft uitgezocht: 1929-1930. Vivian zit geduldig te wachten op een houten kist. Molly slaat de zijkleppen open en haalt een mosterdkleurige jas uit de doos. Vivian fronst. ‘Allemachtig,’ zegt ze. ‘Niet te geloven dat ik die jas heb bewaard. Ik heb er altijd een gruwelijke hekel aan gehad.’

Molly houdt de jas omhoog en bekijkt hem. Hij is eigenlijk best interessant, een beetje militair met die grote zwarte knopen. De grijze zijden voering heeft zijn beste tijd gehad. Ze doorzoekt de zakken en vist er een opgevouwen stukje gelinieerd papier uit, dat op de vouwen bijna doorgesleten is. Ze vouwt het open en ziet de met potlood geschreven nauwkeurige schuine letters van een kind, dat steeds dezelfde zin oefent: Met lussen en krullen de lijnen vullen. Met lussen en krullen de lijnen vullen. Met lussen en krullen...

Vivian pakt het van haar aan en strijkt het papier plat op haar knie. ‘Dat weet ik nog. Juf Larsen kon prachtig schrijven.’

‘Je lerares?’

Vivian knikt. ‘Hoe ik ook mijn best deed, ik kreeg mijn letters nooit zoals zij.’

Molly kijkt naar de volmaakte lussen die de stippellijn steeds op dezelfde plek kruisen. ‘Ik vind het best mooi. Je zou mijn hanenpoten eens moeten zien.’

‘Ik heb gehoord dat kinderen daar nog amper les in krijgen.’

‘Ja, alles gaat op de computer.’ Molly is opeens uit het veld geslagen door het feit dat Vivian meer dan tachtig jaar geleden deze woorden op dit velletje papier heeft geschreven. Met lussen en krullen de lijnen vullen. ‘Er is behoorlijk wat veranderd sinds jij zo oud was als ik, hè?’

Vivian houdt haar hoofd scheef. ‘Ik denk het wel. Maar van de meeste dingen merk ik niet veel. Ik slaap nog steeds in een bed. Zit op een stoel. Was af in een gootsteen.’

Nou... Térry wast af in een gootsteen, denkt Molly.

‘Ik kijk niet veel tv. Je weet dat ik geen computer heb. In veel opzichten is mijn leven net als twintig, of misschien zelfs wel veertig jaar geleden.’

‘Dat is ergens best wel treurig,’ flapt Molly eruit, en heeft er dan meteen spijt van. Maar Vivian lijkt niet beledigd. Ze trekt een ‘nou en?’-gezicht en zegt: ‘Ik denk niet dat ik veel gemist heb.’

‘Draadloos internet, digitale foto’s, smartphones, Facebook, YouTube...’ telt Molly op haar vingers. ‘De hele wereld is veranderd in de afgelopen tien jaar.’

‘De mijne niet.’

‘Maar je mist zo veel.’

Vivian lacht. ‘Het lijkt me niet dat FaceTube – wat dat dan ook is – mijn levensstandaard zou verhogen.’

Molly schudt haar hoofd. ‘Het is Facebook. En YouTube.’

‘Wat maakt het uit!’ zegt Vivian luchtig. ‘Het kan me niets schelen. Ik hou van mijn rustige leventje.’

‘Eerlijk gezegd begrijp ik niet hoe je kunt leven in deze... luchtbel.’

Vivian glimlacht. ‘Jij maakt van je hart geen moordkuil, hè?’

Dat heeft ze al vaker gehoord. ‘Waarom heb je deze jas bewaard, als je er zo’n hekel aan had?’ vraagt Molly om van onderwerp te veranderen.

Vivian raapt hem op en houdt hem voor zich. ‘Dat is een heel goede vraag.’

‘Zullen we die dan maar op de stapel voor het goede doel leggen?’

Vivian vouwt de jas op op haar schoot en zegt: ‘Ach... misschien. Laten we kijken wat er nog meer in deze doos zit.’