2 Twee bromvliegen
Als mieren de veiligste route naar eten willen vinden, gaat er eentje alleen op pad. Als die eenzame mier de weg heeft gevonden, laat hij een chemisch spoor achter voor de rest. Als je op een rij mieren stampt of, iets minder psychotisch gesteld, je hun chemische spoor belemmert, worden ze gek. De achterblijvers krioelen in paniek rond en proberen het spoor weer op te pikken. Ik kijk graag toe hoe ze volkomen gedesoriënteerd rondrennen en tegen elkaar op botsen terwijl ze proberen uit te vogelen welke kant ze op moeten, om daarna te hergroeperen, zich opnieuw te organiseren en uiteindelijk het pad over te steken en weer in een rechte lijn verder te gaan, alsof er niets gebeurd is.
Hun paniek deed me denken aan mijn moeder en mij. Iemand had onze lijn onderbroken, onze leider weggenomen, ons spoor onbruikbaar gemaakt, en onze levens waren afgegleden in volkomen chaos. Maar ik denk - ik hóóp - dat we na verloop van tijd de juiste weg wel weer vinden. Er is maar één iemand nodig die de rest voorgaat. En aangezien mijn moeder deze hele situatie kennelijk uitzit, denk ik dat ik het voortouw moet nemen.
Ik keek gisteren naar een bromvlieg. In een poging weg te komen uit de woonkamer vloog hij steeds tegen het raam op. Steeds weer knalde hij met zijn kop tegen het glas. Toen hield hij daarmee op en richtte hij zich op één klein ruitje, waar hij zoemend langs vloog, alsof hij een paniekaanval had. Het was frustrerend om te zien, vooral omdat hij maar een klein stukje hoger hoefde te vliegen en dan zou hij vrij zijn geweest. Hij bleef echter steeds hetzelfde doen. Ik kon me voorstellen hoe vervelend het moest zijn om de bomen, de bloemen en de hemel te zien, maar er toch niet dichterbij te kunnen komen. Ik probeerde hem een paar keer te helpen en naar het open raam te leiden, maar hij vloog weg van me, de kamer in. Uiteindelijk kwam hij dan weer uit bij hetzelfde raam, en ik kon hem bijna horen denken: hier ben ik toch ook binnengekomen...
Ik vroeg me af of toekijken vanuit de leunstoel was hoe het moest zijn om God te zijn, als God al bestaat. Hij leunt achterover en bekijkt het hele plaatje, net zoals ik kon zien dat de bromvlieg alleen maar omhoog hoefde te gaan om vrij te zijn. Hij zat helemaal niet gevangen, hij keek alleen op de verkeerde plek. Ik vraag me af of God een uitweg kan zien voor mij en mam. Als ik het open raampje kan zien voor de vlieg, kan God de dag van morgen voor mij en mam zien. Dat idee schenkt me troost. Dat wil zeggen, het schonk me troost, tot ik wegging uit de kamer en toen ik een paar uur later terugkwam een dode bromvlieg op de vensterbank zag liggen. Misschien was het een andere, maar toch... En om duidelijk te maken hoe ik eraan toe was, begon ik te huilen. En toen werd ik kwaad op God, want in mijn gedachten betekende de dood van de bromvlieg dat mam en ik misschien nooit een uitweg zouden vinden uit deze ellende. Wat heeft het voor zin zo ver van alles verwijderd te zijn datje alles kunt zien, maar niets kunt doen?
Toen besefte ik dat ik in dit geval de god was. Ik had geprobeerd de bromvlieg te helpen, maar die had dat niet toegestaan. En toen had ik met God te doen, want ik begreep zijn frustratie. Soms bieden mensen een helpende hand en wordt die weggeduwd. Mensen willen altijd eerst zichzelf helpen.
Ik dacht vroeger nooit na over zulke dingen: God, bromvliegen, mieren. Ik had nog liever gewild dat ze me dood aantroffen dan erop betrapt te worden dat ik op een zaterdag in een leunstoel met een boek in mijn hand naar een vieze vlieg staarde die tegen een ruit tikte. Misschien had pap dat ook wel gedacht in zijn laatste momenten: ik heb nog liever dat ze me hier dood aantreffen in mijn studeerkamer dan de vernedering te moeten ondergaan dat alles van me afgepakt wordt.
Ik bracht mijn zaterdagen altijd door in Topshop met mijn vriendinnen. We pasten dan van alles en lachten nerveus terwijl Zoey zo veel mogelijk accessoires in haar broek stopte, waarna we de winkel uit gingen. Als we niet in Topshop waren, zaten we de hele dag in Starbucks, waar we een latte met gembersiroop dronken en een banaan-honing-muffin aten. Dat doen ze nu ongetwijfeld ook.
Ik heb van niemand iets gehoord sinds ik hier ben aangekomen, op een sms'je van Laura na voordat mijn telefoon werd afgesloten. Ze praatte me bij over alle roddels, en dan vooral dat Zoey en Fiachra weer bij elkaar waren en het gedaan hebben in Zoey's huis terwijl haar ouders een weekendje naar Monte Carlo waren. Haar vader had een gokprobleem, wat Zoey en de rest van ons geweldig vonden, want als we bij haar thuis waren, kwamen haar ouders veel later thuis dan die van anderen. Maar goed, Zoey had blijkbaar gezegd dat seks met Fiachra meer pijn deed dan die keer dat de lesbienne in het hockeyteam van Sutton haar met de stick tussen haar benen had geslagen, en dat deed héél erg pijn, geloof me, ik was erbij, en ze staat niet te trappelen om het nog een keer te doen. Laura vertelde me diezelfde dag dat ik het tegen niemand mocht zeggen, maar dat zij met Fiachra had afgesproken om het dat weekend te doen. Ze hoopte dat ik het niet erg vond en vroeg of ik het alsjeblieft niet aan Zoey wilde vertellen. Alsof ik het waar ik nu ben überhaupt aan iemand kan vertellen.
Waar ik nu ben. Dat heb ik nog niet verteld, hè? Ik heb het al over de schoonzus van mijn moeder gehad, Rosaleen. Zij is degene voor wie mijn moeder al haar ongedragen impulsaankopen uit de kast haalde en ze met de prijskaartjes er nog aan in zwarte zakken opstuurde. Rosaleen is getrouwd met mijn oom Arthur, de broer van mijn moeder. Ze wonen in een portiershuis op het platteland, in een plaatsje datMeath heet en in een of andere uithoek ligt. We zijn er maar een paar keer in mijn leven op bezoek geweest en ik verveelde me altijd dood. Het kostte een uur en een kwartier om er te komen, en het was elke keer weer een teleurstelling. Ik vond het maar een stelletje heikneuters. Als ik dat zei, moest mijn vader lachen. Anders lachte hij nooit om mijn grapjes. Hij kwam nooit mee als we op bezoek gingen bij Rosaleen en Arthur. Ik geloof niet dat ze ooit ruzie hebben gehad of zo, maar net als pinguïns en ijsberen waren ze te verschillend om tijd met elkaar door te brengen. Maar goed, daar wonen we nu. In het portiershuis met de heikneuters.
Het is een lief huisje, ongeveer een vierde van ons oude huis, wat prima is, en het doet me denken aan het huis uit Hans en Grietje. Het is van kalksteen en het hout van de ramen en het dak zijn olijfgroen geschilderd. Boven zijn er drie slaapkamers en beneden een keuken en een woonkamer. Mam heeft een badkamer bij haar kamer, maar Rosaleen, Arthur en ik delen een badkamer op de tweede verdieping. Ik ben gewend aan mijn eigen badkamer en vind dit nogal smerig, vooral als ik erheen ga als mijn oom Arthur er uitgebreid zijn krant heeft zitten lezen. Rosaleen is overdreven schoon en netjes, en ze gaat nooit eens zitten. Ze verschuift constant spullen, maakt schoon, spuit chemicaliën rond en heeft het de hele tijd over God en zijn wil. Ik zei een keer dat ik me afvroeg of God had gewild dat pap zo'n beroerd testament had achtergelaten. Ze keek me vol afschuw aan en schuifelde weg om ergens anders te gaan stoffen.
Rosaleen heeft de diepgang van een plak kaas. Alles waar ze het over heeft is volkomen irrelevant en overbodig. Het weer. Het treurige nieuws over een arme stakker aan de andere kant van de wereld. Haar vriendin een eindje verderop die haar arm heeft gebroken, of die een vader heeft die nog maar twee maanden te leven heeft, of iemands dochter die met een nare kerel is getrouwd die haar heeft achtergelaten met haar twee kinderen. Alles is één grote ellende, en altijd haalt ze God de Heer erbij. Niet dat ik het ooit over iets belangrijks heb, maar als ik eens een keer ergens dieper op in wil gaan, echt tot de kern wil komen, klapt Rosaleen helemaal dicht. Ze wil het alleen maar over het treurige probleem zelf hebben, het waarom of een oplossing interesseren haar niet. Ze legt me het zwijgen op met haar gebazel over God en geeft me het gevoel dat ik voor mijn beurt praat, of dat ik veel te jong ben om de werkelijkheid te bevatten. Volgens mij is het andersom. Volgens mij begint ze over die dingen zodat ze niet het gevoel heeft dat ze ze negeert, en zodra ze uit de weg zijn, hoeft ze het er nooit meer over te hebben.
Ik geloof dat ik mijn oom Arthur in mijn hele leven vijf woorden heb horen zeggen. Het is alsof mam haar hele leven voor hen allebei heeft gepraat - niet dat hij haar meningen trouwens zou hebben gedeeld. Arthur zegt deze dagen nog meer dan mam. Hij heeft een geheel eigen taal, een taal die ik langzaam maar zeker heb leren ontcijferen. Hij spreekt in gebrom, knikjes en gesnuif. Dat laatste is een soort ophalen van snot, wat hij doet als hij het niet eens is met iets. Een enkel 'Ah' en een rakje van zijn hoofd naar achteren betekent dat iets hem niet kan schelen. Een typisch ontbijt gaat bijvoorbeeld als volgt.
Arthur en ik zitten aan de keukentafel en Rosaleen is zoals gewoonlijk druk in de weer met serviesgoed vol toast en kleine potjes zelfgemaakte jam, honing en marmelade. De radio staat net als altijd zo hard dat ik de presentator vanuit mijn slaapkamer letterlijk kan verstaan, een ellendige vent die monotoon opdreunt wat er allemaal voor vreselijks gebeurt in de wereld. Rosaleen komt met de theepot bij de tafel.
'Thee, Arthur?'
Arthur gooit zijn hoofd naar achteren als een paard dat een vlieg van zich afschudt. Hij wil thee. En de man op de radio meldt dat alweer een fabriek in Ierland zijn deuren moet sluiten en honderd mensen hun baan kwijtraken.
Arthur ademt in en er wordt een lading slijm door zijn neus en vervolgens zijn keel in gezogen. Dit zint hem niet.
Rosaleen verschijnt bij de tafel met een nieuw bord vol toast. 'O, is dat niet vreselijk? God zij met hun gezinnen. En met de kleintjes van wie de papa's nu geen werk meer hebben.'
'Hun moeders ook, hoor,' zeg ik, en ik pak een snee toast.
Rosaleen kijkt toe hoe ik een hap neem en haar groene ogen worden groot terwijl ik kauw.
Ze kijkt altijd toe als ik eet en daar word ik gek van. Ze lijkt de heks uit Hans en Grietje wel die toekijkt hoe ik mollig genoeg word om me in de oven te gooien, met mijn handen achter mijn rug gebonden en een appel in mijn mond gepropt. Ik zou wel een appel lusten. Maar iets met zo weinig calorieën heeft ze me nog nooit voorgeschoteld.
Ik slik door wat ik in mijn mond heb en leg de rest van de toast terug op mijn bord.
Teleurgesteld loopt ze weer weg.
Op het nieuws gaat het nu over een of andere belastingverhoging en Arthur haalt meer slijm op. Als hij nog meer slecht nieuws hoort, heeft hij straks geen plek meer voor zijn ontbijt, met al dat slijm. Hij is nog maar in de veertig, maar oogt en gedraagt zich ouder. Vanaf zijn schouders doet hij me denken aan een grote garnaal, altijd voorovergebogen, of het nu over zijn eten of zijn werk is. Rosaleen keert terug met een traditioneel Iers ontbijt, genoeg om alle kinderen te voeden van de honderd fabrieksarbeiders die net hun baan zijn kwijtgeraakt.
Arthur gooit zijn hoofd weer naar achteren. Dit bevalt hem wel.
Rosaleen staat naast me en schenkt thee voor me in. Ik zou niets liever willen dan een latte met gembersiroop, maar ik schenk de melk in de sterke thee en nip er toch maar van. Ze kijkt naar me en wendt haar blik pas af als ik slik. Ik weet niet hoe oud Rosaleen precies is, maar ik gok ergens tussen de veertig en de vijfenveertig, en ik weet niet hoe logisch dit klinkt, maar hoe oud ze ook is, ze ziet er tien jaar ouder uit. Ze ziet eruit alsof ze zo uit de jaren veertig komt, met haar gebloemde jurken die tot halverwege zijn dichtgeknoopt, met daaronder een onderrok. Mijn moeder droeg nooit onderrokken; ze droeg amper ondergoed. Rosaleen heeft muisbruin haar dat ze altijd laat hangen met een scherpe middenscheiding, waardoor een beginnetje van grijs haar te zien is, en ze houdt het kort, tot haar kin. Ze steekt haar haar altijd achter beide oren, kleine muizenoortjes die tevoorschijn piepen. Ze draagt nooit oorbellen. Of make-up. Wel draagt ze altijd een gouden kruisje aan een dun gouden kettinkje. Ze is het soort vrouw over wie mijn vriendin Zoey zou zeggen dat ze eruitziet alsof ze nog nooit van haar leven een orgasme heeft gehad, en nu ik het vet van het bacon snijd met Rosaleen die daar grote ogen bij opzet vraag ik me af of Zoey een orgasme had toen ze het met Fiachra deed. Toen zag ik de schade die de hockeystick had aangericht weer voor me, en ik had meteen mijn twijfels.
Aan de overkant van het portiershuis ligt een bungalow. Ik heb geen idee wie daar wonen, maar Rosaleen gaat elke dag op en neer met eten. Drie kilometer verderop ligt een postkantoor, dat gerund wordt vanuit iemands huis, en daar weer tegenover ligt de kleinste school die ik ooit heb gezien. In tegenstelling tot mijn school, waar het hele jaar door elk uur van de dag iets te doen valt, staat deze in de zomer helemaal leeg. Ik vroeg of er ookyogales werd gegeven, en Rosaleen zei tegen me dat zij me wel zou leren hoe ik yoghurt moest maken. Ze leek zo blij dat ik het niet over mijn hart kon verkrijgen haar te verbeteren. In de eerste week keek ik toe hoe ze aardbeienyoghurt maakte. De tweede week at ik er nog steeds van.
Het portiershuis waarin Arthur en Rosaleen wonen beschermde in de achttiende eeuw de zijingang van Kilsaney Castle. De hoofdingang van het kasteel is een gotische poort die er eng uitziet en niet meer gebraikt wordt. Elke keer dat we er langskomen stel ik me voor dat er afgehakte hoofden uit hangen. Het was gebouwd als een vestingwerk met torens dat de Normal Pale moest beschermen. Dat was het gebied in het oosten van Ierland dat na de invasie van Strongbow onder gezag van Normandiërs en Engelsen stond. Dit alles vond plaats tussen 11.00 en 12.00. Nogal vaag eigenlijk. Zo ongeveer het verschil tussen ik die iets bouw en mijn achter-, achter-, achterkleinkinderen, half mens, half robot, die iets bouwen. Maar goed, het werd gebouwd voor een Normandische krijgsheer, dus daarom denk ik aan de afgehakte hoofden, want daar deden zij ook aan, toch?
Het gebied waar het in ligt heet County Meath. Het heette vroeger East Meath, en wat een verrassing, er was ook een West Meath. Samen vormde het een aparte, vijfde provincie in Ierland, waarover de Hoge Koning de scepter zwaaide. De voormalige zetel van de Hoge Koningen, de Heuvel van Tara, ligt maar een paar kilometer verderop. Dat is voortdurend in het nieuws, omdat ze vlakbij een snelweg hebben aangelegd. Daar moesten we op school een paar maanden geleden nog over discussiëren. Ik was vóór de aanleg van de snelweg, omdat ik dacht dat de Koning die destijds ook wel gehad had willen hebben, aangezien hij dan makkelijker zijn kantoor kon bereiken, in plaats van door moddervelden te moeten ploeteren. Hoe smerig moeten zijn sandalen wel niet zijn geweest? Ik zei ook dat het dan toegankelijker zou zijn voor toeristen. Ze konden er dan zo langsrijden of foto's nemen vanuit open bussen die met honderdtwintig kilometer per uur over de snelweg scheurden. Ik maakte maar een geintje, maar onze invalleraar werd gek omdat ze dacht dat ik het meende terwijl zij in een commissie zat die wilde voorkomen dat de snelweg werd aangelegd. Het is zo makkelijk om invalleerkrachten een zenuwinzinking te bezorgen. Vooral degenen die denken dat ze de leerlingen iets fatsoenlijks kunnen bijbrengen. Ik zei toch dat ik vervelend was...
Na de Normandische psychoot woonden er verscheidene lords en lady's in het kasteel. Die bouwden er stallen en bijgebouwen bij. Het was heel controversieel toen één lord zich tot het katholicisme bekeerde omdat hij met een vrouw ging trouwen die katholiek was. Als een geschenk aan de familie bouwde hij een kapel. Mam en ik kregen een zwembad als geschenk, maar ieder voor zich. Het landgoed wordt omringd door een zogenoemde hongersnoodmuur, een project dat werk moest verschaffen tijdens de aardappelhongersnood. Die muur loopt pal langs de tuin en het huis van Arthur en Rosaleen, en elke keer als ik hem zie krijg ik de rillingen. Als Rosaleen ooit bij ons was komen eten had ze waarschijnlijk ook een muur om ons heen gebouwd, want we eten geen van allen koolhydraten. Of in elk geval aten we nooit koolhydraten, en nu eet ik er zo veel dat ik alle fabrieken die ze sluiten van brandstof kan voorzien.
Nakomelingen van Kilsaney woonden tot in de jaren twintig van de vorige eeuw in het kasteel. Een paar brandstichters hadden echter niet door dat de bewoners katholiek waren en rookten hen uit. Daarna konden ze nog maar in een klein stuk van het kasteel wonen omdat ze geen geld hadden om het te herstellen en verwarmen, en in de jaren negentig vertrokken ze helemaal. Ik weet niet wie nu de eigenaar is, maar het is in verval geraakt: geen dak meer, ingestorte muren, geen trappen, nou ja, je snapt het wel. Er groeit van alles in en er fladdert van alles rond. Dat heb ik allemaal geleerd toen ik een werkstuk voor school maakte. Mam stelde voor dat ik een weekend bij Rosaleen en Arthur ging logeren om research te doen. Zij en pap hadden die dag de ergste ruzie die ik ooit had gezien of gehoord, en pap werd nog kwader toen ze voorstelde dat ik weg zou gaan. De sfeer was zo erg dat ik maar wat graag wegging. Dat mam me weg probeerde te krijgen maakte pap link, en omdat ik vond dat het mijn plicht als dochter was zijn leven een hel te maken, gehoorzaamde ik graag. Maar zodra ik er aankwam, had ik geen zin om rond te neuzen en me te verdiepen in de geschiedenis van de plek. Ik slaagde erin aan te schuiven bij Rosaleen en Arthur voor de lunch en ging toen naar de wc, waar ik mijn Filippijnse kindermeisje Mae belde - die we sindsdien terug naar huis hebben moeten sturen - om te vragen me op te komen halen. Ik zei tegen Rosaleen dat ik buikkramp had en probeerde niet te lachen toen ze vroeg of ik dacht dat het aan de appeltaart lag.
Uiteindelijk haalde ik een verhaal over het kasteel van internet. Ik moest bij de rector komen en die gaf me een onvoldoende omdat ik plagiaat had gepleegd, wat belachelijk was, omdat Zoey een werkstuk had gemaakt over Malahide Castle, alles van internet had gejat, een paar woorden en jaartallen had veranderd en die verkeerd opschreef waardoor het leek alsof ze het niet had overgeschreven, en nog steeds een hoger cijfer kreeg dan ik. Dat is toch niet eerlijk?
Om het kasteel ligt veertig hectare grond. Arthur is de tuinman, en omdat hij veertig hectare te verzorgen heeft, vertrekt hij 's ochtends vroeg en hij is stipt om halfzes weer terug, smerig als een mijnwerker. Hij klaagt nooit en moppert niet over het weer. Hij staat gewoon op, ontbijt met de radio keihard aan, en gaat dan aan de slag. Rosaleen geeft hem een thermoskan thee en een paar boterhammen mee en hij komt zelden terug, hoogstens om iets uit de garage te halen wat hij is vergeten, of om naar het toilet te gaan. Hij is een eenvoudige man, hoewel ik dat eigenlijk niet echt geloof. Niemand zegt zo weinig als hij of is zo eenvoudig als je zou denken. Mijn ouders praatten de hele tijd. Praters denken niet veel, hun woorden overstemmen de mogelijkheid dat ze horen wat hun onderbewustzijn vraagt: waarom zegje dat? Wat denk je nou écht?
Ik bleef altijd zo lang mogelijk in bed liggen, tot Mae me eruit sleurde, maar hier word ik vroeg wakker. Je struikelt hier over de reusachtige bomen en daardoor krioelt het van de vogels. Die maken zo veel herrie dat ik gewoon wakker word zonder me moe te voelen. Ik ben altijd om zeven uur op, wat echt een wonder is voor mij. Mae zou trots op me zijn. De avonden zijn hier ook lang, en dus word ik verondersteld mezelf bezig te houden zolang het licht is. Dat zijn heel veel uren waarin er heel weinig te doen is.
Pap besloot in mei dat hij er genoeg van had, vlak voor mijn tentamens, wat niet echt eerlijk was, want tot dat moment dacht ik dat ik degene was die zichzelf van kant zou moeten maken. Ik heb die tentamens toch gedaan. Ik denk niet dat ik ze gehaald heb, maar het kan me niet echt schelen en volgens mij kan het niemand iets schelen. Ik hoor de uitslag in september. Mijn hele klas kwam naar de begrafenis van mijn vader, wat ze vast te gek vonden omdat ze een dag vrij kregen van school. En geloof het of niet: alsof er nog niet genoeg aan de hand was, begon ik te huilen, hoewel ik me daarvoor schaamde, waardoor Zoey en Laura ook begonnen. Een meisje uit mijn klas dat Fiona heet en met wie nooit iemand praatte, omhelsde me stevig en gaf me een kaart van haar familie waarin stond dat ze allemaal aan me dachten. Fiona gaf me het nummer van haar mobieltje en haar lievelingsboek, en ze zei dat ze er voor me zou zijn als ik met iemand wilde praten. Destijds vond ik het een beetje suf hoe ze probeerde aan te pappen op de begrafenis van mijn vader, maar toen ik er later over nadacht - wat ik nu dus doe, nadenken - was het zo'n beetje het aardigste wat iemand die dag tegen me gezegd of voor me gedaan heeft.
Ik begon het boek te lezen in de week dat ik aankwam in Meath. Het was een soort griezelverhaal over een meisje dat onzichtbaar was voor iedereen, inclusief haar familie en vrienden, ook al wisten ze dat ze bestonden. Ze was gewoon onzichtbaar geboren. De rest zal ik niet verklappen, maar uiteindelijk sluit ze vriendschap met iemand die haar wel kan zien. Het idee sprak me wel aan en ik dacht dat Fiona me iets duidelijk probeerde te maken, maar toen ik bleef logeren bij Zoey en het haar en Laura vertelde, zeiden ze dat ze nog nooit zoiets vreemds hadden gehoord en dat Fiona een freak was. Weetje, ik vind het steeds moeilijker om ze te begrijpen.
In de week dat we hierheen verhuisden reed Arthur me naar Dublin zodat ik bij Zoey kon blijven slapen. We reden meer dan een uur en zeiden geen woord. Het enige wat hij zei was: 'Radio?', en toen ik knikte zette hij die aan op een van die zenders waarop over de problemen in de wereld wordt gepraat en geen muziek wordt gedraaid, en hij snoof de hele verdere weg. Maar het was beter dan stilte. Nadat ik die nacht bij Zoey en Laura had geslapen - en de hele avond over hem had gebitcht -voelde ik me zelfverzekerd. Weer helemaal de oude. We waren het erover eens dat hij en Rosaleen absoluut een stel heikneuters waren en dat ik moest voorkomen dat ik in het bestaan van die weirdo's werd getrokken. Dat betekende dat ik zou moeten luisteren naar wat ik wilde in de auto. Maar toen Arthur me de volgende dag kwam ophalen in zijn vieze landrover, waar Zoey en Laura zich natuurlijk een breuk om lachte, had ik met Arthur te doen. Heel erg.
Nu ik terug moest naar een huis dat niet van mij was, in een auto die niet van mij was, om in een kamer te slapen die niet van mij was, om te proberen met een moeder te praten waarvan ik het gevoel had dat ze de mijne niet was, wilde ik me vastklampen aan één ding dat vertrouwd was. Wie ik geweest was. Dat was niet per se het beste om me aan vast te klampen, maar het was iets. Ik maakte herrie in de auto en zei tegen Arthur dat ik naar iets anders wilde luisteren. Hij zette mijn lievelingszender op maar raakte al na één nummer van de Pussycat Dolls die over tieten zongen zo gefrustreerd dat hij brommend weer overschakelde op de praatzender. Ik staarde chagrijnig naar buiten. Ik haatte hem en tegelijkertijd mezelf. Een halfuur luisterden we naar een vrouw die door de telefoon huilend vertelde dat haar echtgenoot zijn baan in een com-puterfabriek was kwijtgeraakt, geen nieuw werk kon vinden en dat ze vier kinderen hadden. Mijn haar hing voor mijn gezicht en ik kon alleen maar hopen dat Arthur me niet zag huilen. Treurige verhalen raken me nu echt. Ik had ze wel eerder gehoord, maar ik was er ongevoelig voor. Zulke dingen overkwamen mij gewoon niet.
Ik weet niet hoe lang we hier blijven. Op die vraag geeft niemand me antwoord. Arthur zegt helemaal niets, mijn moeder communiceert niet en Rosaleen kan een vraag van die omvang niet verwerken.
Mijn leven gaat niet zoals gepland. Ik ben zestien en ik had inmiddels seks moeten hebben met Fiachra, ik zou in onze villa in Marbella moeten zijn en daar elke dag moeten zwemmen, barbecueën en elke avond uit moeten gaan naar Angels & Demons om de tweede jongen te vinden om verliefd op te worden en mee naar bed te gaan. Als de eerste jongen met wie ik naar bed ga ook de man is met wie ik trouw, ga ik dood. In plaats daarvan woon ik in een boerengat met drie gekken, met alleen maar een bungalow aan de overkant met mensen die ik nog nooit heb gezien, een postkantoor dat zo ongeveer iemands woonkamer is, een lege school en een verwoest kasteel. Ik sta helemaal los van mijn eigen leven.
Dat dacht ik tenminste.
Ik kies ervoor het verhaal te laten beginnen op
het moment dat ik hier aankwam.