24 Dromen over dode mensen
Toen ik aankwam bij de bungalow stond er een politiewagen voor de deur. Ik zag Rosaleen op het gras naast haar moeder staan. Een ongeduldige agent stond tegen haar te praten, hij bleef maar vragen of er iemand binnen was. Rosaleen jammerde met haar handen voor haar gezicht. Ze keek steeds weer om naar het huis, alsof ze maar geen beslissing kon nemen. Naast de agent stond Arthur, die tegen Rosaleen blafte en haar met zijn handen op haar schouders door elkaar schudde om een antwoord te krijgen.
'Hij is in de werkplaats!' riep ze uiteindelijk.
'Nee, daar heb ik gekeken!' riep Arthur.
'Daar moet hij wel zijn! Dat moet wel! Hij deed altijd zijn deur op slot als hij naar de werkplaats ging!'
'Wie?' bleef de agent maar vragen. 'Wie is er in dathuis?'
'Hij is er niet.' Arthurs stem klonk schor. 'Godsamme, wat heb je gedaan?'
'O god, o god!' bleef Rosaleen maar krijsen. Haar moeder huilde zachtjes.
In de verte loeiden sirenes.
Ik negeerde alles en iedereen en rende ongezien langs ze heen, door het gangetje en naar binnen door de achterdeur. Overal hing rook, zo dik en zwart dat het me direct de adem benam. Ik viel kokhalzend en hijgend op de grond, en mijn ogen prikten zo erg dat ik er voortdurend in wreef, wat het alleen maar erger maakte. Ik hield mijn vest, dat ik buiten onder de kraan had gehouden, voor mijn gezicht, zodat ik beter adem kon halen. Door één oog turend ging ik op de tast door de gang. Het plastic onder mijn voeten was vervaarlijk heet en plakkerig, zo erg dat het rubber van mijn sportschoenen eraan vast bleef kleven. Ik bleef bij de muur, waar de tapijttegels niet bedekt waren, en begaf me naar de deur van zijn slaapkamer. Toen ik mijn hand op de metalen deurkruk legde brandde ik me zo erg dat ik losliet en hoestend terugdeinsde. Mijn ogen prikten en ik kokhalsde. Door de open deur aan het einde van de gang verdween in elk geval een beetje rook en ik zag dat het niet ver was. Ik kon altij d nog de deur uit rennen.
Ik stak de sleutel in de deur in de hoop dat die niet in zijn geheel gesmolten was en draaide hem om. Ik stapte naar achteren en gebruikte mijn voet om de deurkruk naar beneden te doen en de deur zwaaide open. Meer rook volgde me naar binnen en ik duwde de deur weer dicht. De hoekjes van de foto's krulden om door de hitte. Ik kon geen vuur zien, alleen rook, dikke zwarte rook die pijn deed in mijn longen. Ik probeerde iets te roepen maar dat lukte niet, ik bleef maar hoesten en hoopte dat hij me zou horen, dat hij wist dat ik er was.
Op de tast ging ik langs het bed en ik voelde zijn lichaam, voelde zijn gezicht. Zijn mooie, gehavende gezicht, geruïneerd als het kasteel, dat zo'n verhaal met zich meedroeg dat het me geen afkeer inboezemde maar ik me er juist toe aangetrokken voelde. Zijn ogen waren gesloten, ik voelde zijn oogleden. Ik schudde hem door elkaar en liet mijn handen over zijn hele lichaam gaan om hem wakker te maken. Niets. Hij was bewusteloos. Achter me voelde ik intense hitte, vuur. Dat zou me al snel insluiten in deze kamer vol foto's. Ik trok aan de vitrage, waardoor er iets meer licht in de grijze, rokerige kamer kwam. Ik tastte de ramen af om te kijken of ik ze open kon krijgen. Ze zaten op slot. Er waren zelfs geen sleutels. Ik pakte een stoel op en smeet die naar het raam om het in te gooien, maar het lukte me niet. Ik trok aan hem, maar hij was te zwaar. Ik probeerde hem overeind te hijsen, maar ik begon uitgeput te raken en werd duizelig. Ik ging naast hem liggen en probeerde hem wakker te maken, pakte zijn hand en zo lagen we daar tegen elkaar aan op het bed. Ik zou hem niet alleen laten.
Opeens droomde ik over het kasteel, over een banket met een lange tafel gevuld met fazant en varkensvlees, alles druipend van het vet en overgoten met sauzen. Er was wijn en champagne, overheerlijke eend en allerlei groenten. Toen was ik bij zuster Ignatius en ze zei dat ik moest persen, maar ik wist niet wat ze bedoelde. Ik kon haar niet zien maar wel horen. Toen ebde de duisternis weg en de ruimte was gevuld met heerlijk licht, en ik bevond me in de armen van zuster Ignatius. Vervolgens was ik in het glasveld en ik rende, met Rosaleen op mijn hielen. Net als eerder hield ik Weseleys hand beet, maar het was Weseley niet, het was Laurie. Niet zoals ik hem momenteel kende, maar zoals ik hem op de foto's had gezien: aantrekkelijk, jong, ondeugend. Hij draaide zich lachend naar me om, en op dat moment besefte ik hoeveel we op elkaar leken, ik had me altijd afgevraagd waarom ik niet op mijn vader of moeder leek, en nu viel alles op zijn plek. Zijn neus, zijn lippen, zijn wangen en ogen - ze waren allemaal net als die van mij. Hij hield mijn hand beet en zei dat alles goed zou komen. Lachend renden we verder, absoluut niet bang voor Rosaleen, want die kon ons toch niet inhalen. Samen konden we iedereen achter ons laten. Toen zag ik mijn vader aan het einde van het veld. Hij moedigde ons juichend en klappend aan, alsof ik weer een kind was tijdens de wedstrijdjes op de rugbyclub. Laurie was weg en even was ik alleen met mijn moeder, onze benen samengebonden voor de driebenen-race die we soms deden toen ik nog jong was. Ze keek bezorgd en lachte niet, en toen was ze weg en keerde Laurie weer terug. We renden en struikelden, en daar had je mijn vader, die ons lachend en juichend aanmoedigde. Met open armen stond hij klaar om ons op te vangen zodra we over de lijn vielen.
Toen ontploften overal om ons heen de glazen mobiles, ze verbrijzelden in miljoenen stukjes en ik raakte Lauries hand kwijt. Ik hoorde pap mijn naam schreeuwen en ik deed mijn ogen open. De hele kamer was gevuld met glas, het lag overal verspreid over onze lichamen en op de grond, en de rook wolkte door het raam naar buiten. Ik zag een klauw, een grote gele klauw die door het raam verdween, waarna de rook naar buiten zweefde. Maar het vuur brandde nog. Dat vernielde razendsnel de foto's en vrat alles om ons heen weg en bewaarde ons voor het laatst. Hierna waren wij aan de beurt. Toen zag ik Arthur. En zuster Ignatius. En ik zag het gezicht van mijn moeder, levend, alert, doodsbang. Ze liep buiten pratend heen en weer, en ondanks haar ontsteltenis was ik opgelucht. Toen voelde ik armen om me heen en voor ik het wist was ik hoestend en sputterend buiten. Ik lag op het gras en kon geen adem krijgen. Voordat ik mijn ogen sloot zag ik mijn moeder, ik voelde hoe ze mijn hoofd kuste en zag hoe ze huilend Lau-rie omhelsde. Haar tranen vielen op zijn hoofd alsof alleen die het vuur tussen hen in kon doven.
En voor het eerst sinds ik mijn vader op de
vloer van zijn kantoor had zien liggen ademde ik uit.