10 Een trap naar de hemel
Ik besloot de volgende ochtend te ontbijten bij mam in de kamer. Dat leek Rosaleen zorgen te baren en ze bleef dan ook iets te lang rondhangen, schoof met stoelen, klapte voor het raam een tafeltje voor ons uit, hing de gordijnen recht, opende een raam, sloot het een stukje en opende het weer verder. Ze vroeg me of het niet te tochtig was.
'Alsjeblieft, Rosaleen,' zei ik vriendelijk.
'Ja, meisje,' zei ze, en ze maakte het bed op, stompte verwoed op de kussens en stak de dekens zo strak in dat het me niet verbaasd zou hebben als ze eerst het overtrek zou hebben gelikt voordat ze die over de deken sloeg en verzegelde als een envelop.
'Dat hoefje niet te doen. Ik doe het wel na het ontbijt,' zei ik. 'Ga jij maar naar beneden, naar Arthur. Hij wil je vast nog wel even zien voordat hij aan de slag gaat.'
'Zijn lunch staat klaar op het aanrecht, hij weet waar het is.' Ze bleef opdoffen en gladstrijken, en als het niet goed genoeg was begon ze opnieuw.
'Rosaleen,' zei ik nogmaals, zachtjes.
Hoewel ik besefte dat ze het niet wilde, keek ze me even vluchtig aan. Toen onze blikken elkaar kruisten wist ze dat ze verloren had, maar ze bleef me aanstaren en met die ogen daagde ze me uit het te zeggen. Ze dacht dat ik het toch niet zou doen. Ik slikte.
'Als je het niet erg vindt wil ik even met mijn moeder zijn. Alleen, alsjeblieft.' Het was eruit. De volwassen Tamara had het voor zichzelf opgenomen. Maar op mijn verzoek volgde onvermijdelijk de gekwetste blik, de kussens die langzaam werden losgelaten en op het bed vielen, gevolgd door een gefluisterd: 'O.'
Het kon me niet schelen.
Uiteindelijk verliet ze de kamer en ik zweeg een tijdje. Aangezien ik de overloop niet hoorde kraken wist ik dat ze nog voor de deur stond. Luisterend, de wacht houdend, ons beschermend of insluitend, ik wist het niet. Waar was ze zo bang voor?
In plaats van te proberen mam tot praten te dwingen, zoals ik de afgelopen maand had gedaan, besloot ik mijn gevecht tegen haar stilte op te geven en geduldig met haar in de stilte te zitten die haar zo veel troost leek te verschaffen. Zo nu en dan hield ik een stukje fruit voor haar op en daar knabbelde ze dan aan. Ik keek naar haar gezicht. Ze leek helemaal betoverd, alsof ze naar een groot scherm in de achtertuin keek dat ik niet kon zien. Haar wenkbrauwen bewogen omhoog en omlaag wanneer ze reageerde op iets wat iemand zei, en ze glimlachte bedeesd wanneer ze zich een geheim herinnerde. Haar gezicht verborg een miljoen geheimen.
Toen ik wel genoeg tijd met haar had doorgebracht kuste ikhaar op het voorhoofd en liep de kamer uit. Het dagboek dat ik eerder stevig tegen me aan gedrukt had gehouden lag nu verstopt onder mijn bed. Het voelde alsof ik wegrende om een groot geheim te verbergen. Ik moet ook bekennen dat ik me een beetje schaamde. Mijn vriendinnen en ik hielden geen dagboeken bij. We schreven elkaar niet eens. We hielden contact via Twitter en Facebook, waar we foto's van elkaar postten terwijl we op vakantie waren, gingen stappen of jurken uitprobeerden in kleedkamers en een second opinion wilden hebben. We sms'ten elkaar voortdurend, mailden elkaar roddels en stuurden elkaar grappige mailtjes door, maar het bleef allemaal aan de oppervlakte. We hadden het over dingen die je kunt zien, dingen die je kunt aanraken, dieper ging het niet. Niet over gevoelens.
Dit dagboek was echt iets voor Fiona - het meisje in onze klas tegen wie niemand ooit praatte, op Sabrina na, die andere nerd, maar die was vaker thuis dan op school omdat ze last had van migraines of zo. Ze deed dan het volgende: ze zocht ergens een stil plekje, een hoekje van een klaslokaal als de leraar weg was, of tussen de middag onder een boom ergens op het schoolplein, en dan dook ze met haar neus diep in een boek of ze krabbelde verwoed iets in een schrift. Ik was degene die voor schut stond. Wie weet wat ze allemaal schreef.
Er was maar één piekwaar ik in het dagboek zou kunnen schrijven. Ik pakte het onder mijn bed vandaan en rende de trapaf. 'Rosaleen! Ik ga even naar buiten...' Mijn slippers klepperden op de krakende treden, en toen ik van de laatste trede sprong en met de gratie van een olifant op de grond terechtkwam, stond Rosaleen opeens voor mijn neus.
'Jezus, Rosaleen!' Mijn hand schoot naar mijn hart.
Ze nam me vluchtig op, merkte mijn dagboek op en keek me aan. Ik sloeg mijn armen er beschermend omheen en zorgde ervoor dat één kant van mijn vest het boek half bedekte.
'Waar ga je heen?' vroeg ze zacht.
'Gewoon... ik ga een eindje om.'
Haar blik schoot weer naar het dagboek. Ze kon er niets aan doen.
'Zal ik wat eten voor je klaarmaken om mee te nemen? Je zult wel razende honger krijgen.'
Razende honger. Hete zon. Lang afscheid. Heel erg dood.
'Ik heb vers bruin brood en kip, wat aardappelsalade en babytomaatjes...'
'Nee, bedankt, ik zit nog vol van het ontbijt.' Ik liep naar de deur.
'Een paar stukjes fruit anders?' Iets luider nu. 'Een sandwich met ham en kaas ? Er is nog wat koolsla van...'
'Rosaleen. Nee. Bedankt.' 'Oké.'
Nog meer gekwetste blikken. 'Nou, kijk je uit? Ga niet te ver. Blijf op het terrein. In het zicht van het huis.'
In het zicht van haar, bedoelde ze.
'Ik ben geen soldaat die naar een oorlogsgebied gaat, hoor,' zei ik lachend. 'Ik ga gewoon... een eindje om.'
Door de afgesloten ruimte van het huis, waar iedereen altijd wist waar iedereen op welk moment dan ook was, wilde ik een paar uur voor mezelf.
'Goed,' zei ze.
'Kijk niet zo bezorgd.'
'Ik weet alleen niet...' Ze keek naar de grond en haalde haar handen van elkaar om haar jurk glad te strijken. 'Zou je moeder je laten gaan?'
'Mam? Mam zou me nog naar de maan laten gaan als dat betekende dat ik dan niet de hele dag zou zeuren.'
Ik weet niet zeker of het opluchting was die ik op Rosaleens gezicht zag. Eerder nog meer bezorgdheid. Opeens vielen er een paar puzzelstukjes op hun plek en ik ontspande een beetje. Rosaleen had geen kinderen, maar nu mijn moeder in haar stille huis opeens in sluimer-stand was geraakt, moest Rosaleen moederen voor ons allebei.
'O, ik begrijp het,' zei ik zacht. Ik legde even een hand op haar schouder. Haar lichaam verstijfde zo erg dat ik snel losliet. 'Maak je om mij maar geen zorgen. Van pap en mam mocht ik zo'n beetje overal heen. Ik was altijd hele dagen in de stad met mijn vriendinnen. Ik ben zelfs een keer met een vriendin een dag naar Londen geweest. We gingen in één dag op en neer. Haar vader heeft zijn eigen vliegtuig, het was echt cool. Er waren maar zes stoelen of zo en het vloog alleen voor mij en Emily - van haar was het vliegtuig. En voor haar zeventiende verjaardag lieten haar ouders ons allemaal naar Parijs vliegen. Haar oudere zus kwam wel mee om een oogje op ons te houden. Ze was negentien en studeerde en zo.'
Ze luisterde aandachtig. Veel te gretig, te bezorgd, te snel, veel te wanhopig.
'O, wat leuk,' zei ze opgewekt, haar groene ogen smachtend naar alle woorden die uit mijn mond kwamen. Ik zag hoe ze die al verslond nog voordat ik ze had uitgesproken. 'Je bent bijna jarig. Krijg je meestal zulke dingen voor je verjaardag?' Ze keek de hal van de portierswoning door alsof ze ergens een vliegtuig zou kunnen vinden. 'Tja, dat zouden we niet kunnen betalen...'
'Nee, nee, dat bedoelde ik niet. Daar vertelde ik het niet om. Het was alleen... het doet er niet toe, Rosaleen,' zei ik vlug. 'Ik ga.' Ik liep langs haar heen naar de deur. 'Maar bedankt.' Het laatste wat ik zag voordat ik de deur dichtdeed was haar bezorgde blik, alsof ze iets verkeerds had gezegd. Zorgen over wat hun leven me wel en niet kon bieden. Mijn oude leven bleek me nu al meer te bieden dan zij konden. Als een wanhopige geliefde bood het me de maan en de sterren, hoewel het dat nooit zou kunnen waarmaken. Ik was zo stom om het te geloven. Ik dacht altijd dat het beter was om te veel dan te weinig te hebben, maar nu denk ik dat als 'te veel' toch nooit voor je was weggelegd, je gewoon je deel moet nemen en de rest teruggeven. Geef mij de eenvoud van Rosaleen en Ar-thur maar. Danhoef je datwaarvan je houdt nooit terug te geven.
Toen ik over het tuinpad liep kwam de postbode op me af. Ik was blij om iemand anders te zien en begroette hem met een brede lach.
'Hoi.' Ik bleef staan en versperde hem de weg.
'Hallo, juffrouw.' Hij tikte tegen zijn pet, wat ik heel ouderwets en aardig vond.
'Ik ben Tamara.' Ik stak mijn hand uit.
'Aangenaam, Tamara.' Hij dacht dat ik mijn hand uitgestoken hield voor de post en hij liet er een paar enveloppen in vallen.
Achter me hoorde ik de deur opengaan en Rosaleen kwam naar buiten gesneld.
'Goeiemorgen, Jack!' riep ze, en ze beende het pad over. 'Geef maar aan mij.' Ze rukte de post zowat uit mijn hand. 'Bedankt, Jack.' Ze keek hem streng aan terwijl ze de enveloppen in het vakje van haar schort stak, als een kangoeroe.
'Goed.' Hij boog zijn hoofd alsof hij een standje had gekregen. 'En voor de overkant.' Hij gaf haar nog meer enveloppen, draaide zich om, sprong op zijn fiets en reed weg.
'Ik ging ze niet opeten, hoor,' zei ik tegen de rug van Rosaleen, een beetje verbijsterd.
Ze lachte en ging weer naar binnen. Het werd allemaal steeds vreemder.
Er was maar één plek waar ik heen kon om in dit dagboek te schrijven. Ik voelde de hitte van de weg onder mijn rubberen slippers en liep naar het kasteel. Ik glimlachte toen de bomen weken als een gordijn voor de hoofdact.
'Daar ben ik weer,' zei ik.
Met het grootste respect kuierde ik door de kamers. Ik kon er niet bij dat een brand al deze schade had aangericht. Niets, helemaal niets wees erop dat hier de afgelopen eeuw iemand had gewoond. Er waren geen haarden meer in de muren, geen tegels, geen behang. Er was niets, alleen maar steen, onkruid en een trap die naar een tweede verdieping leidde, die niet bestond en nu naar de hemel ging, alsof je met één grote sprong een wolk kon bereiken. Een trap naar de hemel.
Ik nam mijn plek in op de onderste treden en legde het dagboek in mijn schoot. Ik draaide de zware pen die ik gestolen had van Arthurs bureau rond in mijn hand en staarde naar het boek. Wat zou ik schrijven? Ik wilde dat mijn eerste woorden iets betekenden, ik wilde geen fouten maken. Eindelijk bedacht ik hoe ik zou beginnen en opende het boek.
Mijn mond viel open. De eerste pagina was al beschreven, elke regel keurig gevuld... met mijn eigen handschrift.
Ik stond geschrokken op en het dagboek viel van mijn schoot en langs de betonnen treden op de grond. Met bonkend hart keek ik om me heen of iemand een wrede grap met me had uitgehaald. De afbrokkelende muren staarden terug en opeens waren er overal om me heen bewegingen en geluiden die ik nog niet eerder had opgemerkt. Struikgewas en onkruid ruisten, stenen bewogen, ik hoorde voetstappen achter me en in de muren, maar niets kwam tevoorschijn of openbaarde zichzelf. Ik beeldde het me allemaal in. Misschien beeldde ik me de pagina's van het dagboek ook wel in.
Ik ademde een paar keer diep in en raapte het dagboek op. Het leer was een beetje gekrast door de stenen en stoffig, en ik veegde het af langs mijn korte broek. De eerste pagina was gescheurd door de val, maar het handschrift was toch geen verzinsel. Het was er nog steeds - de eerste pagina, de tweede pagina - en terwijl ik verwoed verder bladerde, zag ik mijn handschrift op alle pagina's die gebruikt waren.
Het was onmogelijk. Ik vergeleek de datum bovenaan met de datum op mijn horloge. Morgen, zaterdag. Vandaag was het vrijdag. Mijn horloge moest verkeerd lopen. Ik dacht meteen aan Rosaleen, hoe haar blik die ochtend over het dagboek was gegaan. Had zij erin geschreven? Dat kon niet. Het dagboek had veilig weggeborgen onder mijn bed gelegen. Een beetje duizelig ging ik weer op de trap zitten en begon te lezen. Mijn ogen schoten manisch langs de woorden, en ik moest een paar keer teruggaan en opnieuw beginnen.
Lief dagboek,
Is dat wat je schrijft? Ik heb nog nooit een dagboek geschreven en ik voel me ongelooflijk suf. Oké, goed. Lief dagboek, ik haat mijn leven. Ik zal het even samenvatten. Mijn vader heeft zelfmoord gepleegd en we zijn ons huis en echt alles kwijtgeraakt. Ik mijn leven, mam het vermogen om helder na te denken en nu wonen we met twee psychopaten in een boerengat. Een paar dagen geleden heb ik een middag doorgebracht met een ontzettend knappe jongen die Marcus heet en de burgemeester van Sufstad is, een rijdende bibliotheek. Twee dagen geleden heb ik een non leren kennen die bijen houdt en sloten openbreekt en gisteren zat ik het grootste deel van de dag in een ruïne
'ruïne' was doorgekrast en ernaast stond:
kasteel op een trap naar de hemel. Het was heel verleidelijk om erop te klimmen en naar een wolk te springen waarop ik weg zou drijven. Nu is het avond en ben ik weer in mijn slaapka?ner en schrijf ik in dit suffe dagboek, omdat zuster Ignatiusm.e daartoe heeft overgehaald. Ja, ze is een non en geen travestiet, zoals ik eerder dacht.
Ik zuchtte en keek op. Hoe was dit mogelijk? Ik keek om me heen op zoek naar antwoorden. Ik overwoog terug te rennen naar het huis om het aan mam te vertellen, aan Rosaleen, om Zoey en Laura te bellen. Maar wie zou me geloven? En als ze me al geloofden, hoe zouden ze me dan kunnen helpen?
Het kasteel was zo stil, het leek wel alsof de wolken, volmaakt rond en wit als engeltjes, met honderd kilometer per uur voorbijschoten. Er ritselde af en toe iets in het onkruid, zaadjes van paardenbloemen zweefden door de lucht en daagden me uit ze te vangen en schoten dan plotseling weg in het briesje. Ik ademde diep in, keek omhoog naar de hete zon - hete zon, heel erg dood -, sloot mijn ogen en ademde langzaam weer uit. Ik vond het echt heel erg fijn in het kasteel. Ik deed mijn ogen open en las met kippenvel verder.
Ik vind het echt heel fijn in het kasteel. Het zou lelijk moeten zijn, maar dat is het niet. Net alsjessie Stevens met zijn gebroken neus en bloemkooloren van de rugby lelijk zou moeten zijn, maar het niet is. Ik had dit eerder moeten doen, dit schrijfgedoe. Ik kon niet uitrazen bij Zoey, toen zij en Laura maarniet op wilden houden over die griet zonder onderbroek. Maargoed. Mam is nogsteeds haar kamer niet uit gekomen. Hoewel ik in een hoekje wilde kruipen om dood te gaan - ik ben hartstikke verkouden nadat ik gisteren doornat ben geregend - besloot ik vanochtend te ontbijten in de achtertuin naast de boom, omdat ik wist dat ze me dan zou zien. Ik rolde de blauwe kasjmieren deken uit mijn kamer uit en legde er een paar plakjes fruit op. Het voelde als karton en smaakte ook zo. Ik had geen honger, ik had al mijn energie nodig om mam over te halen naar buiten te komen. Ik deed mijn best zorgeloos over te komen, ging op mijn ellebogen liggen, sloeg mijn enkels over elkaar en keek om me heen alsof alles me gestolen kon worden. Het wasmijnpoginghaarnaarbuiten telokken, maar het had geen zin. Ik dacht gewoon dat als ze wat frisse lucht zou krijgen, als ze hier even rondkeek, naar dit kasteel kwam, als ze misschien zou zien wat ik zag, ze uit de trance zou komen waarin ze gevangenzit. Ze wil vast helemaal niet dat het leven verdergaat terwijl zij daarboven in die slaapkamer zit. Pas als je buiten komt besef je dat het leven verdergaat, dat je je gewoon mee moet laten voeren.
Ik weet niet waarom Rosaleen en Arthur niet meer doen om haar te helpen. Van genoeg ontbijt, lunch en avondeten om een olifant te voeren wordt ze niet beter. En van stilte ook niet. Ik moet het er nog eens met Rosaleen over hebben. Er misschien tegen Arthur over beginnen. Hij is haar broer, hij zou moeten helpen. Voor zover ik kan zien, heeft hij op die bizarre begroeting met hun voorhoofden tegen elkaar na geen woord tegen haar gezegd. Dat is toch vreemd?
Na de regen van gisteren...
Oké, op dat moment wist ik dat het allemaal onzin was, want het was een heerlijk warme dag vandaag. Geen regen te bekennen. Ik las met een opgetrokken wenkbrauw verder, gewapend met de kennis dat ik voor de gek werd gehouden, en ik wachtte tot Zoey of Ashton Kut-cher achter de bouwvallige pilaren vandaan sprong.
.. .ben ik snipverkouden. Rosaleen heeft me bijna ingepakt in een deken., me voor de open haard gezet en me gedwongen kippensoep te eten. Ik heb de halve dag enorm zitten zweten bij dat vreselijke vuur en haar geprobeerd ervan te overtuigen dat ik niet doodging. Ze hing een handdoek over mijn hoofd en ik moest boven een pan met kokend heet water met Vicks hangen om mijn neus leeg te maken, en terwijl het snot eruit liep, wist ik bijna zeker dat ik de bel hoorde gaan. Ze verzekerde me dat dat niet het geval was. Ik had op het aanbod van zuster Ignatius in moeten gaan om bij haar thuis op te drogen. Hoe eng kan een huis vol nonnen nou zijn?
Ik hoop morgen een tweede hartaanval op een bord te kunnen ontlopen en een stil plekje te vinden om. hierin te schrijven. Ik denk dat ik ga zonnen in mijn bikini. Hebben die boeren iets om naar te kijken. Misschien valt het best mee. Als je je ogen dichtdoet zou je wel zo ongeveer overal kunnen zijn. Ik kan bij het meer gaan liggen en me inbeelden dat ik bij het zwembad in Marbella lig, dat het gespetter van de zwanen die hun veren droog schudden mam, is. In tege?istelling tot de rest lag zij altijd langs de rand van het water, vlak bij de filters. Ze liet haar hand over het water zweven en tikte er zachtjes op. Het klonk als een kleuter die rondliep op blote voeten. Het was of om koel te blijven ofze hield van het geluid. Ik luisterde er graag naar, hoewel ik om de een of andere reden altijd zei dat ze er?nee op moest houden. Iets om te zeggen in de stilte, iets waardoor ze haar ogen opende en naar me keek.
Wie had dat allemaal kunnen weten? Alleen mam.
Misschien ga ik wel in de baan van Arthurs grasmaaier liggen in de hoop dat hij over me heen rijdt. Als ik dan nog niet dood ben, hoefik in elk geval voorlopig niet te waxen.
Arthur is eigenlijk zo erg nog niet. Hij zegt niet veel. Hij reageert zelfs nauwelijks, maar hij geeft me een goed gevoel. Meestal dan. Rosa-leen is ook zo erg nog niet, ik krijg alleen niet echt hoogte van haar. Ze reageerde heel vreemd tijdens het avondeten-shepherd''spie, jammie toen ik zei dat ik bij zuster Igna tius was geweest. Rosaleen zei dat ze hier 's ochtends langs was geweest en niets over mij had gezegd. Dat zal geweest zijn toen ik stond te douchen. Ik zou dat gesprek heel graag gehoord willen hebben. Toen bleef ze maar vragen stellen over waar de zuster en ik het over hadden gehad. Echt, ze hield maar niet op, en zelfs Arthur keek er ongemakkelijk bij. Ik bedoel, dacht ze soms dat ik erover loog? Het was ech t vreemd. Ik wou dat ik haar niet had verteld wat ik te weten ben gekomen over het kasteel. Nu weet ik dat ik er niet op hoef te rekenen datzij me verteltwatikwilweten. Nouja, Rosaleen en Arthur zijn gewoon anders. Of misschien ben ik degene die anders is. Zo heb ik het nog nooit beschouwd. Misschien lag het altijd welaan mij.
Voor het geval ik sterf door uitdroging en iemand dit dagboek vindt, moet ik nog melden dat ik elke avond huil. Ik hou me de hele dag kranig, op inzinkingen over bromvliegen en vervallen kastelen na, maar zodra ik in bed kruip en in de stille duisternis lig, begint de wereld opeens te tollen. En dan huil ik. Soms zo lang dat mijn kussen doorweekt raakt. Ik laat de tranen maar gaan: ze rollen uit mijn ooghoeken, langs mijn oren en kriebelend langs mijn nek, soms tot aan mijn hemd. Ik ben het zo gewend om te huilen dat ik het soms niet eens merk. Klinkt dat vreemd? Daarvoor huilde ik als ik viel en me pijn deed, of omdat ik ruzie had gemaakt met pap, of als ik heel erg dronken was en bij het minste of geringste al van streek raakte. Maar nu kan het me niet meer schelen. Ik ben verdrietig, dus ik huil. Soms begin ik en dan stop ik pas als ik mezelf ervan overtuigd heb dat alles wel weer goed komt. Soms geloofik mezelf dan niet en ga ik weer verder.
Ik droom heel vaak over pap. Hij is bijna nooit gewoon pap, maar-een mengeling van verschillende gezichten. Hij begint als zichzelf, wordt dan een leraar van school, dan Zac Efron en dan zomaar iemanddie ik één keer eerder heb gezien, de plaatselijke dominee of zo. Ik heb mensen horen zeggen dat als ze over een geliefde dromen die gestorven is, ze het gevoel hebben dat het echt is, dat diegene er dan echt is en ze een boodschap meegeeft of omhelst. Dat dromen op de een ofande-re manier een wazige scheidslijn vormen tussen hier en daar, als een ontmoetingsruimte in een gevangenis. Je bent allebei in dezelfde ruimte, maar iedereen aan een andere kant, en eigenlijk ook in een andere wereld. Ik dacht altijd dat mensen die zo praatten oplichters waren, of godsdienstige freaks. Maar nu weet ik dat het gewoon een van de vele dingen is waarover ik me vergiste. Het heeft niets met religie te maken, het heeft niks met geestelijk evenwicht te maken, maar het heeft alles te maken met het natuurlijke instinct van mensen om tegen beter weten in hoop te houden, tenzij je een cynische klootzak bent. Het heeft te maken met liefde, met iemand verliezen van wie je houdt, waardoor een deel van jezelf wordt weggerukt, en waardoor je alles wilt doen of geloven om dat terug te krijgen. Het is de hoop datje iemand op een dagw eer zult zien, datjenogsteedshetgevoelhebtdathij in de faiurt is. Zulke hoop maakt je nog niet zwak, wat ik vroeger wel dacht. Geen hoop hebben, dat maakt je zwak. Hoop maakt je sterker, want het geeft je een reden. Niet de reden hoe of waarom iemandvanje is weggenomen, maar een reden voor jou om te leven. Want het gaat om een 'misschien'. Een ''misschien is op een dag niet langer alles kut\ En die 'misschien' maakt alles meteen minder kut.
Ik dacht dat het de bedoeling was dat we in de loop der jaren steeds cy-nisch er werden. En ikzelf? Toen ik geboren werd keek ik bedachtzaam de ziekenhuiskamer rond, van het ene gezicht naar het andere, en ik wist onmiddellijk dat dit nieuwe tafereel kut was en dat ik binnen beter af was. Zo ging ik door het leven. Overal waar ik was, was het kut, en ergens anders, in de omgekeerde richting, was het beter. Pas nu ik besef hoe onverschillig het leven is begin ik om. me heen te kijken. Wetenschappers denken dat ze omzich heen kijken, maar dat isniet zo. Ze denken dat gevoelsmensen alleen naar binnen kijken, maar dat is niet zo. Volgens mij zijn de beste wetenschappers degenen die alle kante?i op kijken.
Ondanks alles wat ik gezegd heb, weet ik dat pap niet in mijn dromen voorkomt. Er is geen geheime boodschap of geheime omhelzing. Ik voel hem niet hier in Kilsaney. Ik heb alleen maar obscure dromen zonderbetekenis of'wijze woorden. Spiegelende fragmenten van mijn dag, als puzzelstukjes in de lucht gegooid waarna ze in mijn hoofd bleven
hangen, zonder orde, betekenis of logica. Gisteren droomde ik over pap, die veranderde in mijn leraar Engels, en daarna was de Engelse leraar een vrouw en hadden we allemaal een tussenuur en ik moest voor iedereen zingen, maar ik deed mijn mond open en er kwam niets uit en toen was de school in Amerika, maar niemand sprak Engels en ik begreep niemand, en toen woonde ik op een boot. Vreemd. Ik werd wakker doordat Rosaleen beneden in de keuken een pot of zo liet vallen.
Misschien had zuster Ignatius gelijk. Misschien kan dit dagboek me helpen. Zuster Ignatius is een grappige vrouw. Sinds ik haar eergisteren heb leren kennen moet ik steeds aan haar denken.
Gisteren. Ik had haar gisteren pas leren kennen.
Ik mag haar graag. Zeishetenigewatikleukvindhier-ofnouja, op het kasteel na dan. Het begon te gieten toen ik gisteren in het kasteel was en ik zag Rosaleen over de weg met een jas in haar hand naar me toe komen. Ik voel me er rot over, maar ik moest wel de andere kant op rennen. Ik wilde niet dat ze wist dat ik hier tijd doorbracht. Ik wilde niet dat ze erachter kwam dat ze dat goed had geraden. Ik wilde niet dat ze iets over me te weten kwam. Waar ik heen rende? Ik had geen idee. Het goot echt heel erg hard, en ik was door- en doormat, maar het was alsof ik op de automatische piloot ging. Mijn lichaam, schakelde zich uit en ik rende, en zonder er echt bij na te denken kwam ik terecht bij de ommuurde tuin. Zuster Ignatius stond in de kas te wachten tot de regen zou ophouden. Ze had een extra imkerpak voor me. Ze zei dat ze een voorgevoel had gehad dat ik terug zou komen.
Omdat ik haar de dag ervoor had gestoord had ze de korven niet meer gecontroleerd. Ze had andere verplichtingen gehad. Bidden en zo. Dus liet ze me gisteren de binnenkant van de korven zien. Ze gaf met een markeerstift aan welke de bijenkoningin was, ze wees de hommels en de werkbijen aan, en ze legde me uit hoe je de roker moest gebruiken. Ik werd duizelig toen ik ernaar keek. Er gebeurde iets vreemds met me. Ze merkte het niet. Ik moest mijn hand uitsteken en tegen de muur leunen, of ik zou in elkaar zakken. Terwijl ik me zo voelde, nodigde ze me uit om haar volgende week te helpen de honing te oogsten, die ze dan in potten stopten naar de ?narkt brengt. Ik probeerde alleen maar op adem te komen en bedankte. Ik wilde alleen maar weg. Ik wou dat ik had gezegd dat ik me niet lekker voelde. Ze leek heel teleurgesteld en nu voel ik me er heel slecht over. Ik moet ook naar de markt zodat ik ?neer mensen kan zien. Ik word gek hier, met elke dag dezelfde mensen. En ik wil weten of iedereen Rosaleen en Arthur aan zal staren, net als bij de pub. Ze moeten iets gedaan hebben om in het dorp zo bekeken te worden. Partnerruilavonden organiseren of zo. Bah.
Ik zit dit met mijn rug tegen de slaapkamerdeur te schrijven, want ik wil niet dat Rosaleen binnenkomt. Hoe minder ze over dit dagboek weet, hoe beter. Ze probeen al in mijn hoofd te komen, ik kan niet riskeren dat ze te weten komt dat mijn diepste gedachten hier in mijn slaapkamer liggen. Ik moet het verstoppen. Bij de stoel in de hoek ligt een vloerplank los, wat er wel interessant uitziet. Misschien kijk ik er vanavond even naar.
Mam. viel na het eten weer als een blok in slaap. Ze heeft de afgelopen dagen echt heel veel geslapen, maar deze keer viel ze al op haar stoel in slaap. Ik wilde haar wakker maken en naar bed brengen, maar Rosaleen hield me tegen. Ik schrijf door tot ik Arthur hoor snurken en dan weet ik dat het veilig is om even bij haar te kijken.
Nu ik hier goed en wel in het huis zit wil ik alleen nog even zeggen dat ik gisterochtend een gek gevoel had in het kasteel. Ik had het gevoel dat er iemand was. Alsof er iemand naar me keek. Het was een heel zonnige ochtend, tot die gestoorde wolk recht boven m 'w hoofd kwam te hangen, en ik zat op die trede met dit dagboek op mijn schoot, en ik wist niet wat ik moest schrijven en hoe ik de eerste pagina moest beginnen, dus ik heb maar wat zitten zonnen. Ik weet niet hoe lang ik mijn ogen dicht had, ?naar ik wou dat ik ze had opengehouden. Er was echt iemand.
Morgen schrijf ik meer.
Ik was klaar met lezen en keek om me heen. Mijn hart ging zo tekeer in mijn oren dat ik gejaagd ademhaalde. Dat was nu. Ik had geschreven over mezelf, nu.
Opeens voelde ik duizend ogen op me gericht. Ik stond op en rende de treden af, struikelde over de laatste en klapte tegen de muur. Ik schaafde mijn handen en mijn rechterschouder en liet het boek weer vallen. Ik tastte de grond af en toen ikhet pakte streek mijn hand langs iets wolligs en zachts. Gillend sprong ik overeind en rende de kamer ernaast in. Daar waren geen deuropeningen naar andere ruimtes en de vier muren waren intact. Ik voelde een paar regendruppels op mijn huid en al snel volgden er meer. Ik liep naar een gat in de muur waar een raam had gezeten en probeerde erdoor te klimmen. Op de vensterbank zag ik Rosaleen over het pad benen, zo te zien met een regenjas in haar handen. Ze keek ongerust en hield een hand boven haar hoofd, alsof dat genoeg was om te voorkomen dat ze nat zou worden.
Ik rende naar het andere raam, dat uitkeek op de achterkant van het kasteel. Mijn knieën schaafden langs de muur toen ik naar de vensterbank sprong. Aan de andere kant kwam ik neer op beton, en door het gebrek aan steun van mijn slippers trok er een pijnscheut door mijn benen. Ik zag dat Rosaleen nu vlak bij het kasteel was. Ik draaide me om en rende weg.
Ik had geen idee waarheen. Mijn lichaam ging op de automatische piloot. Pas toen ik volkomen doorweekt de ommuurde tuin bereikte, legde ik het verband met het dagboek, en er trok een rilling door mijn lichaam en ik kreeg van top tot teen kippenvel.
Bij de ingang van de tuin, verstijfd van angst en bevend, werd mijn aandacht getrokken door een witte schaduw achter het matglas van de kas. Toen ging de deur open en verscheen zuster Ignatius, met in haar hand een extra imkerpak.
'Ik wist wel dat je terug zou komen!' riep ze,
en haar blauwe ogen glinsterden ondeugend.