12 Een teken aan de wand



Het was eigenlijk onvermijdelijk dat ik zou dromen wat ik die nacht droomde.


Ik lag in bed en bedacht hoe ironisch het was dat ik in slaap probeerde te vallen terwijl ik in gedachten maar over de tekst in het dagboek bleef malen die ik in het kasteel had gelezen voordat die plaats had gemaakt voor de volgende. Gelukkig had ik de woorden zo vaak gelezen voordat ze waren verdwenen en vervangen door nieuwe dat ik ze bijna zin voor zin uit mijn hoofd kende. Alles wat ik had gelezen was die dag uitgekomen. Ik vroeg me af of morgen dezelfde bovennatuurlijke resultaten zou opleveren, of dat het allemaal een wrede grap van iemand zou blijken te zijn, of dat zuster Ignatius gelijk had en het late gekrabbel van een slaapwandelaar niet meer zou blijken dan onbeduidend geleuter. Ik had wel eens gehoord wat mensen allemaal deden in hun slaap. Slaapepilepsie, vreemde seksuele handelingen, schoonmaken, of zelfs iemand vermoorden. Er waren een paar beroemde gevallen van mensen die moorden hadden gepleegd en als verklaring opvoerden dat ze slaapwandelaar waren. Twee van die moordenaars waren vrijgesproken en moesten voortaan in hun eentje slapen, met de deuren op slot. Ik weet niet meer of ik dat uit een van de documentaires heb die Mae altijd keek of uit een aflevering van Perry Mason. Maar goed, als dat allemaal mogelijk was, dacht ik, zou het ook wel mogelijk zijn dat ik in mijn slaap in mijn dagboek had geschreven, en dat ik al schrijvend de toekomst had voorspeld.


Ik geloofde eerder in het verweer van de slaapmoordenaar.


Nu ik wist wat ik zou gaan dromen - volgens de Tamara van morgen dan - bedachten mijn hersens manieren om de droom te veranderen, om te voorkomen dat pap in mijn leraar Engels veranderde en te proberen hem in leven te houden, zodat we met elkaar konden praten. Ik probeerde een wachtwoord te bedenken dat alleen hij zou begrijpen, iets wat ik tegen hem kon zeggen om hem terug te halen uit de dood en met me te laten communiceren. Ik dacht er zo dwangmatig over na dat ik onvermijdelijk precies droomde wat ik geschreven had: over mijn vader, wiens gezicht overliep in dat van mijn leraar Engels, en toen verplaatste mijn school zich naar Amerika, maar ik sprak de taal niet, en toen woonden we op een boot. Het enige verschil was dat de leerlingen me steeds weer vroegen of ik iets wilde zingen. Sommige leerlingen kwamen uit High School Musical en elke keer dat ik mijn mond open wilde doen kwam er door de keelontsteking geen geluid uit. Niemand geloofde me, omdat ik er al eerder over had gelogen.


Het andere verschil, wat veel verontrustender was, was dat de boot waarop ik woonde, de houten ark-van-Noach-achtige boot, propvol mensen zat, als duizenden bijen in een korf. Er dreef rook door de gangen, maar alleen ik zag dat, en ze bleven maar eten. Ze propten hun monden vol aan lange eettafels, waardoor het iets weg had van een Harry Potter-film, terwijl rook de hele ruimte vulde. Ik was de enige die het kon zien, maar niemand kon me horen omdat ik door de keelontsteking geen stem meer had.


Je zou kunnen zeggen dat het dagboek gelijk had. Iemand die cynischer was zou kunnen zeggen dat ik mezelf gedwongen had de droom te dromen omdat ik mijn hersens had toegestaan zo uitvoerig stil te staan bij de details. Maar zoals voorspeld werd ik wakker door het geluid van Rosaleen die met een gil een pot op de grond liet vallen.


Ik sloeg het dekbed van me af en viel op mijn knieën. De vorige avond had ik naar mijn eigen voorspelling geluisterd en het dagboek onder een vloerplank verstopt. Als de Tamara van morgen iets belangrijk vond, zou ik haar raad opvolgen. Wie kon zeggen waarom zij - of ik - zo veel moeite deed kinderachtige hormonale gedachten te verbergen? Misschien was Rosaleen komen neuzen en had zij, of ik, daar niet over geschreven. De vorige avonden had ik de slaapkamerdeur vergrendeld met de houten stoel. Dat zou Rosaleen niet buiten houden, maar me in elk geval wél waarschuwen als ze binnen wilde komen. Ze was sinds de eerste nacht niet meer komen kijken hoe ik sliep. Voor zover ik wist.


Ik zat op de grond naast de slaapkamerdeur keer op keer de tekst van de vorige avond te lezen toen ik voetstappen op de trap hoorde. Ik keek door het sleutelgat en zag Rosaleen mam de trap weer op brengen. Ik sprong bijna op en barstte in gejuich uit. Toen de deur van mijn moeder dichtging, klopte Rosaleen op die van mij.


'Goeiemorgen, Tamara. Hoe gaat het?' riep ze van buiten. 'Eh, ja, bedankt, Rosaleen. Is er beneden iets gebeurd?' 'Nee, niets. Ik liet een pot vallen, meer niet.' De deurknop begon te draaien.


'Eh, niet binnenkomen! Ik ben in mijn blootje!' Ik dook naar de deur en duwde hem dicht.


'O, oké...' Bij praatjes over lichamen, en dan vooral naakte, voelde ze zich opgelaten. 'Het ontbijt is over tien minuten klaar.'


'Goed,' zei ik zacht, en ik vroeg me af waarom ze in vredesnaam had gelogen. Mam die naar beneden ging was een geweldige vooruitgang. Voor een gewone familie misschien niet, maar voor mijn huidige wel.


Toen pas besefte ik hoe belangrijk elke regel in het dagboek was. Elk ervan maakte deel uit van het spoor kruimels dat ik had willen achterlaten van mijn huis tot hier.


Elk woord was een aanwijzing, een onthulling, of iets wat pal onder mijn neus gebeurde. Toen ik schreef dat ik wakker was geworden door Rosaleen die een pot liet vallen en gilde, had ik daar meer achter moeten zoeken. Ik had moeten beseffen dat ze zoiets gewoonlijk nooit zou doen, dat er iets gebeurd moest zijn waardoor ze de pot had laten vallen. Waarom zou ze gelogen hebben over mam die naar beneden ging? Om me te beschermen? Om zichzelf te beschermen?


Ik ging weer op de grond zitten, met mijn rug tegen de deur, en las wat er sinds gisteravond in het dagboek stond.


Zondag 5juli


Ik had Weseley nooit over pap moeten vertellen. Ik vond het vreselijk hoe hij naar me keek, een en al medelijden. Als hij me niet mag, dan niet. Door een vader die zelfmoord had gepleegd zou niemand me aardiger vinden -hoewel het daar wel even op leek -, maar hoe kon hij dat nou weten? Het is waarschijnlijk heel erg hypocriet van m,e, maar ik wil niet dat mensen anders over me gaan denken doorwatpap heeft gedaan. Ik dacht altijd dat ik het tegenovergestelde wilde, dat ik dat medelijden echt optimaal zou benutten. Ik zou dan alle aandacht hebben en precies kunnen zijn wie ik wilde.


Ik dacht dat ik dat heerlijk zou vinden. Op de eerste maand na de dood van pap na heb ik niet meer aandacht dan gewoonlijk gekregen. Ik had hem gevonden, dus er waren een heleboel vragen, kopjes thee en vriendelijke schouderklopjes, terwijl ik huilend verslag uitbracht aan de politie, en natuurlijk ook op Barbara's boerderij, waarLulu de opdracht had gekregen alles te regelen wat we maar wilden, wat voor mij elk uur warme chocomel met extra marshmallows inhield. Ik wilde dus aandacht, behalve die van Arthur en Rosaleen.


Ik kon een nieuw meisje in onze klas, Susie, niet uitstaan, tot ik erachter kwam dat haar broer rugby speelde voor Leinster, en opeens zat ik bij elke wiskundeles naast haar en logeerde ik een maand lang elk weekend bij haar, tot haar broer uit het team werd gezet toen hij gearresteerd werd omdat hij na'te veel wodka-Red Bulls op iemands auto was gesprongen. De tabloids waren onverbiddelijk en hij verloor zijn reclamecontract bij een bedrijf dat contactlenzen maakt. Een week lang wilde niemand iets met hem te maken hebben. En toen was ik weg.


Ik kon amper geloven dat ik dat had geschreven. Gênant.


Maar goed, Weseley deed opeens heel anders toen ik vertelde dat pap zelfmoord had gepleegd. Ik had iets anders moeten zeggen, dat hij was omgekomen tijdens een oorlog, of, nou ja, gewoon, iets anders, een gewonere soort dood. Zou het vreemd zijn als ik zei:'Nog even over die zelfmoord, hè? Dat was maar een grapje. Hij is doodgegaan aan een hartaanval. Ha ha ha.'


Nee. Misschien toch maarniet.


Wie was die Weseley? Ik keek naar de datum. Morgen. Dus tussen nu en morgenavond zou ik een Weseley leren kennen. Absoluut onmogelijk. Zou hij over de muur van Fort Rosaleen komen klimmen om me te begroeten?


Nadat ik die rare droom had gehad vannacht, was ik nog uitgeputter dan toen ik naar bed ging. Na nul slaap wilde ik alleen maar in bed blijven liggen, het liefst de hele dag, maar dat zat er niet in. De wandelende klok klopte weer aan en kwam binnen.


'Tamara, het is halftien. We gaan naar de mis van tien uur en daarna even naar de markt.'


Het duurde even voor ik begreep waar ze het over had, maar uiteindelijk mompelde ik dat ik niet zo van de missen was en wachtte af tot er een emmer met gewijd water over me heen werd gesmeten. Maar er kwam geen enkele reactie. Ze keek mijn kamer even rond om er zeker van te zijn dat ik 's nachts geen poep op de muren had gesmeerd en zei toen dat het goed was als ik thuisbleef en een oogje op mam hield.


Halleluja.


Ik hoorde de auto wegrijden en zag haar voor me in een twinset met een broche en een hoed met bloemen, hoewel ik gezien had dat ze die niet droeg. Arthur beeldde ik me in met een hoge hoed in een Cadillac convertible, en de hele wereld had zo 'n ouderwets bruine kleur terwijl ze naar de zondagsmis reden. Ik was heel blij dat ze me lieten blijven. Pas later bedacht ik dat ze misschien niet met me gezien wilde worden, en ik voelde m.e een beetje gekwetst. Ik dommelde weer in, maar ik weet niet hoeveel later schrok ik wakker van een auto die toeterde. Ik negeerde het en probeerde weer verder te slapen, maar er werd nogmaals getoeterd, harder. Ik kroop uit bed en schoof het raam open, klaar om eens een flink potje te schelden, maar in plaats daarvan moest ik lachen toen ik zuster Ignatius met nog drie nonnen in een gele Fiat 500 gepropt zag zitten. Ze zat op de achterbank, het raampje was naar beneden gedraaid en haar halve lichaam stak naar buiten, alsof ze opeens naar de zon wilde rennen.


'Romeo!' riep ik, en ik schoof het raam verder open.


'Je ziet eruit alsof je door een mangel bent gehaald.' En toen probeerde ze me tevergeefs mee te krijgen naar de mis, en een van de andere nonnen probeerde haar weer de auto in te trekken. Ze wurmde zich weer naar binnen en de auto stoof onmiddellijk weg en remde geen seconde af toen ze de hoek om gingen. Ik zag een opgestoken hand zwaaien en hoorde nog net:'Bedankt voor het boooeek!'


Ik dommelde nog een paar uur en genoot van de ruimte en vrijheid om. lui te zijn zonder gerammel van potten en pannen in de keuken of Rosaleen die met een stofzuiger tegen mijn slaapkamerdeur knalde omdat ze zo nodig de overloop moest stofzuigen. De momenten waarop ik wakker was dacht ik na over wat Rosaleen de avond ervoor had gezegd. Dat mam een leugenaar was. Hadden ze ruzie gezocht? Hadden Arthur en mam ruzie gezocht? Maar ze leek het geen probleem te vinden hem te begroeten toen we aankwamen. Wat was er veranderd, als er al iets was veranderd? Ik moest even alleen zijn met Arthur om eens echt goed met hem te praten.


Ik stak mijn hoofd om de hoek bij mam, die om elf uur nog steeds sliep, wat niets voor haar was, maar een hand onder haar neus maakte duidelijk dat ze nog leefde, en naast het bed stond een dienblad met een ontbijt waarvan duidelijk gegeten was. Ik pakte een paar stukjes fruit uit de keuken, wandelde rond door het huis, pakte her en der wat op en bekeek de foto 's die verspreid door de woonkamer stonden. Arthur met een gigantische vis, Rosaleen in pastelkleuren die op een winderige dag lachend een hoed op zijn plek hield. Daar weer naast Rosaleen en Arthur samen, altijd naast elkaar, hoewel ze elkaar nooit aanraakten, alsof ze kinderen waren die gedwongen zij aan zij moesten staan voor een foto tijdens de commune: handen naast hun lichaam, of ineengevouwen voor zich, de onschuld zelve.


Ik zat in de woonkamer en las verder in het boek dat Fiona me had gegeven. Toen ik om één uur de auto van Arthur en Rosaleen aan hoorde komen, kreeg ik een beklemd gevoel. Daar ging mijn ruimte, kamers zoudenweer gedeeldmoeten worden, er moesten spelletjes worden gespeeld en geheimen zouden blijven bestaan.


Wat had ik nou helemaal gedaan?


Ik had op onderzoek uitmoeten gaan. Ik had in moeten breken in de schuur om te kijken hoeveel ruimte ze nu echt hadden. Volgens mij liegt Rosaleen daarover. Ik had een dokter moeten bellen om naar mam te laten kijken. Ik had een kijkje aan de overkant moeten nemen, al was het maar in de achtertuin. Ik had van alles moeten doen, maar in  plaats daarvan had ik binnen rondgehangen. En ik zou er over een week pas weer tijd voor hebben.


Wat een waardeloze dag.


Voor de volgende keer: doe niet zo suf, en laat het raam open.


Ik schrijf morgen verder.


Ik stak het dagboek weer onder de vloer en legde de plank terug. Ik pakte een schone handdoek uit de kast en mijn goede fles shampoo, die bijna leeg was, en om praktische en voor het eerst van mijn leven ook financiële redenen, onvervangbaar. Ik wilde net gaan douchen toen ik me herinnerde dat zuster Ignatius langs zou komen. Het was de perfecte kans om het dagboek op de proef te stellen. Ik liet de douche lopen en wachtte op de overloop.


De deurbel ging en dat simpele ding joeg me de stuipen op het lijf.


Rosaleen deed open en nog voordat ze iets zei voelde ik aan de sfeer dat het zuster Ignatius was.


'Goeiemorgen, zuster.'


Ik stak mijn hoofd om de hoek en zag alleen Rosaleens rug en achterwerk. Het jurkje van vandaag was van Fyffes. Het had een patroon van trosjes bananen. De rest van haar gestalte stak door het kleine stukje van de deur dat openstond. Het leek wel of ze niet wilde dat zuster Ignatius langs haar heen keek. En als het niet op dat moment was gaan regenen, denk ik niet dat ze dichter bij me had kunnen komen dan de veranda. Ze stonden nu allebei in de hal en zuster Ignatius keek om zich heen. Onze blikken troffen elkaar, ik glimlachte en verstopte me toen weer.


'Kom binnen, kom mee naar de keuken,' zei Rosaleen gejaagd, alsof het plafond van de gang elk moment kon instorten.


'Nee, ik sta hier goed. Ik blijf maar even.' Zuster Ignatius bleef staan waar ze stond. 'Ik kwam alleen maar even kijken hoe het met je gaat. Ik heb je al een paar weken niet gehoord of gezien.'


'O, ja, nou, sorry daarvoor. Arthur heeft het heel erg druk gehad met werk bij het meer, en ik... hou hier de boel bij elkaar. Kom je mee naar de keuken?' Ze praatte heel zacht, alsof ergens een baby sliep.


Je houdt een moeder en haar kind verborgen, Rosaleen, biecht nu maar op.


In de slaapkamer van mijn moeder hoorde ik haar stoel over de grond slepen. Zuster Ignatius keek op. 'Wat is dat?'


'Niks. Het is zeker bijna honingseizoen? Kom mee naar de keuken, kom, kom.'


Ze probeerde zuster Ignatius bij de arm te nemen en weg te leiden uit de hal.


'Ik hoop woensdag te oogsten, als het weer meewerkt.'


'God, ik hoop het.'


'Hoeveel potten zal ik langs komen brengen?'


Er viel iets in mams kamer. Zuster Ignatius bleef staan. Rosaleen trok haar mee en bleef over koetjes en kalfjes praten. Bla bla bla. Zus en zo is gestorven. Die en die is ziek. Mavis uit het dorp is in Dublin aangereden toen ze een topje wilde kopen voor de dertigste verjaardag van haar neef John. Ze heeft het niet overleefd. En ze had al een topje gekocht. Het is heel treurig, want haar broer was vorig jaar overleden aan darmkanker, nu is er niemand meer over in het gezin. Haarvader is alleen en moet naar een verzorgingstehuis. Hij is een paar weken geleden ziek geworden. Zijn gezichtsvermogen holt achteruit, en hij was net zo'n goeie darter. En de dertigste verjaardag was heel treurig, omdat iedereen kapot was over Mavis. Bla bla bla over onzin. Mam en ik kwamen niet één keer ter sprake. Daar had je die hete brij weer.


Toen zuster Ignatius weg was, rustte Rosaleen even met haar hoofd tegen de deur en ze zuchtte. Toen rechtte ze haar rug. Ze draaide zich om en keek op naar de overloop. Ik dook weg. Toen ik mijn hoofd om de hoek stak zag ik dat Rosaleens slaapkamerdeur een stukje openstond. Er schoot een schaduw voorbij.


Ik kon het niet verdragen voor het ontbijt aan te schuiven bij Rosaleen en Arthur. Ik zou overal liever zijn dan in die keuken met de geur van gebakken spek en worstj es waar ik misselijk van werd. Maar ik wist natuurlijk wat ik nu zou gaan doen. Ik ging naar de kamer van mijn moeder.


'Mam, kom alsjeblieft mee naar buiten.' Ik pakte haar hand en trok er zachtjes aan.


Ze bleef stokstijf zitten.


'Mam, alsjeblieft. Kom mee een frisse neus halen. We kunnen naar de bomen en het meer lopen, naar de zwanen. Ik durf te wedden dat j e hier nog nooit hebt rondgewandeld. Kom mee. Er is een heel mooi kasteel en allerlei mooie routes. Er is zelfs een ommuurde tuin.'


Op dat moment keek ze me recht aan. Ik kon haar pupillen groter zien worden terwijl ze me scherp in beeld kreeg. 'Geheime tuin,' zei ze, en ze glimlachte.


'Ja, mam. Ben je daar wel eens geweest?'


'Rozen.'


'Ja, er zijn heel veel rozen.'


'Mmm. Mooi,' zei ze zacht, en toen: 'Mooier dan roos.' Ze keekuit het raam en toen keek ze naar mij en ze ging met haar wijsvinger langs mijn gezicht. 'Mooier dan roos.'


Ik glimlachte, hoewel ze wel raar praatte opeens. 'Dank je wel, mam.'


'Ze heeft hier eerder rondgewandeld, hè?' Ik stoof de keuken in en Rosaleen schrok op.


Ze bracht haar vinger naar haar lippen. Arthur was aan de telefoon, een ouderwets geval dat aan de muur hing.


'Rosaleen,' fluisterde ik, 'ze heeft gepraat.'


Ze stopte met het rollen van deeg en draaide zich naar me om. 'Wat zei ze?'


'Ze zei dat de ommuurde tuin een geheime tuin was en dat ik zo mooi als een roos was,' zei ik glunderend. 'Of nog mooier zelfs.'


Rosaleens gezicht verstrakte. 'Dat is mooi, lieverd.'


'Dat is mooi? Dat is fócking mooi!'


Rosaleen en Arthur maanden me allebei tot stilte.


'Ja, dat is Tamara,' zei Arthur.


'Wie is dat?' vroeg ik aan Rosaleen.


'Barbara,' zei ze, en plukjes van haar vastgespelde haar kwamen los en ze begon te zweten nu ze het deeg echt stevig uitrolde.


'Kan ik haar spreken?' vroeg ik.


Hij knikte. 'Goed. Goed. We regelen wel wat. Ja. Goed. Inderdaad. Goed. Dag.'


Hij hing op.


'Ik zei dat ik haar wilde spreken.'


'O, ze zei dat ze moest ophangen.'


'Ze doet het waarschijnlijk met de jongen die het zwembad schoonmaakt. Druk, druk, druk,' zei ik kattig. Ik heb geen idee waar dat vandaan kwam. 'Maar waar belde ze voor?'


Arthur keek naar Rosaleen. 'Nou, helaas moeten ze de opslag verkopen waar al jullie spullen staan, en ze hebben er zelf geen plek voor.'


'Nou, hier is geen ruimte,' zei Rosaleen onmiddellijk. Ze draaide zich weer om naar het aanrecht en smeet meel op het werkblad.


Dit kwam me bekend voor.


'En de garage dan?' vroeg ik, en opeens klopte het dagboek weer.


'Daar is geen ruimte.'


'We maken wel ruimte,' zei Arthur op vriendelijke toon.


'Nee hoor, want die is er niet.' Rosaleen pakte de volgende bal deeg, smeet hem neer, duwde erin en bracht er al knedend en slaand vorm in aan.


'Er is plek in de garage,' zei Arthur.


Rosaleen verstarde maar draaide zich niet om. 'Nee hoor.'


Ik keek van de een naar de ander, geïntrigeerd door dit openbare verschil van mening, eindelijk.


'Hoezo niet, wat is daar dan?' vroeg ik.


Rosaleen bleef rollen.


'Dan moeten we plek maken, Rosaleen,' zei Arthur, heel stellig nu, en net toen ze weer iets wilde zeggen verhief hij zijn stem: 'Dat is de enige plek.'


En daarmee uit.


Ik had het vreselijke gevoel dat het gesprek over mam en ik die bij hen zouden komen wonen waarschijnlijk ongeveer hetzelfde was gegaan.


Ze maakten geen bezwaar toen ik de deken meenam naar de tuin en met een bordje fruit onder de boom ging zitten. Door de onverwachte bui was het gras nat, maar ik zat daar goed. De lucht was fris en de zon baande zich weer een weg door de wolken. Vanaf mijn plek kon ikmam achter het raam naar buiten zien kijken. In gedachten dwong ik haar naar buiten te komen, net zozeer voor mijn eigen geestelijke gezondheid als voor die van haar. Het was geen verrassing dat ze niet naar me toe kwam.


Rosaleen had het maar druk in de keuken. Arthur zat aan tafel en luisterde op maximaal volume naar de radio en bladerde door de krant. Ik zag Rosaleen weglopen met een dienblad en even later verschijnen in de slaapkamer van mijn moeder. Ik zag haar zoals gewoonlijk weer heel veel drukte maken. Raam, tafel, laken, bestek.


Toen Rosaleen het dienblad had neergezet op het tafeltje kwam ze weer overeind en ze keek mam aan. Ik ging rechtop zitten. Wat er ook gebeurde, het was ongebruikelijk. Toen ging haar mond open en dicht. Ze zei iets.


Mam keek naar haar op, zei iets, en keek weg.


Ik stond automatisch op en bleef kijken.


En toen rende ik naar binnen, waarbij ik Arthur bijna omverstootte. Ik stormde de trap op, deed mams deur open en hoorde een gil en een klap toen die tegen Rosaleen en haar dienblad aan kwam. Alles viel op de grond.


'O, nee!' Rosaleen hurkte neer en greep alles paniekerig bij elkaar. Haar jurk schoof omhoog langs haar dij en ze had verrassend jeugdige benen. Mam had zich omgedraaid om te kijken, wierp me een blik toe en glimlachte, en wendde zich weer tot het raam. Ik probeerde Rosaleen te helpen, maar dat liet ze niet toe. Elke keer dat ik iets wilde oppakken weerde ze me af. Als een puppy volgde ik haar de trap af, ik hapte nog net niet naar haar benen.


'Wat zei ze?' Ik probeerde niet te hard te praten zodat mam niet zou horen dat we het over haar hadden.


Rosaleen, nog steeds geschokt door mijn inval, trilde en was een beetje bleek. Ze hobbelde met het grote dienblad de keuken in.


'Nou?'


'Wat nou?'


'Wat was dat voor herrie?' vroeg Arthur.


'Wat zei ze?' vroeg ik.


Rosaleen keek van Arthur naar mij, haar ogen wijd open en lichtgroen, haar pupillen zo klein dat haar ogen gloeiden.


'Het dienblad viel op de grond,' zei ze tegen Arthur en toen tegen mij: 'Niets.'


'Waarom lieg je?'


Haar gezicht veranderde in iets wat er zo woest uitzag dat ik het allemaal direct terug wilde nemen: ik had het me maar ingebeeld, alles verzonnen, ik zocht aandacht... Ik weet het ook niet. Ik was in de war.


'Sorry,' stamelde ik. 'Ik wilde je geen leugenaar noemen. Het zag er alleen uit alsof ze iets zei. Meer niet.'


'Ze bedankte me, en ik zei graag gedaan.'


Ik dwong mezelf me mijn moeders lippen te herinneren. 'Ze zei sorry,' flapte ik eruit.


Rosaleen verstijfde. Arthur keek op van zijn krant.


'Ze zei sorry, hè?' vroeg ik, en ik keek van de een naar de ander. 'Waarom zei ze dat?'


'Dat weet ik niet,' zei ze zacht.


'Jij moet het weten, Arthur.' Ik keek naar hem. 'Zegt dat je iets? Waarom zou ze sorry zeggen?'


Rosaleen was hem voor: 'Ze zal wel het gevoel hebben dat ze ons tot last is. Maar dat is ze niet. Ik vind het niet erg om eten voor haar klaar te maken. Het is een kleine moeite.' 'O.'


Arthur kon zichtbaar niet wachten om te vertrekken, en zodra hij de deur uit was, hernam de dag zijn normale ritme.


Ik wilde dat Rosaleen wegging zodat ik kon rondkijken in de garage, en ik had ontdekt dat ik dan het beste kon doen alsof je niet wilde dat ze wegging. Dan vermoedde ze niets.


'Zal ik ook iets voor je meenemen naar de bungalow?'


'Nee,' zei ze, nog steeds een tikje geërgerd.


'O, oké, maar lief dat je het vraagt, Tamara.' Ik rolde met mijn ogen.


Ze haalde het versgebakken bruine brood en de appeltaart uit de oven. Een braadpan met iets en een paar tupperwaredozen. Genoeg eten voor een week.


'Wie woont daar?'


Geen antwoord.


'Kom op nou, Rosaleen. Ik weet niet wat er in je vorige leven met je gebeurd is, maar ik ben niet van de Gestapo. Ik ben zestien jaar en ik wil het alleen maar weten omdat hier helemaal niks te doen is. Misschien is er daar iemand met wie ik kan praten en die niet bijna dood is.'


'Mijn moeder,' zei ze uiteindelijk.


Ik wachtte op de rest van de zin. Mijn moeder zei altijd dat ik me met mijn eigen zaken moest bemoeien. Mijn moeder zei dat ik altijd fleurige jurkj es moest dragen. Mijn moeder zei dat ik haar recept voor appeltaart nooit mocht verklappen. Mijn moeder zei dat ik vooral nooit van seks moest genieten. Maar er kwam niets. Haar moeder. Haar moeder woonde aan de overkant.


'Waarom heb je dat nooit eerder gezegd?'


Ze keek een beetje opgelaten. 'O, je weet wel...'


'Nee. Schaam je je voor haar? Ik schaamde me ook soms voor mijn ouders.'


'Nee, ze is... ze is oud.'


'Oude mensen zijn lief. Mag ik mee?'


'Nee, Tamara. Nog niet.' Ze klonk nu vriendelijker. 'Ze is niet zo gezond meer. Ze kan niet meer lopen. Ze heeft het niet zo op nieuwe mensen. Daar wordt ze maar onrustig van.'


'Dus daarom ga je altijd op en neer. Wat vervelend voor je datje altijd voor anderen moet zorgen.'


Dat leek haar te raken.


'Ik ben de enige die ze heeft. Ik moet wel voor haar zorgen.'


'Weetje zeker dat ik je niet kan helpen? Ik zal niks zeggen of zo.'


'Nee, dank je, Tamara, maar lief dat je het vraagt.'


'Dus is ze dichterbij komen wonen zodat jullie voor haar kunnen zorgen?'


'Nee.' Ze schepte kip met tomatensaus in een pan.


'Zijn jullie dichterbij komen wonen zodat jullie voor haar kunnen zorgen?'


'Nee.' Ze deed twee rijstbuiltjes in een tupperwaredoos. 'Ze heeft daar altijd gewoond.'


Daar dacht ik even over na terwijl ik naar haar keek. 'Wacht even, dus ben jij daar opgegroeid?'


'Ja,' zei ze, meer niet, en ze zette alles op een dienblad. 'Dat is het huis waarin ik ben opgegroeid.'


'Dan ben je niet erg ver gekomen, hè? Zijn jij en Arthur hier naar jullie huwelijk heen verhuisd?'


'Ja, Tamara. Dat zijn wel genoeg vragen voorlopig, ik word nog tureluurs van je nieuwsgierigheid.' Ze wierp me een lachje toe en ging de keuken uit.


'Weet je waar ik tureluurs van word? Van verveling!' riep ik naar de dichte deur.


Net als elke ochtend glipte ik de woonkamer in en ik zag haar de weg over snellen, als een kleine schichtige hamster die bang is dat ze elk moment gegrepen kan worden door een havik.


Ze liet een theedoek vallen en ik wachtte tot ze hem zou oprapen, maar dat deed ze niet. Ze leek het niet te merken. Ik liep snel naar buiten en het tuinpad over en bleef als een braaf kind bij het hek staan wachten tot ze weer terug zou komen rennen.


Dapper ging ik het hek door. En toen ik dat eenmaal gedaan had, liep ik naar de rand van het terrein. Ik verwachtte dat ze de ontbrekende theedoek nu toch wel moest hebben opgemerkt. Alarm! Er was een appeltaart die niet warm werd gehouden! De bungalow was een saai geval van rode baksteen, met twee ramen waar witte gordijnen voor hingen, als twee ogen met staar, gescheiden door een snotgroene deur. De ramen leken donker, en ook al waren ze dat niet, het glas leek wel getint en slechts het licht van buiten te weerkaatsen, waardoor binnen geen teken van leven te zien was. Ik pakte de blauw-wit geruite theedoek op van de weg, waarop toch vrijwel nooit - vrijwel nooit, heel erg dood - verkeer voorbijkwam. Het hek van de voortuin was zo laag dat ik eroverheen kon stappen. Dat leek me de veiligste manier, anders zou een roestighek van vijftig jaar oud me nog verraden. Ik liep langzaam het pad op en keek door het raam aan de rechterkant. Ik drukte mijn gezicht tegen het glas en probeerde door de vreselijke vitrage te kijken. Na alle geheimzinnigheid weet ik niet wat ik verwachtte. Een groot geheim, een gestoorde sekte, lijken, een hippiecommunie, vreemd seksgedoe met een hele hoop sleutels in een asbak... Ik weet het niet. Van alles, wat dan ook, behalve een elektrisch kacheltje in plaats van een echt vuur, omgeven door halfgare bruine tegels en een schoorsteenmantel, groen tapijt en verschoten stoelen met houten leuningen en kussens van gekreukt groen fluweel. Het was allemaal een beetje treurig. Het had iets van een wachtkamer bij een tandarts, en dat gaf me een slecht gevoel. Rosaleen had helemaal niets verborgen. Nou ja, niet helemaal: ze had het rampzaligste interieur van de eeuw verborgen.


Ik belde niet aan maar liep naar de zijkant van het huis. Ik zag meteen dat er een kleine tuin was, met aan het uiteinde een grote schuur, net zo eentje als aan de andere kant van de portierswoning. Door een raampje van die schuur glinsterde iets. Aanvankelijk dacht ik dat het de flits van een fototoestel was, maar toen besefte ik dat wat het ook was, het me alleen maar verblindde wanneer het zonlicht weerkaatste. Toen ik bij het einde van het zijpad kwam, was ik heel nieuwsgierig wat zich om de hoek bevond.


Ineens verscheen Rosaleen voor mijn neus en ik schrok. Mijn schreeuw weergalmde door het smalle gangetje. Toen moest ik lachen.


Rosaleen legde me direct het zwijgen op. Ze leek zenuwachtig.


'Sorry. Ik hoop niet dat ik je moeder heb laten schrikken. Je hebt deze onderweg laten vallen. Ik kwam hem brengen. Wat is dat licht?'


'Welk licht?'


Ze stapte een stukje naar rechts en mijn ogen kregen rust, maar mijn uitzicht werd belemmerd.


'Dank je.' Ik wreef in mijn ogen.


'Je kunt maar beter terug naar huis gaan,' fluisterde ze.


'O, kom op, mag ik niet op zijn minst even hallo zeggen? Dit is allemaal nogal Scooby Doo. Je weet wel, geheimzinnig.'


'Er is geen geheim. Mijn moeder is niet goed met vreemdelingen.


Misschien kan ze een keer bij ons komen eten, als ze dat wil.'


'Cool.' Nog iemand van boven de vijftig voor op mijn lijst met kennissen.


Ik wilde het nog één keer proberen omdat ze een stuk milder leek, maar ik hoorde een auto aankomen en hoopte dat het Marcus was. Ik stak een hand op naar Rosaleen, draaide me om en rende weg.


Als het Marcus niet was geweest, zouden die vijf seconden hoop het hoogtepunt van de dag zijn geweest. Maar hij was het wel. Hij stond al voor het portiershuis toen ik de weg over was gerend. Hij haalde een hand door zijn haar en bekeek zichzelf in het glas.


'Er zit vlak boven je oor een haar nog niet op z'n plek,' riep ik bij het hek.


Hij draaide zich met een glimlach om. 'Goodwin. Goed je te zien.'


'Kom je voor het boek?'


Hij lachte. 'Eh, ja, het boek, natuurlijk. Ik moest steeds denken aan... dat stomme boek.'


'Als ik eerlijk ben is er een probleem met het boek.'


'Zitje in de problemen?'


'Nee, ik bedoel met het boek zelf.'


'Je bent het kwijt.'


'Nee, ik ben het niet kwijt...'


'Ik geloof je niet. Weet je wat voor straf er staat op het kwijtraken van een bibliotheekboek?'


'Een dag met jou doorbrengen?'


'Nee, Goodwin. Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten. Dan trek ik je bibliotheekpas in.'


'Nee, niet mijn bibliotheekpas!'


'Ja. Kom op, hier ermee.' Hij kwam dichterbij en begon in mijn ribben te porren en priemen. 'Waar is het? Zit het hier?' Zijn handen waren nu overal, ze staken in mijn broekzak en beklopten mijn buik.


'Je krijgt het niet!' riep ik lachend. 'Serieus, Marcus, ik ben het niet kwijt maar je kunt het niet terugkrijgen.'


'Ik geloof niet dat je de regels van de rijdende bibliotheek begrijpt.


Je leent een boek, je leest het of danst ermee rond als je daar gelukkig van wordt, en dan geef je het terug aan de knappe bibliothecaris.'


'Nee, maar wat er gebeurd is, iemand heeft het slot opengebroken en we hebben ontdekt dat het geen gewoon boek is, maar een dagboek. Alle pagina's waren helemaal leeg.'


Helemaal leeg. Heel erg dood.


'En toen heeft iemand erin geschreven.'


'Ah... iemand. En ben jij dat niet toevallig geweest?'


'Eigenlijk niet, nee. Ik weet niet wie erin geschreven heeft.' Ik glimlachte maar ik meende het natuurlijk wel. 'Het zijn alleen de eerste pagina's. Ik kan ze eruit scheuren en het boek teruggeven, maar...'


'Je kunt ook gewoon zeggen dat je het kwijt bent. Dat zou makkelijker zijn.'


'Wacht even.'


Ik rende naar binnen en naar boven, tilde de vloerplank op en haalde het dagboek tevoorschijn. Ik klemde het stevig vast en nam het mee naar buiten.


'Je mag het niet lezen, maar dan weet je in elk geval dat ik het niet kwijt ben. Ik betaal je wel, of ik doe alles wat je wilt... Maar ik kan het niet teruggeven.'


Hij besefte dat ik het meende.


'Nee, dat is goed. Eén boek maakt niet uit. Mag ik het lezen? Staat er iets over mij in?'


Ik lachte en hield het buiten zijn bereik. Maar hij was veel langer dan ik en greep het. Ik raakte in paniek. Hij sloeg het open en ik wachtte tot hij de gênante bekentenis zou lezen dat mijn vader zelfmoord had gepleegd.


'Ik had Weseley nooit over pap moeten vertellen,' las hij hardop. 'Wie is Weseley?' vroeg hij, en hij keek me aan.


'Ik heb geen idee.' Ik probeerde het van hem af te pakken. Het lachen was me vergaan. 'Geef terug, Marcus.'


Hij gaf het me aan. 'Sorry, dat had ik niet moeten lezen, maar de datum klopt niet. De vijfde is morgen.'


Ik schudde mijn hoofd. In elk geval beeldde ik het me niet alleen maar in. Dit hele gedoe met het dagboek gebeurde echt.


'Sorry dat ik het gelezen heb.'


'Nee, het geeft niet. Ik heb dit niet geschreven.'


'Misschien was het een van de Kilsaneys.'


Ik huiverde en deed het boek weer dicht. Ik wilde het heel graag opnieuw lezen.


'O, trouwens, ik heb zuster Ignatius gevonden!'


'Levend, hoop ik.'


'Ze woont aan de andere kant van het terrein. Ik breng je er wel heen.'


'Nee, Goodwin, ik vertrouw je niet. Het laatste huis waar je me naartoe bracht was een vervallen kasteel.'


'Ik breng je zelf naar haar toe. Kom op, Boekman, naar de Boeken-mobiel!'


Ik rende het pad over en sprong de bus in.


Hij kwam me lachend achterna.


We stopten voor het huis van de nonnen en ik toeterde.


'Dat kun je niet doen, Tamara. Het is een klooster.'


'Geloof me, dit is geen gewoon klooster.' Ik toeterde nogmaals.


Een vrouw in een zwarte rok, een zwarte trui en een wit overhemd met een gouden kruisje en een zwart-witte sluier opende de deur. Ze keek heel kwaad. Ze was ouder dan zuster Ignatius. Ik sprong uit de auto.


'Wat is dit voor herrie?'


We zijn op zoek naar zuster Ignatius. Ze wilde een boek lenen.'


'Het is gebedsuur, ze kan nu niet gestoord worden.'


'O, maar wacht even.' Ik rommelde even achter in de bus rond. 'Wilt u dit alstublieft aan haar geven? Zeg maar dat het van Tamara komt. We komen het speciaal afleveren, ze heeft het vorige week gereserveerd.'


'Dat zal ik doen.' De non pakte het boek aan en deed onmiddellijk de deur weer dicht.


'Tamara,' zei Marcus streng. 'Welk boekheb je haar gegeven?' 'Geschaakt door de Turkse miljonair. Dat leek me wel een mooi boek.'


'Tamara! Ik word nog ontslagen dankzij jou.'


'Alsof jou dat iets kan schelen! Rijden, Boekman! Zorg dat ik hier wegkom!'


We reden naar het dorp en stopten voor het café. Maar eigenlijk gingen we naar Marokko en Egypte. Hi j kuste me zelfs bij de piramides van Giza.


'En, wat heb je de afgelopen dagen gedaan?' vroeg Rosaleen vrolijk, en ze schepte drieduizend calorieën op mijn bord. Het dagboek kreeg gelijk: shepherd's pie.


Ze had me vrijwel direct in een hoek gedreven toen ik thuiskwam. Ik had net genoeg tijd gehad om het dagboek boven te verstoppen en weer naar beneden te komen. Ik wilde niet zeggen dat ik de dag had doorgebracht met Marcus, voor het geval ze zou proberen me tegen te houden. Dat zou ze niet kunnen doen als ik uithing met een non, of wel soms?


'Ik ben veel bij zuster Ignatius geweest.'


Ze liet de opscheplepels in de schaal vallen en haalde ze er met trillende vingers weer uit.


'Zuster Ignatius?' vroeg ze. 'Ja.'


'Maar... wanneer heb je haar leren kennen?'


'Een paar dagen geleden. Hoe ging het met je moeder vandaag? Komt ze een keer eten?'


'Je hebt helemaal niet verteld dat je een paar dagen geleden zuster Ignatius hebt ontmoet.'


Ik keek haar aan. Ze reageerde precies zoals ik in het dagboek had geschreven. Moest ik sorry zeggen? Had ik dit moeten proberen te voorkomen? Ik wist niet wat ik moest doen, hoe ik de informatie die ik kreeg moest verwerken. Wat had het voor zin?


In plaats daarvan zei ik: 'Ik heb ook niet verteld dat ik dinsdag ongesteld ben geworden.'


Arthur slaakte een zucht.


Rosaleens gezicht verstrakte. 'Je zei dat je haar een paar dagen geleden hebt ontmoet? Weetje het zeker?'


'Natuurlijk weet ik dat zeker.'


'Misschien heb je haar vandaag pas ontmoet.'


'Nee.'


'En weet ze waar je woont?'


'Ja, natuurlijk. Ze weet dat ik hier ben.'


'Juist,' zei ze gespannen. 'Maar... maar ze was hier vanochtend nog. Ze heeft niets over jou gezegd.'


'Echt? En wat heb je tegen haar over mij gezegd?'


Soms kan je toon alles veranderen, dat weet ik. Soms pikken mensen in een sms'je je toon niet op, of ze pikken een toon op die er niet is en dan begrijpen ze een onschuldig bericht helemaal verkeerd. Ik heb heel vaak ruzie gehad met Zoey over wat zij dacht dat ik bedoeld had in een sms'je van vijf woorden. Maar deze opmerking had wel degelijk een toon, een welbewuste zelfs. En Rosaleen pikte die op. En omdat ze slim was, besefte ze op dat moment dat ik hun gesprek gehoord moest hebben. Ze wist dat ze dan wel de douche had gehoord toen ze met zuster Ignatius praatte, maar dat ik haar gesprek toch had afgeluisterd.


'Is het een probleem dat we vrienden zijn? Vind je dat ze een slechte invloed op me heeft? Ga ik me nu aansluiten bij een weirde religieuze sekte en voortaan elke dag zwart dragen? O, wacht, misschien doe ik dat wel! Ze is een non!' Ik lachte en keek naar Arthur, die Rosaleen kwaad aankeek.


'Waar hebben jullie het zoal over?'


Ik bespeurde een gevoel van paniek.


'Doet het ertoe waar we het over hebben?'


'Ik bedoel: je bent een jong meisje. Waar moet je het met een non over hebben?' Ze glimlachte in een poging haar onzekerheid te verbloemen.


Op dat moment zou ik over het kasteel gaan beginnen, over de brand en het feit dat het veel recenter bewoond was geweest dat ik had gedacht. Ik ging Rosaleen de vraag stellen wie er omgekomen waren en waar iedereen was, maar toen herinnerde ik me het dagboek. Ik wou dat ik haar niet verteld had wat ik over het kasteel wist. Was dat wat ik niet had moeten zeggen? Rosaleen staarde me aan terwijl ik nadacht over een antwoord. Ik schepte een vork vol met gehakt om mezelf meer tijd te gunnen.


'We hebben het over... van alles.'


'Wat dan?'


'Rosaleen,' zei Arthur zacht.


Haar hoofd draaide met een ruk om, als een hert dat hoorde hoe in de verte de trekker van een geweer werd overgehaald.


'Je eten wordt koud.' Hij keek naar haar bord, dat onaangeroerd was.


'O. Ja.' Ze pakte haar vork op en prikte in een wortel, maar ze bracht hem niet naar haar mond. 'Ga verder. Je ging net iets zeggen.'


'Rosaleen,' verzuchtte ik.


'Laat haar eten,' zei Arthur zacht.


Ik keek naar Arthur om hem te bedanken maar hij keek niet op, hij harkte zijn eten naar binnen. We aten verder in een ongemakkelijke stilte, en de geluiden van gekauw en bestek dat over de borden schraapte vulde de ruimte.


'Neem me niet kwalijk. Ik moet naar het toilet,' zei ik toen ik het niet meer uithield.


Maar ik bleef achter de deur staan luisteren.


'Wat was dat nou weer?' blafte Arthur.


'Sst, niet zo hard.'


'Ik praat zo hard als ik wil,' snauwde hij kwaad, maar wel degelijk zachter.


'Zuster Ignatius is vanochtend langs geweest en ze zei niets over Tamara,' snauwde ze terug.


'Ja, en?'


'Ze deed alsof ze niets over haar wist. Als Tamara haar had ontmoet, zou ze dat zeker hebben gezegd. Zuster Ignatius is niet het type om zoiets te verzwijgen. Waarom deed ze dat?'


'Wat wil je daarmee zeggen? Dat Tamara liegt?' Mijn mond viel open en ik stormde bijna naar binnen, maar de vol gende zin uit Rosaleens mond, uitgesproken met een en al verbitte ring, weerhield me.


'Natuurlijk liegt ze. Ze is net als haar moeder.' Er viel een lange stilte. Arthur zei niets.