22 Donkere kamer
Ik wist niet hoe lang we zouden hebben tot Rosaleen en Arthur terugkwamen met mijn moeder, als ze al terugkwamen met haar, maar het kon me niet meer schelen of ze me betrapten. Ik had het helemaal gehad met hun geheimen en was het beu om rond te sluipen en onder van alles en nog wat te gluren wanneer niemand keek. Weseley was het helemaal met me eens en bracht me naar de bungalow aan de overkant. We waren allebei op zoek naar antwoorden en ik had nog nooit in mijn leven iemand als Weseley gehad die zo veel moeite deed om me te helpen. Ik dacht aan zuster Ignatius en mijn maag kromp ineen. Ik had haar in de steek gelaten. Ik moest haar ook zien. Ik herinnerde me hoe ze bij een van onze eerste ontmoetingen mijn arm had gegrepen en tegen me zei dat ze nooit tegen me zou liegen. Dat ze me altijd de waarheid zou vertellen. Ze wist iets. Nu ik eraan terugdacht had ze me toen praktisch verteld dat ze iets wist. Ze had er duidelijk op aangestuurd dat ik haar vragen zou stellen, en dat besefte ik nu pas.
Weseley leidde me door het gangetje naast het huis. Mijn knieën trilden en ik verwachtte elk moment als een plumpudding in elkaar te zakken. De ochtend werd donkerder en het begon harder te waaien. Het was nog maar een uur of twaalf maar het was al bewolkt met grote grijze wolken die zich verzamelden alsof boven de ogen van de hemel borstelige wenkbrauwen verschenen en de lucht met een frons bezorgd op me neerkeek.
'Wat is dat voor herrie?' vroeg Weseley toen we het einde van het gangetje bereikten.
We bleven staan luisteren. Het was een tinkelend geluid.
'Het glas,' fluisterde ik. 'Het waait heen en weer in de wind.'
Het geluid had iets verontrustends. In tegenstelling tot het getingel van een windgong klonk het alsof het glas brak terwijl de ronde en de grillige stukken in de wind tegen elkaar aan sloegen. En met honderden stuks was het een griezelig geluid.
'Ik ga daar even kijken,' zei Weseley toen we de achtertuin in stapten. 'Jij redt je wel, Tamara. Zeg gewoon tegen die vrouw dat je haar komt bedanken, en verder zie je het wel. Misschien vertelt ze je dan wel meer.'
Ik keek hem nerveus na. Hij liep over het gazon, langs de werkplaats en verdween in het glasveld.
Ik wendde me tot het huis en keek door de ramen. De keuken was leeg. Ik tikte zacht aan op de achterdeur en wachtte. Geen antwoord. Met bevende hand - waarvoor ik mezelf meteen berispte, ik moest me niet zo aanstellen - deed ik de deurkruk naar beneden. De deur was niet op slot. Ik deed hem een stukje open en tuurde naar binnen. Er liep een smalle gang, die een scherpe bocht naar rechts maakte. Er waren drie deuren in de gang, alle drie gesloten, een aan de rechterkant en twee links. De eerste links kwam uit in de keuken, en ik wist al dat daar niemand was. Ik stapte naar binnen en probeerde de deur open te houden, zodat ik me niet zo opgesloten zou voelen en het niet zou voelen alsof ik inbrak, maar de wind was zo sterk dat hij dichtwaaide. Ik schrok me rot en prentte mezelf nogmaals in dat ik niet zo stom moest doen. Een oude vrouw en de vrouw die me het cadeau had gegeven zouden me echt niets doen. Ik klopte zacht op de deur rechts van me. Er kwam geen antwoord en dus deed ik de deur voorzichtig open. Het was een slaapkamer, en duidelijk de slaapkamer van een oud vrouwtje. Het rook er muf naar talkpoeder en ontsmettingsmiddel. Er stond een oud bed van donker hout met een bloemetjesdekbed, pantoffels bij het voeteneinde en er lag een tapijt dat zo te zien al meerdere generaties aan stofzuigers meeging. Er stond één enkele kast waarin zich waarschijnlijk al haar wereldse outfits bevonden. Tegen de muur van de deur stond een klein dressoir met een doffe spiegel. Er lagen een borstel, medicijnen, een rozenkrans en een Bijbel op, keurig naast elkaar. Tegenover het bed bevond zich het raam dat uitkeek op de achtertuin. Verder was er niets of niemand.
Ik trok de deur zachtjes dicht en liep verder door de gang. Over het tapijt lag een vreemd soort plastic mat, alsof het schoon moest blijven. Het maakte een schrapend geluid onder mijn voeten en het verbaasde me dat niemand me hoorde. Of de vrouw moest weer in de werkplaats zijn, en in dat geval zou ze Weseley ontmoeten. Ik verstijfde en ging bijna weer naar buiten, maar ik was nu al zo ver dat teruggaan uitgesloten was. Ik bereikte het eind van de gang waar die naar rechts ging en aan het einde was een andere deur die uitkwam op de televisiekamer, die ik door het raam al gezien had. De televisie stond hard aan en ik ging ervan uit dat Rosaleens moeder daar was, maar hoe benieuwd ik ook naar haar was geweest, dit was niet het moment om me aan haar voor te stellen. Zij was niet degene naar wie ik zocht. Er was een klein halletje bij de voordeur en links van me bevond zich nog een deur. Daarachter zou de tweede slaapkamer wel zijn.
Ik klopte de eerste keer zo zacht aan dat ik het zelf nauwelijks hoorde. Mijn knokkels streken langs het donkere hout alsof ze een veertje waren. De tweede keer klopte ik harder en ik wachtte langer, maar er kwam geen geluid.
Ik draaide aan de deurknop. De deur zat niet op slot en ging open.
Met mijn levendige fantasie had ik me de afgelopen weken en misschien wel jaren van alles voorgesteld over Rosaleens geheimen, maar in werkelijkheid hadden ze me allemaal teleurgesteld. Wat ik in de garage had gevonden was misschien wel intrigerend en kwetsend voor mij omdat ik niet geweten had dat Arthur en mijn moeder al sinds hun jeugd bevriend waren met Rosaleen, maar het kon niet tippen aan de scenario's die ik verzonnen had. Het eerste mysterie achter het huis bleek Rosaleens zieke moeder te zijn, de lijken in de garage bleken alle spullen die waren weggehaald uit het kasteel. Best interessant, maar toch teleurstellend omdat het niet strookte met de spanning die ik in de buurt van Rosaleen voelde. Het strookte niet met het waas van geheimzinnigheid waarin ze gehuld ging.
Maar deze keer werd ik niet teleurgesteld.
Deze keer had ik gewild dat ik jarenzeventigtapijt met donker hout en een lelijk ingerichte badkamer had gezien en de muffe geur van vochtplekken had geroken. Want door wat ik zag was ik zo geschokt dat ik als aan de grond genageld bleef staan. Mijn mond viel open en mijn adem stokte.
Elk van de drie muren hing van boven tot onder vol met foto's van mij. Ik als kind, ik tijdens de communie, ik op bezoek in het portiershuis toen ik drie, vier, zes jaar oud was. Ik tijdens mijn toneelstukken op school, ik op mijn verjaardagsfeestjes en andere partijtjes, als bloemenmeisje tijdens de bruiloft van een vriendin van mijn moeder, verkleed als heks tijdens Halloween, een slordige tekening die ik gemaakt had in mijn eerste jaar op school. Er was een foto van mij bij de ingang van het portiershuis die vorige week genomen was. Ik zat op het muurtje en zwaaide met mijn benen, mijn gezicht naar de zon gericht. Er was een foto van mij en Marcus, van die keer dat hij voor het eerst bij het huis had aangebeld, en van een andere dag, de dag waarop we in de bus stapten en op reis gingen. Er was een foto van de ochtend waarop mam, Barbara en ik aankwamen bij het portiershuis. Daarnaast hing een foto van toen ik een jaar of acht was. Ik stond midden op de weg naar het kasteel, verveeld, terwijl mijn moeder broodjes ei at, sterke thee dronk en met Arthur en Rosaleen kletste. Er was een foto van mij van nog maar twee weken geleden, toen ik bloemen bij het graf van Laurence Kilsaney legde. Er was een foto waarop ik naar het kasteel liep. Foto's van mij met zuster Ignatius, lopend, luierend op het gras, en eentje van mij in het kasteel. Ik zat met mijn ogen dicht naar de zon op de treden die ochtend dat ik de eerste tekst in het dagboek had gelezen. Ik had geweten dat er iemand naar me keek. Dat had ik opgeschreven. De foto's vormden een eindeloze geschiedenis van mijn hele leven, gebeurtenissen die ik allang was vergeten en andere waarvan ik niet wist dat ze op de gevoelige plaat waren vastgelegd.
In de hoek van de kamer stond een onopgemaakt eenpersoonsbed. Ernaast stond een kastje dat vol stond met pillen. Net toen ik me wilde omdraaien om weg te gaan, viel mijn oog op een vertrouwde foto. Ik liep naar de muur tegenover het bed en haalde de foto die nu verkreukt was uit mijn zak. Ik hield hem op naar de muur, ze waren bijna identiek, hoewel die op de muur veel scherper was. Weg was de vinger voor de lens en dus was het gezicht van de priester nu zichtbaar, met naast zich mijn moeder met mij in haar armen. Op mijn roze hoofd lag een hand met de ring. Deze foto aan de muur was veel groter dan het exemplaar dat ik had gevonden. Hij was vergroot en dus was de ring veel scherper in beeld, en het was duidelijk wie de eigenaar ervan was.
Zuster Ignatius.
Onder de doopfoto hing er een waarop mijn moeder me boven het vont hield en de priester water over mijn hoofd liet druppelen. Ik herkende dat doopvont. Nu stond het vol met spinnen en stof in de kapel. Daarnaast hing een foto van mijn moeder die met een rood hoofd en haar haar op haar voorhoofd geplakt in bed lag, met mij in haar armen genesteld, net geboren.
Nog een foto van zuster Ignatius die me in haar armen hield. Net geboren.
Ik ben niet zomaar een non. Ik heb ook een opleidingverloskunde gevolgd. Dat had ze nog maar een paar weken geleden gezegd.
'O god,' zei ik met bevende stem, en mijn knieën begaven het. Ik stak mijn hand uit naar de muur, maar op foto's van mezelf na was er niets om me aan vast te klampen. Mijn vingers raakten ze en trokken ze los toen ik viel. Ik viel niet flauw, maar ik kon me ook niet staande houden. Ik wilde daar weg. Ik stak mijn hoofd tussen mijn benen en ademde langzaam in en uit.
'Je hebt geluk vandaag,' zei een stem achter me, en ik was meteen weer bij de les. 'Deze deur zit meestal op slot. Zelfs ik ben hier nog nooit geweest. Hij heeft het druk gehad.'
Rosaleen stond in de deuropening. Met haar armen achter haar rug leunde ze heel kalm tegen de deurpost.
'Rosaleen,' zei ik met schorre stem. 'Wat is dit?'
Ze grinnikte. 'O, meisje toch, je weet best wat er aan de hand is. Doe nou niet alsof je niet hebt rondgeneusd.' Ze keek me kil aan.
Ik haalde nerveus mijn schouders op, en ik besefte hoe schuldbewust ik moest overkomen.
Ze wierp me iets toe en het kwam op de grond terecht.
De enveloppen die ik die ochtend had gepakt en in de keuken had laten liggen toen ik de pillen in Rosaleens schort had gevonden. Toen gooide ze nog iets, iets zwaarder, dat met een plofje op het tapijt viel. Ik wist direct wat het was. Ik bukte en greep het dagboek. Ik morrelde aan het slot in een poging het te openen om te kijken of de verbrande pagina's weg waren. Misschien had ik al veranderd hoe alles zou verlopen. Maar mijn vragen werden al beantwoord voordat ik ze zelf kon uitvogelen.
'Je hebt mijn pret bedorven door die pagina's te verbranden,' zei ze met een scheef lachje. 'Arthur en je moeder zijn thuis. Ik had ze waarschijnlijk niet alleen moeten laten...' Ze keek in de richting van het huis en beet in haar wang. Op dat moment zag ze er heel kwetsbaar uit, de lieve tante die de hele wereld op haar schouders droeg. Ik wilde bijna mijn hand naar haar uitsteken, maar toen ze zich omdraaide was die kille blik weer terug. 'Maar ik moest ze daar wel achterlaten. Ik wist dat je hier zou zijn. Ikheb later vandaag een afspraak met Murphy van de politie. Ik neem aan dat je wel weet waar dat over gaat?'
Ik slikte moeizaam en schudde mijn hoofd.
'Je bent een slechte leugenaar,' zei ze zacht, 'net als je moeder.'
'Waag het niet om zo over mijn moeder te praten.' Mijn stem beefde.
'Ik probeerde haar alleen maar te helpen, Tamara,' zei ze. 'Ze kon niet slapen. Ze kwelde zichzelf en bleef maar over het verleden malen en stelde allerlei vragen als ik haar haar eten bracht...' Ze praatte nu tegen zichzelf, bijna alsof ze zichzelf probeerde te overtuigen. 'Ik deed het voor haar. Niet voor mezelf. En ze at nauwelijks, dus ze heeft er niet veel van binnengekregen. Ik deed het voor haar.'
Ik wist niet of ik haar moest onderbreken of haar maar in zichzelf verder moest laten praten. Ze was nu diep in gedachten verzonken en ik pakte de enveloppen en las de namen.
Arthur Kilsaney Het portiershuis Kilsaney Demesne Kilsaney Meath
Op de volgende envelop stond hetzelfde adres, maar die was gericht aan zowel Arthur als Rosaleen.
'Maar...' Ik keek van de ene envelop naar de andere. 'Maar... Ik...'
'Maar, maar, maar,' bauwde Rosaleen me na, en de rillingen liepen me over de rug.
'Arthurs achternaam is Byrne. Net als die van mijn moeder,' zei ik op schelle toon.
Rosaleens ogen werden groter en ze lachte. 'Nou, nou, je bent toch niet zo nieuwsgierig als ik dacht.'
Ik probeerde genoeg energie te verzamelen om rechtop te gaan staan. Rosaleen leek zich ergens op voor te bereiden, terwijl ze één arm nog achter haar rug hield.
Ik keek weer naar de enveloppen en probeerde te bedenken wat er aan de hand was.
'Mam is geen Kilsaney, ze heet Byrne.'
'Dat klopt. Ze is geen Kilsaney en was ooknooit een Kilsaney, maar wilde het wel altijd zijn.' Haar ogen waren kil. 'Ze wilde alleen de naam. Ze wilde altijd wat niet van haar was, gore dief die ze er was,' snauwde ze. 'Ze had wel iets van jou, ze was er altijd als je haar kon missen als kiespijn.'
Mijn mond viel open. 'Rosaleen,' fluisterde ik. 'Wat... wat is er met je aan de hand?'
'Wat er met mij aan de hand is? Met mij is er niks aan de hand. Ik heb alleen wekenlang gekookt en schoongemaakt, van alles gedaan en voor iedereen gezorgd, de hele boel bij elkaar gehouden, net als altijd, voor twee ondankbare...' Haar ogen werden groot en ze schreeuwde het volgende woord zo hard uit dat ik mijn handen over mijn oren moest houden: 'leugenaars!'
'Rosaleen!' riep ik. 'Hou op! Wat is er aan de hand?' Ik huilde nu. 'Ik begrijp niet wat er aan de hand is!'
'Dat begrijp je best, kind,' siste ze nijdig.
'Ik ben geen kind, ik ben geen kind, ik ben geen kind!' Eindelijk schreeuwde ik ook, de woorden die ik in gedachten keer op keer had gezegd kwamen er nu eindelijkuit, steeds luider.
'Dat ben je wel. Je had mijn kind moeten zijn!' riep ze. 'Ze heeft je van me afgepakt! Je had van mij moeten zijn. Net als hij. Hij was van mij. Ze heeft hem van me afgepakt!' En toen, alsof dat al haar energie had gekost, leek ze in te storten.
Ik zweeg en dacht diep na. Ze kon het niet over Laurence Kilsaney hebben gehad, dat was jaren geleden, voordat ik was geboren, ze had het over...
'Mijn vader,' fluisterde ik. 'Je was verliefd op mijn vader.'
Ze keek naar me op met zo'n gekwelde blik dat ik bijna met haar te doen had.
'Daarom kwam pap hier nooit naartoe met mijn moeder. Daarom bleef hij altijd in Dublin. Er is jaren geleden iets tussen jullie gebeurd.'
Rosaleens blik werd milder en ze begon te lachen. Eerst zacht ge-gniffel, maar toen gooide ze haar hoofd naar achteren en lachte ze hardop.
'George Goodwin? Meen je dat? George Goodwin was een mislukkeling, al vanaf het moment dat hij hier aan kwam rijden in die pretentieuze wagen met zijn net zo pretentieuze vader en aanbod het kasteel te kopen. "Het kan een prachtig hotel worden, of een kuuroord",' zei ze, en ik hoorde het hem zeggen, zag voor me hoe hij in zijn krijt-streeppak aankwam met opa Timothy. Hij moet wel het kwaad zelve zijn geweest voor de mensen die hun kasteel en hun land probeerden te beschermen. Het enige wat er nog aan ontbrak was een rode knop waarmee hij een bulldozer opriep om het kasteel neer te halen. 'Hij moest alles hebben, inclusief je moeder, ook al had ze al een kind. Het beste wat hij gedaan heeft is j e moeder en jou hier weghalen. Nee! Het beste wat hij ooit gedaan heeft was zelfmoord plegen, zodat die mannen in pak niet ook dit land konden afpakken. Dat is het beste wat George Goodwin ooit heeft gedaan. En dat wist hij. Ik weet zeker dat hij dat wist toen hij dat eerste slokj e whisky...'
'hou op!' krijste ik. 'hou op!'Ik rende op haar af om haar een klap te verkopen, om haar te laten ophouden met die leugens, die vreselijke, valse leugens, maar ze bereikte mij voordat ik haar bereikte. Haar armen, gespierd van het kneden van deeg, van de hele dag appeltaarten uitrollen, van ploeteren in haar biologische moestuintje, van elke ochtend dienbladen naar boven en weer naar beneden brengen, waren sterk. Met één uitgestoken arm duwde ze me zo hard dat ik geen adem kreeg. Ik vloog naar achteren en stootte mijn hoofd tegen de hoek van de kast. Naar adem happend lag ik op de grond. Toen begon ik te huilen. Ik zag niet helder meer en ik proefde bloed in mijn mond, maar doordat ik mijn hoofd had gestoten wist ik niet meer wat er gebeurd was. Ik was gedesoriënteerd en kon niet overeind komen of de deur vinden.
Na een tijdje, hoe lang weet ik niet, zag ik Rosaleen als een wazige gedaante in de deuropening staan. Duizelig ging ik rechtop zitten. Ik hield mijn hand tegen mijn hoofd en zag bloed op mijn bevende vingers.
'Waarom deed je dat nou?' zei Rosaleen zacht. 'Waarom liet je me dat nou doen? We moeten bedenken wat we gaan zeggen. Je kunt niet zomaar terug nu je dit allemaal hebt gezien. Nee. Nee, ik moet nadenken. Ik moet even nadenken.'
Ik mompelde iets wat zo onsamenhangend was dat ik geen idee heb wat ik eigenlijk probeerde te zeggen. Het enige wat ik kon bedenken was dat ze gezegd had dat mijn vader mijn moeder en mij hier had weggehaald, dat ik al geboren was. Dat was onmogelijk. Het klopte allemaal niet. Ze hadden elkaar ontmoet tijdens een chic etentje met heel veel mensen, en toen zijn blik op haar was gevallen moest en zou hij haar hebben. Dat zei hij zelf, dat zei hij zo vaak. Het was liefde op het eerste gezicht geweest, en toen hadden ze mij gekregen. Dat was het verhaal, dat was wat pap me had verteld. Misschien had ik het verkeerd begrepen, misschien verzon Rosaleen het allemaal. Maar ik had zo'n hoofdpijn en nu was ik ineens zo moe, voelden mijn oogleden zo zwaar, dat ik ze even moest sluiten. Op dat moment besefte ik dat Rosaleen praatte, maar niet tegen mij. Ik deed mijn ogen weer open. Een beetje bang keek ze de gang in.
'O,' zei ze, weer met haar zachte stemmetje. 'Ik hoorde je niet binnenkomen. Ik dacht dat je in de werkplaats was.'
De vrouw die het glas maakte. Als ik iets riep kon zij me komen helpen, maar ik hoorde een mannenstem en dat maakte me nerveus. Het was niet de stem van Arthur. Het was ook Weseley niet. O, waar was
Weseley eigenlijk? Was hij gewond geraakt? Hij was naar het glasveld gegaan, al dat glas. Ik had bijna elke nacht nachtmerries gehad over dat glas. Het waaide heen en weer in de wind, schuurde en sneed, prikte en stak terwijl ik heen en weer rende in dat veld, op zoek naar een uitgang, en de vrouw keek toe. Waar was die vrouw nu?
'Ga maar naar de keuken, dan zet ik een lekker kopje thee voor je. Wat bedoel je? Hoe lang sta je daar al? Maar ze kwam op me af. Ik wilde mezelf alleen maar verdedigen. Ik breng haar terug naar het huis zodra ik klaar ben met haar.'
Hij zei nog iets en ik hoorde het plastic op de vloer. Een voetstap, gevolgd door een slepend geluid, nog een voetstap gevolgd door gesleep.
Ik hees mezelf in een zittende houding en hield me vast aan het bed om op te staan. Rosaleen had het zo druk met de man dat ze niet zag dat ik opstond. Ik hoorde niet wat de man zei maar haar toon werd nu harder. Het lieve, nerveuze toontje verdween en de Rosaleen van een paar minuten geleden was weer terug. Bezeten.
'Bezitterig.' Zuster Ignatius had een paar weken geleden even stilgestaan bij mijn beschrijving van Rosaleen. 'Dat is een interessant woord.'
'Is dit waarom je me nooit in de kamer liet komen? Wilde je dat ik er op deze manier achter kwam? Dit klopt niet.'
Opnieuw zijn stem, gevolgd door een stampend geluid gevolgd door gesleep.
'En wat is dit?'
Eindelijk kwam haar arm achter haar rug vandaan en ze toonde het glazen mobile dat ik had gekregen. Ik wilde uitroepen dat het van mij was, maar er klonk heel veel lawaai in de gang.
'Dit hadden we niet afgesproken, Laurie. Ik vond het prima dat je met het glas speelde omdat je dat zo graag wilde, ik dacht dat het vuur en het glas je zouden helpen genezen na... nou ja, na alles, maar je bent te ver gegaan. Je hebt alles verpest, je hebt echt alles verpest. Alles wordt nu anders.'
Laurie. Laurence Kilsaney, rip.
Ik had het ijskoud. Ze beeldde hem zich in. Of ze zag een geest. Nee, dat kon niet. Ik hoorde hem ook. Er klonken een paar boze woorden en toen zwaaide Rosaleen haar arm naar achteren en smeet ze het glazen mobile door de gang. Ik hoorde een schreeuw. Daarna dook ze op hem af en ik zag een wandelstok omhoogzwaaien en die sloeg haar opzij en ze viel met een doffe klap tegen de muur. Ze keek angstig naar hem op en ik dook in een hoek met mijn hoofd tussen mijn knieën. Ik wilde ervandoor gaan, maar ik kon me niet verroeren.
Ik hoorde een stem roepen. 'Rose?'
'Ja, mama,' zei Rosaleen met bevende stem, en ze krabbelde overeind. 'Ik kom eraan, mama.' Ze wierp de man een laatste blik toe en rende de gang door naar de televisiekamer.
De man stapte in de deuropening en ik zette me schrap, maar toen ik hem zag gilde ik het uit. Onder lang piekerig haar staarde een verwrongen gezicht me aan. Eén kant van het gezicht zag eruit alsof het was gesmolten en eraf was getrokken, waarna de huid op de verkeerde plek opnieuw was aangebracht. Hij bracht snel een hand omhoog en probeerde zijn gezicht te bedekken. Hij droeg iets met lange mouwen, maar toen hij zijn hand opstak zag ik een stomp. Zijn linkerkant was helemaal verbrand, zijn schouder hing neer alsof het kaarsvet was dat langs de linkerhelft van zijn lichaam droop. Hij had grote blauwe ogen, eentje gevat in zachte, gladde huid, het andere zozeer naar beneden getrokken dat het uit zijn oogkas leek te springen. Het oogwit en alles daaronder was zichtbaar. Hij kwam naar me toe en ik begon te huilen.
Ik hoorde de achterdeur opengaan en de wind suisde naar binnen. Ik hoorde voetstappen op het plastic zeil en de man die Rosaleen Laurie had genoemd draaide zich geschrokken om.
'Laat haar met rust!' hoorde ik Weseley roepen, en Laurie stak zijn handen in de lucht. Hij zag er geschrokken en verdrietig uit. Weseley kwam binnen en keek naar me. Ik zal er wel beroerd uit hebben gezien, want zijn uitdrukking veranderde in woede en hij greep Laurie bij zijn hals en duwde hem tegen de muur.
'Wat heb je met haar gedaan?' gromde hij in zijn gezicht.
'Laat hem gaan,' hoorde ik mezelf zeggen, maar er kwam geen geluid uit.
'Tamara, ga weg hier,' zei Weseley met een rood gezicht. De aderen in zijn nek klopten van de inspanning die het kostte de man op afstand te houden.
Ik weet niet hoe ik het deed, maar ik stond
eindelijk op, greep het dagboek en zette me af tegen de muur. Ik
slaagde erin een hand op Weseley te leggen om hem tegen te houden.
Hij liet Laurie los, greep mijn hand en trok me weg uit de
slaapkamer. Laurie duwde hij opzij en hij sloeg de deur dicht en
draaide hem op slot. Hij stak de sleutel in zijn zak en ik hoorde
de man daarbinnen schreeuwen dat hij hem eruit moest
laten.