20 De huisvrouw in de voorraadkast met de cacaopoeder
Na het voorval in de vroege ochtenduren sliep ik nauwelijks nog. Ik lag stijf van angst en met de deken opgetrokken tot mijn kin in bed, en bij het minste of geringste geluid schrok ik op. Ik wist vrij zeker dat de vrouw in de bungalow me twee weken geleden was gevolgd naar de begraafplaats, en naarmate de ochtend vorderde en de zon licht wierp op de schaduwen, werd ik minder bang voor haar. Misschien was ze niet gevaarlijk, maar alleen een beetje vreemd. Gezien haar kleren en kapsel in het atelier leek ze niet iemand die regelmatig onder de mensen kwam. En trouwens, ze had me het traanvormige voorwerp van glas gegeven. Ze zocht duidelijk contact.
Maar toch gaven de verbrande pagina's van het dagboek me een gevoel van naderend onheil.
Toen ik sliep droomde ik van vuur: van kastelen en boeken die in brand stonden. Ik droomde van glas dat geblazen werd, hompen gesmolten heet glas die druipend vorm kregen. Ik werd met een hart dat luid bonkte wakker in een donkere kamer en deed mijn best om wakker te blijven. Ik keek de rest van de ochtend naar de pagina's van het dagboek, in de hoop dat de verbrande pagina's zich zouden ontkrul-len en het handschrift met de mooie lussen en streepjes weer zouden tonen, maar er veranderde niets.
De volgende ochtend was ik vroeg op, vastbesloten Rosaleen te betrappen bij wat ze ookvan plan was. Het was niet echt opwindend om de vrouw in de voorraadkast met de cacaopoeder te betrappen, maar ik was er nu van overtuigd dat het dagboek me ergens naartoe leidde, me iets probeerde te laten zien, me de weg naar buiten wilde tonen, zoals ik dat bij de bromvlieg had gewild. Het zou dwaas van me zijn het wonder van wat er allemaal gebeurde te negeren. Elk woord was een aanwijzing, elke zin een pijl, een wegwijzer voor me om hier weg te komen.
De radio galmde in de keuken. Arthur stond onder de douche en Rosaleen dacht dat ze de hele ochtend voor zichzelf had. Ze draaide zich om en ging naar de voorraadkast, en ik dook net op tijd achter de deur naar de hal. Door de spleet van de deur kon ik haar zien.
Ze zette het dienblad van mijn moeder op een plank en reikte in een doos die achter een andere stond en haalde er een potje met pillen uit. Mijn hart sloeg over. Ik moest een hand voor mijn mond houden of ik zou het uitschreeuwen. Ik zag dat ze twee pillen op haar handpalm tikte, ze openmaakte en het poeder in de muesli strooide en erdoor roerde. Ik overwoog tevoorschijn te springen en haar te confronteren. Ik had haar te pakken. Ik wist al dat ze iets in haar schild had gevoerd, maar nu moest ik mezelf tegenhouden. Het konden gewoon pillen tegen hoofdpijn zijn en dan zou mijn uitval een averechtse werking kunnen hebben, of ze waren iets heftigers waardoor mam zieker werd. Ik leunde dichter naar de spleet van de deur, maar toen kraakte de plank onder mijn voeten. Rosaleen liet het potje meteen in haar schort vallen, pakte het dienblad op en draaide zich om alsof er niets was gebeurd. Ik stapte snel achter de deur vandaan.
'O, goeiemorgen,' zei ze met een brede glimlach. 'Hoe voelt de jarige zich vandaag?'
Ik was dan misschien wel paranoïde, maar ik was ervan overtuigd dat haar ogen mijn gezicht afzochten om te zien of ik haar betrapt had.
'Oud.' Ik lachte terug en deed mijn best mijn kalmte te bewaren.
'O, jij bent helemaal niet oud, hoor,' zei ze lachend. 'Ik weet nog dat ik zo oud was als jij.' Ze sloeg haar blik ten hemel. 'Het begint allemaal nog maar net voor je. Ik breng dit even naar je moeder en dan kom ik terug voor je speciale verjaardagsontbijt.'
'Bedankt, Rosaleen,' zei ik heel innemend, en ik keek haar na toen ze snel de trap op ging.
Toen ze in de slaapkamer van mijn moeder verdween en de deur achter haar dichtging, viel de post op de mat bij de voordeur. Ik aarzelde en wachtte tot Rosaleen op haar bezemsteel naar beneden zou komen schieten om de enveloppen weg te grissen, maar dat deed ze niet. Ik pakte de post - slechts twee witte enveloppen, waarschijnlijk rekeningen - en rende ermee naar de keuken. Ik wist niet wat ik moest doen. Ik keek snel om me heen waar ik ze kon verstoppen, ik zou nu geen tijd hebben om ze te lezen. Ik hoorde Rosaleens voeten weer op de trap en mijn knieën knikten. Op het allerlaatste moment besloot ik
de enveloppen achter in mijn joggingbroek te steken en daar mijn raimvallende vest overheen te trekken. Ik stond midden in de keuken met mijn handen achter mijn rug, hartstikke schuldbewust.
Ze ging langzamer lopen toen ze me zag. De spieren in haar nek waren duidelijk zichtbaar.
'Wat doe je?' vroeg ze.
'Niks.'
'Je doet niet niks. Wat heb je in je handen, Tamara?' vroeg ze streng.
'M'n fucking string,' zei ik, en ik rommelde aan mijn zitvlak.
'Laat me je handen eens zien,' zei ze, luider nu.
Ik haalde mijn handen tevoorschijn en zwaaide er brutaal mee.
'Draai je om.' Haar stem beefde.
'Nee,' zei ik uitdagend.
De bel ging. Rosaleen verroerde zich niet, en ik ook niet.
'Draai je om,' zei ze nogmaals.
'Nee,' herhaalde ik, harder, stelliger.
De bel ging opnieuw.
'Rose!' riep Arthur naar beneden. Rosaleen gaf geen antwoord en we hoorden laarzen de trap afkomen. 'Ik doe wel open,' zei hij, en hij keek ons gefrustreerd aan. 'Weseley.'
'Ik kon de wagen niet verder naar achteren zetten, is dat goed? Staat-ie ver genoeg? O, hoi, Tamara,' zei hij, en hij keek langs Arthur heen.
Rosaleen kneep haar ogen nog verder toe.
Ik lachte. Ja, ik had een vriend waar zij niets van wist.
Ik keek Weseley met grote ogen aan om duidelijk te maken dat er iets aan de hand was. Ik wilde niet dat hij en Arthur weggingen.
'Goed, tot later,' zei Arthur.
De deur ging achter hen dicht en we stonden weer tegenover elkaar in de keuken.
'Tamara,' zei Rosaleen vriendelijk. 'Watje daar ook verstopt, en ik weet denk ik wel wat het is, geef het nu maar terug.'
'Ik verstop niks, Rosaleen. En jij?'
Haar gezicht vertrok.
Op dat moment hoorden we een knal boven, gekletter van borden en vervolgens voeten op de houten vloer. We schrokken op van ons wedstrijdje staren en keken onmiddellijk omhoog.
'Waar is hij ?' hoorde ik mijn moeder gillen.
Ik keek naar Rosaleen en rende toen langs haar heen.
'Nee, meisje.' Ze trok me terug.
'Rosaleen, laat los, dat is mijn moeder.'
'Het gaat niet goed met haar,' zei ze nerveus.
'Ja, en ik vraag me af waarom!' riep ik in haar gezicht, en ik rende naar boven.
Zo ver kwam ik niet. Mam had de deur wijd open gezwaaid, en met grote, doodsbange ogen keek ze de gang af.
'Waar is ze?' zei ze, niet in staat me recht aan te kijken.
'Wie? Rosaleen?' Maar ze wurmde zich langs me heen toen ze haar onder aan de trap zag staan.
'Waar is hij?' vroeg ze op hoge toon, boven aan de trap in haar kamerjas.
Rosaleen frunnikte onrustig aan haar schort en keek met grote ogen op. Ik zag de omtrek van het potje pillen in het voorzakje. Ik keek van de een naar de ander en begreep niet wat er aan de hand was.
'Mam, hij is hier niet,' zei ik, en ik probeerde haar hand te pakken. Ze schudde hem los.
'Jawel, ik wéét het. Ik voel hem.'
'Mam, hij is hier niet.' Ik voelde tranen opwellen. 'Hij is weg.'
Met een ruk keek ze me aan en haar stem daalde tot een fluistertoon. 'Hij is niet weg, Tamara. Dat zeiden ze, maar het is niet zo. Ik voel hem.'
Ik huilde nu. 'Mam, hou alsjeblieft op. Dat is... dat is... zijn geest die je om je heen voelt. Hij blijft altijd bij je. Maar hij is weg... hij is echt weg. Alsjeblieft...'
'Ik wil hem zien,' zei ze tegen Rosaleen.
'Jennifer,' zei ze, en ze stak haar handen uit, ook al stond ze te ver om haar te kunnen raken. 'Jennifer, doe eens rustig, ga maar weer even liggen.'
'Nee!' riep mam, en haar stem beefde nu. 'Ik wil hem zien! Ik weet dathij hier is. Je verstopthem!' 'Mam, dat doet ze echt niet!' riep ik. 'Papa is dood, hij is echt dood.'
Mam keek me aan en eventjes zag ze er vreselijk verdrietig uit, maar toen was ze weer kwaad en ze stormde de trap af. Rosaleen rende naar de deur.
'Arthur!' riep ze naar buiten.
Arthur, die nog met Weseley op de oprit stond en spullen in de landrover laadde, draaide zich om.
Mam rende de tuin in en bleef maar roepen: 'Waar is hij?'
'Jen, hou daar nu mee op. Rustig maar, er is niks aan de hand,' riep Arthur naar haar.
'Arthur!' riep mam, en ze rende op hem af en sloeg haar armen om hem heen. 'Waar is hij? Hij is hier, hè?'
Arthur keek Rosaleen ontzet aan.
'Mam!' riep ik. 'Arthur, help haar. Doe alsjeblieft iets om haar te helpen. Ze denkt dat pap nog leeft.'
Arthur keek haar aan, en het zag eruit alsof zijn hart gebroken was. Hij nam haar in zijn armen en terwijl het magere lichaam van mijn moeder schokte van de tranen en ze maar bleef vragen waar hij was en wat er aan de hand was, wreef hij sussend over haar rug.
'Ik weet het, Jen, ik weet het, Jen, rustig maar. Rustig maar...'
'Help haar alsjeblieft!' riep ik, midden in de tuin. Ikkeekvan Rosaleen naar Arthur, die mam overeind hield. 'Stuur haar ergens heen. Laat iemand haar helpen.'
'Mijn vader is nu thuis,' zei Weseley zacht. 'Ik kan hem bellen en vragen of hij langskomt.'
Ik kreeg een knoop in mijn maag en voelde een rilling van angst. Een soort instinct. Ik dacht aan het verbrande dagboek, aan de brand in mijn dromen. Ik moest mam uit het huis zien te krijgen.
'Breng haar naar hem toe,' zei ik tegen Arthur.
Arthur keek me vragend aan.
'Naar meneer Gedad,' zei ik, en ik zorgde dat mam het niet kon horen.
Mam gleed langzaam weg uit Arthurs armen, overmand door verdriet.
Arthur knikte ernstig naar me. Toen keek hij naar Rosaleen.
'Ik ben zo terug.'
'Maar je...'
'Ik ga,' zei hij stellig.
'Ik kom mee,' zei ze vlug, en ze deed haar schort af en rende weer naar binnen. 'Ik pak haar jas wel.'
'Weseley, blijf bij Tamara,' droeg Arthur op.
Weseley knikte en zette een paar stappen in mijn richting.
Even later zaten ze alle drie in de landrover. Mam zat achterin te huilen en zag er verloren uit.
Weseley sloeg zijn arm om me heen. 'Het komt wel goed,' zei hij zacht.
Toen we hier aankwamen leek het wel alsof mam en ik gestrand waren, twee mensen die hoestend en sputterend op het strand lagen nadat onze boot was gezonken. We waren er beroerd aan toe, we hadden niets, hoorden bij niets en niemand en hadden geen enkel doel, alsof we in een wachtkamer zonder deuren zaten.
Ik besef nu dat gestrand zijn niet alleen betekent dat je gebroken bent, maar dat je het overlééfd hebt. Dat bedacht ik pas toen ik gedwongen werd naar een of andere natuurdocumentaire te kijken waar Arthur zo gek op is. Het ging over eilanden in de Zuidzee, die zo ver uit elkaar liggen dat maar moeilijk verklaard kan worden hoe het leven zich op vogels na van het ene naar het andere verspreidt. Toen kwamen er kokosnoten aangedobberd, zei de commentaarstem. Twee zwervende voorwerpen die de zeeën hadden overleefd en aanspoelden bij een kustlijn. En wat deden ze? Ze plantten zichzelf in het zand en groeiden uit tot een rij bomen op het strand. Er kan nog heel veel goeds gebeuren als je ergens strandt. Je kunt er echt van groeien.
Ook al had mijn moeder dan een driftbui gehad
en dacht ze dat pap nog leefde en leek ze elk moment te kunnen
instorten, toch had ik het gevoel dat dit een nieuw begin was, dat
alles nu beter zou worden. En toen we ze nakeken en Rosaleen
bezorgd naar ons omkeek omdat ze ons niet wilde achterlaten maar
ook Arthur en mam niet alleen wilde laten, kon ik me niet inhouden.
Ik lachte en zwaaide.