13 Luchtkasteel



Ik lag in bed en probeerde de woorden van Rosaleen te verjagen, die door mijn hoofd spookten. Er was een hele geschiedenis waar ik niets van af wist, dat was duidelijk, maar ik kon niets doen om erachter te komen wat die was en wat ze bedoeld kon hebben. Gisteren was een gesloten boek, maar morgen was een ander verhaal. Opgewonden las ik opnieuw de tekst voor morgen, keer op keer. Er waren heel wat plannen te maken. Ik lag in bed en liep alles langs wat ik in mijn weinige tijd morgen moest doen, aangezien ik wist dat Rosaleen en Arthur om stipt één uur terug zouden zijn. Het hielp me echt om me te ontspannen. Het was een klamme julinacht. Het zou een stormachtige nacht worden, of het werd morgen bloedheet. Ik trapte het dekbed van me af en deed het raam van mijn slaapkamer open voor wat frisse lucht. Ik lag in het blauwe licht van de maan en zag de sterren glinsteren aan de hemel.


Ik luisterde naar de stilte maar hoorde opeens uilen schreeuwen en zo nu en dan een schaap of een koe om aandacht roepen, kortom: de landelijke nachtgeluiden waaraan ik gewend was geraakt dreven mijn kamer binnen. Af en toe waaide er een licht briesje binnen, en elke keer hoorde ik dan de blaadjes aan de bomen zachtjes ritselen, ook dankbaar voor de frisse lucht. Na een tijdje kreeg ik het een beetje koud, en ik stak net mijn hand uit om het raam dicht te doen toen ik besefte dat ik geen vogels in de verte hoorde piepen, maar dat het stemmen waren. Ik weet niet van hoe ver je op het platteland geluiden kunt horen, maar toen ik beter luisterde, hoorde ik duidelijk een gesprek en flarden van gelach, een beetje muziek en weer stilte toen het briesje wegviel en het geluid niet langer werd meegevoerd. Het kwam uit de richting van het kasteel.


Het was halftwaalf. Ik schoot een joggingbroek en sportschoenen aan. De vloer kraakte, hoewel ik zo voorzichtig mogelijk deed. Bij elk geluid verstijfde ik, ik wist dat ik de slapende reus elk moment wakker kon maken. Ik haalde de stoel weg van de deur en deed hem voorzichtig open. Het zou nog een hele toer worden om naar beneden te gaan en de deur uit te komen zonder de vrouw des huizes wakker te maken. Ik hoorde Rosaleen kuchen en deed de deur meteen weer dicht. Ik had haar nog nooit 's nachts horen hoesten en vatte het op als een waarschuwing.


Ik klom op het bed om niet meer over de krakende vloer te lopen en kroop over het matras naar het raam. Het was een ouderwets matras met veren, maar het klonk in elk geval alsof ik me echt omdraaide. Ik pakte de zaklantaarn uit het nachtkastje en duwde het raam verder open. Ik zou er zonder problemen doorheen passen. Mijn slaapkamer bevond zich pal boven de uitbouw voor het huis. Hoewel het afdak daarvan een punt had, zou ik er wel op kunnen komen als ik mijn best deed. Vandaar zou ik relatief makkelijk langs het houten hek om de uitbouw kunnen klimmen en zo verder naar de grond. Makkelijk zat.


Plotseling ging de deur naar de slaapkamer van Rosaleen en Arthur open en er klonken vlugge voetstappen in de gang. Ik dook weer in bed en bedekte mezelf van top tot teen met het dekbed, waarbij ik ervoor zorgde dat de joggingbroek, sportschoenen en zaklantaarn niet zichtbaar waren. Ik kneep mijn ogen dicht toen de deur van mijn slaapkamer openging. Het raam stond wijd open en met mijn getrainde oor klonken de stemmen van ver weg nu zo luid dat ik zeker wist dat het duidelijk was wat ik van plan was.


Mijn hart bonkte en de vloerplanken kraakten één voor één toen de gedaante dichterbij kwam. Het was Rosaleen. Ik wist het door de manier waarop ze haar adem inhield en door de geur. Het kraken stopte, wat betekende dat ze stilstond. En keek. Naar me keek.


Ik deed mijn uiterste best mijn ogen dicht te houden. Ik probeerde mijn oogleden te ontspannen en mijn ogen niet te veel te laten bewegen. Ik probeerde normaal adem te halen, een beetje luider dan gewoonlijk om te laten zien hoe diep ik sliep. Ik voelde een lichaam boven me zweven en bijna schoot ik omhoog om aan te vallen, maar ik hoorde het raam dichtgaan en besefte dat ze zich over me heen moet hebben gebogen. Ik overwoog mijn ogen open te doen en een scène te maken. Maar wat zou ik daarmee opschieten?


'Rosaleen.' Gefluister in de deuropening. 'Wat doe je?'


'Ik kijk even of het goed met haar gaat.'


'Natuurlijk gaat het goed met haar. Ze is geen baby meer. Kom terug naar bed.'


Ik voelde een hand op mijn wang en vervolgens staken vingers voorzichtig mijn haar achter mijn oor, net zoals mijn moeder dat vroeger deed. Ik wachtte tot mijn dekbed weggetrokken zou worden en mijn nachtelijke vluchtpak onthuld zou worden, maar in plaats daarvan voelde ik haar adem op mijn gezicht. Haar lippen drukten zachtjes een kus op mijn voorhoofd en toen was ze weg. De deur ging dicht.


Ze is geen baby meer.


Toen ze weg waren wachtte ik tot ik Arthur weer hoorde snurken. Ik stapte uit bed, duwde het raam open en klom zonder er nog over na te denken naar buiten, en kwam zacht terecht op het leien dak boven het portaal. Pas toen ik op het gras terechtkwam en weer opkeek naar het huis, naar mijn slaapkamer en het dichte raam, begreep ik de mededeling aan mezelf dat ik het raam open moest laten.


Met de zaklamp vond ik mijn weg naar het kasteel en de stemmen. Ik kon maar een paar meter vooruit zien, de rest van de wereld was verzwolgen door de nacht. De bomen leken 's nachts nog meer geheimen te hebben, en in de duisternis klonk hun gesis naar elkaar alsof ze nog veel meer voor me achterhielden. Toen ik dichter bij het kasteel kwam, hoorde ik stemmen, ik rook de geur van rook en hoorde muziek en het geluid van rinkelende glazen of flessen. Er kwam licht uit het voorportaal en de kamer rechts ervan, waarvan de ramen nog intact waren. De rest van de ruimtes links en erachter waren donker. Ik deed de zaklamp uit en liep naar de achterkant van het kasteel, waarbij ik twee kamers passeerde die ongetwijfeld een prachtig uitzicht hadden over het meer erachter en de honderden treden die ernaartoe liepen. Ik kwam uit bij de kamer met het raam waar ik eerder doorheen was geklommen en luisterde.


De oude muur werd verlicht door sterren. Gele sterren deinden heen en weer. Ik dacht dat de kamer leeg was en leunde naar voren om te kijken, hoewel de echte sterren die zichtbaar waren door het raam aan de overkant veel indrukwekkender waren. Ik dacht dat ik de enige


was die keek, tot ik het slurpende geluid van zoenen hoorde. En dat werd al snel gevolgd door een schreeuw.


Er werd gerend, ik hoorde 'Sst!' en er werden heel veel blikjes en flessen omgetrapt. Veel gefluister ook. Toen voelde ik een hand aan mijn haar trekken en me bij mijn nekvel grijpen, en ik werd letterlijk naar het kasteel gesleurd.


'Hé, laat los!' riep ik, woest schoppend. 'Blijf met je gore poten van me af.'


Ik sloeg naar de handen om mijn middel, wat zonder twijfel mannelijke handenwaren, terwijl ik verder werd meegesleurd. Ik bedankte Rosaleen voor haar koolhydraatrijke eten en de kilo's die ik was aangekomen sinds ik er was, anders had hij me met gemak over zijn schouder kunnen gooien. Toen we eenmaal binnen waren en ik op de grond was gezet, hield hij zijn arm om mijn middel en bleef achter me staan. Ik draaide me een paar keer om en zag een lelijk geval met pluis op zijn kin staan. Zes mensen staarden naar me. Sommigen zaten op de treden, anderen op kratten. Ik wilde schreeuwen dat ze niks in mijn huis hadden te zoeken.


'Ze keek naar ons,' riep de schreeuwer, die nu in de deuropening stond en hijgde alsof ze elk moment flauw kon vallen, zo'n beproeving was het geweest.


'Ik keek helemaal niet.' Ik rolde met mijn ogen. 'Datis echtsmerig.'


'Ze komt uit Amerika,' zei een jongen.


'Ik kom niet uit Amerika.'


'Zo klink je anders wel,' zei een ander.


'Hé, het is Hannah Montana.'


Gelach.


'Ik kom uit Dublin.'


'Echt niet.'


'Echt wel.'


'Je bent anders een heel eind van Dublin vandaan.'


'Ik ben hier voor de zomer.'


'Op vakantie,' zei iemand, en ze lachten weer.


Er verscheen een jongen achter de verklikster. Hij luisterde een tijdje toe terwijl ik me met een gênante gillerige stem waar ik niets tegen kon doen verdedigde, en ik vroeg me af waarom ik me zo suf gedroeg in een kamer vol inwoners uit dit boerengat.


'Gary, laat haar los,' zei de jongen die als laatste was aangekomen.


Gary Pluiskin liet me meteen los. Ik had de leider geïdentificeerd.


Eenmaal bevrijd kwam ik weer tot bedaren.


'Zijn er verder nog vragen? U misschien, die meneer met het fleece-jack en de Doe Martens, heeft u misschien nog vragen over de tijd waarin Guns N' Roses nog cool waren?'


Iemand grinnikte, kreeg een hengst met een elleboog en slaakte een kreet van pijn.


Gary Pluiskin, die nog achter me stond, duwde me in de rug, wat heel erg pijn deed.


'Ik hoorde jullie helemaal in mijn kamer. Ik lag in bed.' Ik besefte dat ik als de meest vervelende persoon op aarde klonk, als een kind dat een etentje van haar ouders onderbrak.


'Woon je in de buurt?'


'Ze liegt.'


'Waar denk je dan dat ik woon? Dat ik ben overgevlogen uit la om hier 's nachts rond te wandelen?'


'Slaap je in het portiershuis?'


'Het koninklijke portiershuis?' zei iemand anders, en allemaal barstten ze weer in lachen uit.


Oké, het was bij lange na niet Buckingham Palace, maar wel beter dan veel van de andere schuren waar we onderweg langs waren gereden. Ik keek van het ene gezicht naar het andere en bedacht wat ik moest antwoorden. Hoe dom zou het zijn om te zeggen waar ik woonde?


'O nee, ik woon in een koeienstal en slaap met varkens, net als jullie,' snauwde ik terug. 'Ik weet niet wat jullie probleem is. Hij ziet er ook niet uit alsof hij hier vandaan komt.'


Ik doelde op de donkere leider van de groep die me in de deuropening aan stond te staren. Ga als je gegijzeld bent vooral voor de leider. Het was niet mijn beste idee aller tijden.


Ze keken elkaar allemaal met grote ogen aan en ik hoorde overal om me heen 'racist' fluisteren.


'Dat is niet racistisch.' Ik rolde met mijn ogen. 'Hij draagt Dsquared. De laatste keer dat ik in dat uitgestorven boerengat was, kon je er geen kleren van Dsquared krijgen.'


Ik was écht niet slim bezig. Ik heb Deliverance gezien en weet wat ze je kunnen aandoen en ik had ze er al van beschuldigd dat ze met varkens sliepen, wat geen goed begin was van wat waarschijnlijk een verontschuldiging zou moeten worden. Ik zag de tanden van hun leider glinsteren toen hij even lachte, maar hij sloeg zijn hand voor zijn mond toen de rest van de groep tekeerging en met uitgestoken vingers en 'Racist!' roepend op me afkwam, hoewel ik duidelijk had uitgelegd waarom hij wat mij betreft opviel. De jongen in de deuropening riep dat ze op moesten houden en probeerde de verklikster en een paar dronken anderen tot rede te brengen. Na een tijdje greep hij me beet en hij trok me meer naar de achterkant van het kasteel, naar de plaats delict, het raam waar ik zou hebben gespioneerd.


'Is dit het moment waarop je doet alsof je me gaat vermoorden maar eigenlijk vrijlaat?' vroeg ik een beetje nerveus. Of eigenlijk héél nerveus. Laat ik het maar eerlijk zeggen: ik dacht dat hij me in elkaar zou gaan slaan.


Hij lachte. 'Jij bent Tamara, hè?'


Mijn mond viel open. 'Hoe weet je...'En toen viel het kwartje. 'Jij bent Weseley.'


Nu was het zijn beurt om verbaasd te kijken. 'Heeft Arthur je over me verteld?'


'Arthur? Eh, ja, natuurlijk. Hij heeft het de hele tijd over je.'


Hij keek verbaasd. 'Hij heeft me ook over jou verteld.' 'Ja?'


Ik had niet gedacht dat Arthur het over mij zou hebben. Ik had geen idee wat hij zou zeggen.


'Rook je?'


Ik pakte een sigaret aan en hij stak een lucifer af, waardoor ik zijn gezicht goed kon zien. Zijn huid was als melkchocolade, niet ebben-zwart maar wel mooi donker. Zijn ogen waren groot en bruin, en zijn wimpers zo lang dat ik eventjes jaloers was, aangezien ik in mijn vorige leven veel zakgeld had besteed aan nepwimpers met glitter. Zijn lippen waren dik en vol, zijn tanden kaarsrecht en wit, en hij had een mooie kaak en volmaakte jukbeenderen. Hij was zo knap dat ik hem een beetje benijdde. Hij was groter dan ik, een kop groter. De lucifer brandde tot aan zijn vinger en hij liet hem vallen. Op dat moment besefte ik dat hij ook naar mij had staan kijken. Hij stak mijn sigaret alsnog aan en ik inhaleerde. Dat was lang geleden.


'Dankje.'


'Geen dank.'


'Waar ben je nou mee bezig, Wes? O, sta je nu met haar te roken? Ze is wel familie van die freaks, hoor.' De verklikster was de hoek om gekomen met een ander meisje in haar kielzog, en waggelde op ons af, waarbij ze de geur van een geschenkmand uit de Body Shop verspreidde.


'Doe even rustig, Kate,' zei hij.


'Mooi niet dat ik rustig ga doen...' Ze ging verder met een tirade van dronken onzin en begon hem met haar tasje te slaan. Haar vriendin trok haar weg.


'Prima.' Ze schudde haar vriendin van zich af, maar greep haar weer beet voordat ze viel, waardoor ze haar bijna meesleurde. 'Ik ga naar huis.'


'Au.' Ik keek naar hem.


'Het deed geen pijn.'


'Dat meen je niet. Een neptas van Louis Vuitton? Het deed al pijn om ernaar te kijken.'


'Je bent een snob,' zei hij lachend.


'En jij bent niet zo'n lieve vriend.'


'Ze is mijn vriendin niet.'


'Whatever.'


'Wil je wat drinken?' Ik knikte veel te enthousiast. Hij lachte en kroop het raam weer door, het kasteel in. Ik volgde hem.


'Hé, Weseley, je geeft toch geen blikjes van ons aan Hannah Mon-tana, hè?'


Weseley negeerde Gary en gaf me een blikje.


Wat is dit?'


'Diamond White.'


'Nooit van gehoord.'


'Hoe zal ik het eens uitleggen.' Hij dacht diep na. 'Beschouw het maar als champagne, maar dan gemaakt van appels.'


Ik rolde met mijn ogen. 'Als je denkt dat ik champagne drink, ken je me niet.'


'Maar ik ken je toch ook niet? Het is cider. Ik weet niet hoe ze dat in Amerika noemen.'


'Ik kom niet uit Amerika.'


'Je klinkt niet Iers.'


'En jij ziet er niet Iers uit. Misschien is Ierland wel veranderd.' Ik hapte vol sarcasme naar adem. 'O god, aan wie moeten we dat vertellen?'


'Mijn moeder heeft rood haar en sproeten.'


'Dan komt ze vast uit Zweden.'


Hij lachte en wees naar een krat achter me. Ik ging zitten en hij ook, tegenover me.


'Waar komt j e vader vandaan?'


'Madagaskar.'


'Cool, als in de film?'


'Ja, precies als in die animatiefilm van Disney,' zei hij ernstig.


'Ga je er wel eens naartoe?'


'Nee.'


'Waarom is hij hierheen verhuisd?'


'Daarom.'


'Ah.' Ik knikte begripvol. 'Altijd een goede reden.'


We moesten allebei lachen.


Iemand in de kamer naast ons zei weer dat ik een racist was.


'Ik bedoelde alleen je kleren,' zei ik zacht. 'Je bent beter gekleed dan die gozer daar, en dat meisje die net in een wolk van Dewberry wegging met haar nep-Uggs.'


Hij lachte en blies tegelijkertijd rook uit, met zijn blik strak op me gevestigd. 'Ze is mijn vriendin niet.' 'Dat zei je al. Maar mijn superspionnenbril zegt iets anders.'


'Ja, nou ja, dat was...' Hij stampte zijn sigaret uit en deed het peukj e in een pot. Daar was ik dankbaar voor. Ik voelde me net een vader of moeder die thuis was gekomen en ontdekte dat de kinderen het huis hadden vernield. 'Wist je dat er bussen zijn?' zei hij. 'Dat zijn gevallen met wielen die mensen naar de grote stad rijden.'


'Waarvandaan?' Volgens mij zou ik net zo hebben gereageerd als hij op de proppen was gekomen met een kuur voor kanker. Een manier om hier weg te komen...


'Dunshauglin. Nog geen halfuur met de auto.'


'En hoe kom je daar?'


'Mijn vader rijdt me.'


Nou, die van mij is dood.


'Is deze trouwens van jou?' Hij rommelde in een tas en overhandigde me een pen. Het was de pen die ik van Arthurs bureau had gestolen en gisteren had laten vallen.


Ik had het gevoel dat er iemand was. Alsof er iemand naar me keek.


'Was je hier gisteren?'


'Eh...' Hij dacht diep na.


'Daar hoor je niet over na te hoeven denken,' snauwde ik.


'Ik weet het niet. Nee. Ja. Nee, ik weet het niet meer. Ik heb de pen vanavond gevonden, als je dat bedoelt.'


'Was je hier gisteren niet toen ik hier was?'


'Ik ben hier op de meeste dagen met Arthur.' Hij gaf nog steeds geen antwoord op mijn vraag.


'Ja?'


'Dat moet wel, hè?' 'Ja?'


'Ik werk met hem.' 'O.'


'Ik dacht dat je zei dat Arthur dat had gezegd.'


'O, eh, ja. En weet Rosaleen dat je met Arthur werkt?'


Hij knikte.


'Ik geloof niet dat ze dat zo leuk vindt, maar sinds Arthur door zijn rug is gegaan heeft hij hulp nodig.' 'Hoe lang werk je al met hem?'


Hij dacht diep na en staarde voor zich uit. 'Even kijken, hoor. Ik en Arthur hebben nu... ongeveer drie weken iets.'


Ik begon te lachen.


'We zijn hier pas een maand geleden naartoe verhuisd,' legde hij uit.


'Echt?' Mijn hart maakte een sprongetje. Hij was net als ik. 'Waarvandaan?'


'Dublin.'


'Ik ook!' Ik reageerde veel te opgewonden. 'Sorry.' Ik voelde me rood aanlopen. 'Ik vind het gewoon nogal spannend om iemand te ontmoeten die hetzelfde meemaakt als ik. Hoe ben je zo snel de leider geworden? Heb je ze betoverd? Ze laten zien hoe ze vuur moeten maken?'


'Ik merk dat je met beleefdheid een heel eind komt. Spioneren, binnen komen vallen en beledigende opmerkingen werken niet zo als je erbij probeert te horen.'


'Ik wil er niet bij horen,' zei ik nukkig. 'Ik wil hier weg.'


We zwegen even.


'Weet je iets over wat er hier gebeurd is? In dit kasteel?' vroeg ik.


'Je bedoelt met de Normandiërs en zo?'


'Nee, niet dat. Wat er met de familie is gebeurd die hier woonde, korter geleden.'


'Er was een brand of zo, en toen zijn ze verhuisd.'


'Wauw, jij moet geschiedenisboeken gaan schrijven.'


'We zijn hier net naartoe verhuisd,' zei hij lachend. 'Waarom wil je dat weten?'


'Ik vroeg het me zomaar af.'


Hij bekeek me een tijdje. 'Als je wilt kunnen we het hiernaast vragen.' Daar werd nu hard gelachen. Volgens mij speelden ze nu flesje-draai.


'Nee hoor, laat maar.'


'Zuster Ignatius weet het vast wel. Je kent haar wel, toch?'


'Hoe weet je dat?' 'Dat zeg ik niet, ik werk hier. Ik ben niet blind.'


'Maar ik heb j e nooit gezien.'


Hij haalde zijn schouders op.


'Ze zei dat ikhet aan Rosaleen en Arthur moest vragen.'


'Dat moet je doen. Weetje dat Rosaleen haar hele leven in de bungalow tegenover de ingang heeft gewoond? Als iemand het weet, is zij het wel. Zij kan je waarschijnlijk alles vertellen over wat hier de afgelopen tweehonderd jaar is gebeurd.'


Ik kon niet tegen hem zeggen dat in het dagboek stond dat ik haar niets moest vragen. 'Ik weet het niet... Ik geloof niet dat ze het erover willen hebben. Ze doet heel geheimzinnig. Ze moeten die mensen hebben gekend, en als er iemand is omgekomen wil ik daar niet zomaar overheen walsen. Ik bedoel, ze kennen ze waarschijnlijk nog steeds. Arthur werkt hier vast niet gratis. O, trouwens...' Ik knipte met mijn vingers. 'Wie betaalt jou eigenlijk?'


'Arthur. Contant.' 'O.'


'En hoezo ben jij hier eigenlijk heen gekomen?'


'Dat zei ik al, ik hoorde jullie vanuit mijn slaapkamer.'


'Nee, ik bedoel hier in Kilsaney.' 'O.'


Stilte. Ik dacht snel na. Alles behalve de waarheid. Ik wilde geen medelijden van hem.


'Je zei dat Arthur het over me had gehad.'


'Ik zou een prijs verdienen als ik meer uit hem had gekregen. Hij zei alleen maar dat jij en je moeder bij ze logeerden.'


'We moesten even weg. Waarschijnlijk alleen voor de zomer. We hebben ons huis verkocht en we zijn op zoek naar een nieuw huis.'


'En je vader?'


'Die, eh, is weggegaan bij mijn moeder, om iemand anders.'


'O, da's rotvoor je.'


'Ja, nou ja... ze is een model van twintig. Ze is heel beroemd, ze staat altijd in tijdschriften. Ze neemt me mee naar clubs.'


Hij keek me afkeurend aan en ik voelde me een idioot. 'Zie je hem nog?' 'Nee. Niet meer.'


Ik volgde de regels van mijn dagboek. Ik had Weseley nooit over pap moeten vertellen. Maar ik voelde me er niet beter door. Ik loog toch al tegen Marcus, en dat was op zich wel te verdedigen, omdat bij Marcus alles één dikke, vette leugen was, maar tegen Weseley wilde ikniet liegen. En trouwens, hij zou het over tien jaar toch wel van Arthur horen.


'Sorry, Weseley, dat is niet waar. 'Ik wreef in mijn ogen. 'Mijn vader is... dood.'


Hij ging rechtop zitten. 'Wat? Hoe?'


Ik had iets anders moeten zeggen, dat hij was omgekomen tijdens een oorlog, of, nou ja, gewoon, iets anders, een gewonere soort dood.


'Eh, kanker.' Ik wilde het er nu niet meer over hebben. Ik kon het niet. Ik wilde dat hij geen vragen meer stelde. 'Balkanker.' 'O.'


Dat was het dan.


Daarna was ik weggegaan. Ik bedankte hem en klom weer door het raam. Ik was al bijna bij het huis toen ik me omdraaide en terugrende.


'Weseley,' fluisterde ik bij het raam, een beetje buiten adem. Hij verzamelde alle blikjes en peuken.


'Ben je iets vergeten?'


'Eh, ja,' fluisterde ik.


'Waarom fluisteren we?' fluisterde hij met een glimlach. Hij kwam naar het raam en leunde met zijn ellebogen op de vensterbank.


'Omdat eh... ik dit niet graag hardop zeg.'


'Oké.' Zijn lach stierf weg.


'Je vindt me straks vast heel vreemd.'


'Ik vind je nu al vreemd.'


'O. Oké. Eh. Mijn vader is niet doodgegaan aan kanker.'


'Nee.'


'Dat zei ik alleen maar omdat het makkelijker was. Hoewel het woord balkanker niet zo gemakkelijk was. Dat was vooral vreemd.'


Hij lachte vriendelijk. 'Hoe is hij dan doodgegaan?'


'Hij heeft zelfmoord gepleegd. Hij heeft met een fles whisky een heel stel pillen weggespoeld. Expres. En ik heb hem gevonden.' Ik slikte.


Daar had je het. De verandering in zijn gezicht waarover ik had geschreven. Het pure medelijden. De vriendelijke blik die je zelfs een vreselijk mens zou toewerpen. Hij zweeg.


'Ik wilde niet liegen.' Ik draaide me weer om.


'Goed. Bedankt dat je het me verteld hebt.'


'Ik heb het nog nooit aan iemand verteld.'


'Ik zal het aan niemand doorvertellen.'


'Oké, dank je. Nu ga ik echt.'


Gênant.


'Welterusten.'


Hij leunde verder uit het raam en verhief zijn stem. 'Ik zie je nog wel, Tamara.'


'Ja, oké.'


Ik wilde alleen maar terug naar huis.


Het groepje in het voorportaal floot en lachte terwijl ik weer in de duisternis verdween.


Ik heb die nacht iets belangrijks geleerd. Je moet niet proberen alles voor te zijn. Soms is het de bedoeling dat je je opgelaten voelt. Soms moet je je kwetsbaar voelen bij mensen. Soms is dat nodig, want het zorgt er allemaal voor dat je het volgende deel van jezelf bereikt, de volgende dag. Het dagboek had niet altijd gelijk.