3 Hoe het begon
Mijn moeders beste vriendin Barbara reed ons naar ons nieuwe leven in Meath. Mam zei de hele weg niets. Geen woord. Zelfs niet wanneer haar een vraag werd gesteld. En dat valt echt niet mee. Ik werd zo gefrustreerd dat ik een keel tegen haar opzette in de auto. Dit was toen ik nog probeerde iets uit haar te krijgen.
Het kwam allemaal doordat Barbara de weg kwijtraakte. Het navigatiesysteem in haar bmx x5 herkende het adres niet, en dus reden we maar naar het dichtstbijzijnde dorp dat het kon vinden. Toen we aankwamen in een dorpje dat Ratoath heette moest Barbara haar eigen hersens gebruiken in plaats van de apparatuur in haar suv. Barbara bleek geen denker te zijn. Na tien minuten over plattelandsweggetjes te hebben gereden, met maar een paar huizen en geen wegwijzers, merkte ik dat Barbara nerveus werd. We reden over wegen die volgens de satellietnavigatie niet eens bestonden. Daar had ik een teken in moeten zien. Barbara was het gewend ergens héén te gaan in plaats van over onzichtbare wegen te rijden, en ze begon fouten te maken. Ze reed blindelings kruisingen over en reed vervaarlijk dicht bij de verkeerde weghelft. Ik was er in de loop der jaren maar een paar keer geweest en kon niet helpen, maar het plan was als volgt: ik zou links kijken of ik een portiershuis zag, en Barbara naar rechts. Op een bepaald moment snauwde ze tegen me omdat ik me niet concentreerde, maar in werkelijkheid zag ik dat er minstens een kilometer geen huis te zien was, dus het had absoluut geen zin om te kijken. Dat vertelde ik haar. Rond het moment waarop er iets knapte snauwde ze dat dat 'geen reet' betekende, omdat we toch al over 'kloteweggetjes' reden die niet bestonden, dus zij snapte niet waarom er geen 'klotehuis zonder klotepoort' kon zijn. Het was nogal wat om het woord 'klote' uit Barbara's mond te horen, aangezien haar gebruikelijke uitdrukking bij ergernis 'lariekoek!' was.
Mam had ons kunnen helpen, maar die zat voorin lachend naar buiten te kijken. Dus in een poging te helpen, boog ik naar voren en - goed, het was fout en niet erg slim, maar ik deed het toch - schreeuwde ik in haar oor, zo hard als ik kon opbrengen. Mam schrok op, sloeg haar handen voor haar oren en toen ze van de ergste schrik was bekomen, sloeg ze me op het hoofd, keer op keer, alsof ze een zwerm bijen verjoeg. Het deed echt pijn. Ze trok aan mijn haar, klauwde me, sloeg me en ik kwam niet weg van haar. Barbara raakte zo van streek dat ze de auto langs de kant zette en de handen van mijn moeder moest loswrikken. Toen stapte ze uit en ijsbeerde huilend langs de weg. Ik huilde ook en mijn hoofd bonkte waar mam aan mijn haar had getrokken en me had geklauwd. Waar ik vandaan kom is het hip om warrig haar te hebben, maar mam heeft er nu echt een zootje van gemaakt. Ik zag eruit alsof ik uit een gekkenhuis kwam. We lieten haar in de auto zitten. Ze zat kaarsrecht en keek kwaad voor zich uit.
'Kom hier, lieverd,' zei Barbara, tussen de tranen door, en ze stak haar armen naar me uit.
Ik kon wel een knuffel gebruiken. Ik smachtte naar een knuffel. Zelfs toen het goed ging met mam, was ze geen knuffelaar. Ze was knokig en altijd op dieet, en ze had dezelfde relatie met eten als ze met mijn vader had: ze hield ervan maar meestal hoefde ze het niet, omdat ze vond dat het slecht voor haar was. Dat weet ik omdat ik een gesprek opving dat ze met een vriendin had toen ze om twee uur 's middags terugkwam van een lunch met andere vrouwen. Maar wat het knuffelen betrof voelde ze zich volgens mij gewoon opgelaten als er iemand zo dicht bij haar kwam. Ze was geen ontspannen persoon en het lukte haar dus ook niet iemand anders tot rust te brengen. Het is net als een goede raad: die kun je niet geven als je die niethebt. Volgens mij betekende het niet dat ze niet om me gaf. Ik had nooit het gevoel dat ze niet om me gaf. Nou ja, misschien toch wel, een paar keer.
Barbara en ik stonden langs de weg en we omhelsden elkaar en huilden terwijl ze zich keer op keer verontschuldigde en zei hoe erg dit allemaal voor me was. Toen ze de auto langs de kant had gezet, stak de kont van de auto uit over de weg, en dus toeterde elke auto die de bocht om kwam, maar we negeerden ze.
Daarna was de spanning een beetje afgenomen. Je weet toch wel hoe wolken zich opstapelen als het gaat regenen? Dat was er met ons gebeurd sinds we op weg waren gegaan naar Killiney. Het had zich allemaal opgehoopt en uiteindelijk was het ontploft. Dus met het gevoel dat we allemaal de kans hadden gehad in elk geval een deel van ons verdriet van ons af te zetten, bereidden we ons voor op de rest van onze reis. Alleen hadden we daar geen tijd voor, want zodra we de volgende bocht om gingen waren we er al. Eindelijk thuis. Rechts van ons stond een hek, en een stukje links ervan een huis. Rosaleen en Arthur stonden bij het groene hekje van hun Hans en Grietje-huis en God mocht weten hoe lang ze daar al stonden te wachten. We waren bijna een uur te laat. Als ze al wilden doen alsof ze zich geen enkele zorgen maakten, moet dat bijna onmogelijk voor ze zijn geweest toen ze onze gezichten zagen. We wisten niet dat we zo dicht bij het huis waren en hadden geen tijd om ons gezicht weer in de plooi te krijgen. Barbara en ik hadden rode ogen, mam zat voorin met haar gezicht op onweer, en mijn haar stond alle kanten op - of nou ja, nog erger dan gewoonlijk.
Ik heb er nooit bij stilgestaan hoe pijnlijk dat moment voor Arthur en Rosaleen moet zijn geweest. Ik had het zo druk met mezelf en dat ik daar helemaal niet wilde zijn, dat ik geen seconde nadacht over het feit dat zij hun huis openstelden voor twee mensen met wie ze geen enkele band hadden. Het moet zenuwslopend voor ze zijn geweest en ik heb ze nooit bedankt.
Barbara en ik stapten uit. Ze liep naar de kofferbak om de tassen te pakken en ons de kans te geven elkaar te begroeten, maar dat deden we niet echt. Ik stond daar maar naar Arthur en Rosaleen te kijken, die nog steeds achter het kleine groene hekje stonden, en ik wenste onmiddellijk dat ik vanaf Killiney broodkruimels had achtergelaten zodat ik mijn weg terug kon vinden.
Rosaleen keek als een stokstaartje heen en weer naar de suv, mijn moeder, mij, Barbara, allemaal tegelijk. Ze sloeg haar handen in elkaar maar maakte ze steeds weer los om haar rok glad te strijken. Eindelijk opende mam het portier en ze stapte uit. Ze stapte op het grind en keek op naar het huis. Toen verdween haar woede en ze glimlachte, en ik zag dat ze paarsbruine lippenstift op haar tanden had.
'Arthur.' Ze stak haar armen uit alsof ze zojuist de deur van haar huis had geopend en hem welkom heette bij een etentje.
Hij snoof en slikte zijn snot door - de eerste keer dat ik dat hoorde. Van afschuw trok ik mijn lip op. Hij liep naar mam toe en ze pakte zijn handen en keek met een schuin hoofd naar hem op. Dat merkwaardige lachje trok nog aan haar lippen, als een slechte facelift. In een ongemakkelijk gebaar boog ze naar voren en rustte ze haar voorhoofd tegen het zijne. Arthur hield die houding een seconde langer vast dan ik had verwacht, klopte toen op haar nek en trok zich terug. Mij tikte hij een paar keer stevig op mijn hoofd, alsof ik zijn trouwe collie was, waardoor mijn haar nog meer in de war raakte. Vervolgens liep hij naar de kofferbak om Barbara te helpen met de tassen. Dus daar stonden mam en ik dan, naar Rosaleen te kijken, hoewel mam haar niet aankeek. Met haar ogen dicht en glimlachend ademde ze de frisse lucht diep in. Ondanks de deprimerende situatie had ik het gevoel dat dit wel eens goed voor haar kon zijn.
Ik was nog niet zo bezorgd over haar als ik nu ben. De begrafenis van mijn vader was nog maar een maand geleden en we voelden ons allebei verdoofd en niet in staat veel tegen elkaar te zeggen, en trouwens ook niet tegen iemand anders. Mensen hadden het er zo druk mee tegen ons te praten, aardige dingen te zeggen, tactloze dingen, wat er ook maar bij ze opkwam - het leek wel alsof ze door óns getroost wilden worden in plaats van andersom - dat het gedrag van mijn moeder niet zo opviel. Ze slaakte gewoon af en toe een zucht mee met iedereen, en zei zo nu en dan een paar woordjes. Een begrafenis is eigenlijk net een spelletje. Je moet gewoon meedoen en zeggen wat je hoort te zeggen en je gedragen zoals het hoort tot het voorbij is. Doe vriendelijk maar lach niet te veel. Doe verdrietig maar overdrijf niet, anders voelt de familie zich nog slechter dan ze zich al voelen. Wees hoopvol, maar zorg dat je optimisme niet beschouwd kan worden als een gebrek aan empathie of een onvermogen met de werkelijkheid om te gaan. Want als iemand écht eerlijk zou zijn, zou er heel wat geruzied, beschuldigd, gehuild, gesnotterd en geschreeuwd worden.
Ik vind dat er Oscars voor het Echte Leven moeten worden uitgereikt. En de prijs voor beste actrice gaat naar Alison Flanagan! Omdat ze afgelopen maandag nog door de supermarkt liep, volledig opge-
maakt en met vers geföhnd haar, en hoewel ze het liefst dood wilde zijn had ze vrolijk gelachen naar Sarah en Deirdre van de ouderraad en zich gedragen alsof haar man haar niet net had achterlaten met drie kinderen. Kom je prijs maar ophalen, Alison! De prijs voor beste actrice in een bijrol gaat naar de vrouw voor wie hij haar heeft verlaten, die maar twee gangpaden verderop liep en de supermarkt snel verliet, waardoor ze twee producten miste om de lievelingslasagne voor haar nieuwe vriend te maken. De prijs voor de beste acteur gaat naar Gregory Thomas voor zijn vertolking bij de begrafenis van zijn vader, die hij twee jaar niet had gesproken. De prijs voor de beste acteur in een bijrol gaat naar Leo Mulcahy voor zijn rol van getuige bij de bruiloft van zijn beste vriend, Simon, die trouwt met de enige vrouw van wie Leo ooit werkelijk heeft gehouden. Kom dat beeldje maar halen, Leo!
Ik dacht dus dat mijn moeder daarmee bezig was, ze speelde gewoon mee en hing de goede weduwe uit, maar toen haar gedrag daarna niet veranderde, toen het leek alsof ze eigenlijk niet wist waar ze heen ging en alsof ze nog steeds dezelfde woordjes en zuchten gebruikte in elk gesprek, vroeg ik me af of ze blufte. Ik vraag me nog steeds af welk deel van haar echt bij ons is en welk deel maar doet alsof, zodat ze er niet mee om hoeft te gaan. Er was heel begrijpelijk een barst in haar verschenen toen mijn vader was overleden, maar toen mensen niet meer naar haar keken en de draad van hun leven weer oppakten, werd die barst steeds groter, en ik leek de enige te zijn die hem kon zien.
Het was niet heel onredelijk van de bank om ons op straat te zetten. Ze hadden mijn vader al een datum gegeven waarop de gedwongen verkoop zou plaatsvinden, en 'Tot ziens' gezegd, maar dat was een van de vele berichten die hij vergeten was aan ons door te geven. Dus ook al lieten ze ons veel langer blijven dan waarmee ze hadden gedreigd, op een bepaald moment moesten we toch weg. Mam en ik sliepen een paar weken achter in het huis van Barbara, in de tot woonruimte omgebouwde stal van haar Filippijnse kindermeisje. Uiteindelijk moesten we ook daar weg, omdat Barbara naar hun huis in St. Tropez moest om de zomer door te brengen en duidelijk bang was dat we haar tafelzilver zouden stelen.
Hoewel ik zei dat ik niet zo bezorgd was over mijn moeder toen we aankwamen bij het portiershuis, wil dat nog niet zeggen dat ik me helemaal geen zorgen maakte. Voordat we aankwamen had ik voorgesteld dat mam naar een dokter zou gaan, hoewel ik nu denk dat ze moet inchecken op zo'n plek waar mensen de hele dag witte schorten zonder zitvlak dragen en heen en weer deinend door de gangen lopen. Ik had aan Barbara voorgesteld dat mam misschien naar een dokter moest. Barbara parkeerde me heel betuttelend op een stoel in haar keuken en zei dat mijn moeder door een zogenoemd rouwproces ging. Je kunt je wel voorstellen hoe opwindend het voor een meisje van zestien was om dat woord voor het eerst te horen. Ik ging er eens goed voor zitten, maar daar bleef het bij. In plaats daarvan vroeg ze of ik op haar koffer wilde gaan zitten terwijl zij hem dichtritste, omdat Lulu, degene die haar leven op orde houdt, de kinderen had meegenomen naar paardrijles. Terwijl ik op haar overvolle koffer van Louis Vuitton vol bikini's met zebraprint, gouden teensandalen en belachelijke hoeden ging zitten, wenste ik dat hij open zou barsten op de bagageband van het vliegveld van St. Tropez en dat haar vibrator er zoemend uit zou rollen.
Dus daar waren we dan, op de eerste dag van de rest van mijn leven, voor het portiershuis, mam met haar ogen dicht, Rosaleen die me aanstaarde met grote opgewonden groene ogen en haar roze tongetje dat af en toe langs haar lippen ging, Arthur die zijn neus ophaalde naar Barbara, wat betekende dat hij niet wilde dat ze zelf haar tassen droeg, en Barbara die hem verbijsterd aankeek en waarschijnlijk haar best deed niet te kokhalzen bij zijn gesnuif, in haar ruimvallende trainingspak met teenslippers en een gezicht zo oranje als een Oempa Loempa. Ze had net die ochtend een spraytan gehad.
Rosaleen was degene die de stilte verbrak. 'Jennifer.'
Mam had haar ogen geopend en leek Rosaleen met een brede lach te herkennen en precies te weten wat ze deed. Als je niet net als ik elke seconde van de afgelopen maand met haar had doorgebracht, zou je denken dat het goed met haar ging. Ze blufte behoorlijk goed.
'Welkom,' zei Rosaleen met een glimlach.
'Ja. Bedankt.' Mam koos een juist antwoord uit haar bestand met woordjes.
'Kom binnen, dan drinken we een kopje thee,' zei Rosaleen met urgentie in haar stem, alsof we allemaal zouden sterven als we niet snel thee dronken.
Ik wilde niet met hen mee naar binnen, want dat zou betekenen dat het allemaal zou beginnen. De werkelijkheid, bedoel ik. Geen tussenliggende fases meer, of geregel over de begrafenis of het gejammer van Barbara. Dit was de nieuwe werkelijkheid en er was geen ontkomen aan.
Arthur, de grote garnaal, snelde gebukt onder de tassen langs me heen het tuinpad op. Hij was sterker dan hij eruitzag.
De kofferbak werd dichtgeslagen en ik draaide me om. Barbara friemelde aan haar sleutels en hupte heen en weer, van de ene in een Louis Vuitton-slipper gehulde voet op de andere. Pas op dat moment zag ik de plukjes watten tussen haar tenen. Ze keek me opgelaten aan terwijl ze in een geladen stilte bedacht hoe ze me moest vertellen dat ze me achterliet.
'Ik wist niet dat jij ook een pedicure had gehad,' zei ik om de stilte te vullen.
'Ja.' Ze keek naar beneden en wiebelde met haar tenen, als om het te bevestigen. Juwelen glommen om haar grote tenen. En toen voegde ze eraan toe: 'Danielle heeft ons uitgenodigd voor een borrel op haar jacht morgenavond.'
De meeste mensen zouden denken dat deze twee zinnen niets met elkaar te maken hadden, maar ik wist genoeg. Je kunt geen schoenen dragen op Danielles jacht, en dus zou de strijd om de juwelen en French tips genadeloos zijn. Die vrouwen zouden manieren vinden om hun tenen te versieren alsof het de enige lichaamsdelen waren die zichtbaar waren.
We staarden elkaar zwijgend aan. Ze kon niet wachten om mee te gaan. Ik wilde met haar mee. Ik wilde ook zonder schoenen aan de Middellandse Zeekust zijn terwijl Danielle heen en weer zwierde tussen de gasten, een martiniglas sierlijk tussen haar vierkante nagels, een laag uitgesneden jurk met tieten die net zo stevig waren als de gevulde olijf die in haar glas dreef, en op haar hoofd een schuine kapiteinspet, waardoor ze eruitzag als Kapitein Iglo, maar dan als trans-seksueel. Ik wilde er deel van uitmaken.
'Je redt je hier wel, lieverd,' zei ze, en ik voelde dat ze het meende. 'Met familie.'
Ik keek weifelend om naar het Hans en Grietje-huis en wilde weer huilen.
Barbara voelde dat aan en kwam met uitgestoken armen op me af. 'O, meisje toch.' Ze was heel goed in omhelzen, ze voelde zich er duidelijk gemakkelijk bij. Of mijn hoofd lag heel lekker op haar implantaten. Ik kneep haar nog één keer stevig tegen me aan en deed mijn ogen dicht, maar ze liet iets vlugger los dan ik wilde en ik werd weer teruggesmeten in de werkelijkheid.
'Oké.' Ze liep langzaam terug naar de auto en legde haar hand op de deurkruk. 'Ik wil ze niet storen daarbinnen, dus zeg maar...'
'Kom binnen, kom binnen!' zong Rosaleens stem uit de duisternis van de gang, waardoor Barbara nog even niet in haar jeep kon stappen. Rosaleen verscheen in de deuropening. 'Hallo, komt u binnen voor een kopje thee? Neem me niet kwalijk, maar ik weet niet hoe u heet, dat heeft Jennifer niet gezegd.'
Daar zou ze aan moeten wennen. Jennifer zou heel veel niet zeggen.
'Barbara,' antwoordde Barbara, en ik zag hoe haar greep op de deurkruk verstevigde.
'Barbara.' Rosaleens groene ogen glommen als die van een kat. 'Een kopje thee voor je weer weggaat, Barbara? Ik heb verse scones met zelfgemaakte aardbeienjam.'
Barbara's gezicht was bevroren in een glimlach terwijl ze diep nadacht over een smoes.
'Ze kan niet binnenkomen,' antwoordde ik namens haar. Barbara keek me dankbaar aan, en vervolgens schuldbewust.
'O...' Rosaleens gezicht betrok, alsof ik haar theekransje had verpest.
'Ze moet naar huis om haar nepbruin af te wassen,' voegde ik er nog aan toe. Ik zei toch al dat ik een vreselijk mens was? En hoewel Barbara zich niets van me hoefde aan te trekken en een eigen leven had waar ze naar terug moest, liet ze me in mijn ogen toch in de steek. 'En haar tenen zijn nog niet droog.' Ik haalde mijn schouders op.
'O.' Rosaleen keek me aan alsof ik iets had gezegd in het Sanskriet. 'Koffie dan?'
Ik barstte in lachen uit en Rosaleen keek gekwetst. Ik hoorde Barbara achter me aan komen klepperen op haar slippers en zonder me aan te kijken liep ze langs me heen. Ik had het makkelijker voor haar gemaakt om weg te gaan. Naast Rosaleen zag Barbara er zelfs met haar trainingspak van velours, slippers en nepbruine nek uit als een soort exotische godin. En toen werd ze het huis in gezogen, als een vlinder die door een vleesetende plant wordt gevangen.
Hoewel Rosaleen me hoopvol aanstaarde, kon ik me er niet toe zetten naar binnen te gaan.
'Ik loop even een rondje,' zei ik.
Ze leek teleurgesteld, alsof ik haar iets kostbaars had onthouden. Ik wachtte tot ze weer naar binnen ging, zou verdwijnen in de duisternis van de gang, die wel een andere dimensie leek, maar ze verroerde zich niet. Ze stond naar me te kijken en ik besefte dat ik als eerste moest bewegen. Terwijl haar ogen me indringend aankeken, keek ik om me heen. Waar moest ik heen? Links lag het huis, achter me was de open poort die naar de weg liep, voor me bomen en rechts een kort pad dat verdween in de donkerte van de bomen. Ik ging de weg op. Ik keerde me niet één keer om, ik wilde niet weten of ze er nog stond. Maar toen ik verder liep, merkte ik dat niet alleen Rosaleen me nakeek. Ik voelde me blootgesteld, alsof er achter de majestueuze bomen nog iemand keek. Dat gevoel dat je hebt als je de wereld van de natuur binnendringt, datje ergens niet hoort te zijn, zo zonder uitnodiging. De bomen langs de weg draaiden elk hun hoofd om me na te kijken.
Als er gepantserde mannen te paard en met zwaaiende zwaarden op me af waren gekomen, zouden ze me niet misplaatst hebben geleken. Het landgoed leek doordrenkt van geschiedenis en over te lopen van de geesten uit het verleden, en hier was ik, zomaar iemand die klaar was om aan mijn verhaal te beginnen. De bomen hadden alles al gezien, maar toch interesseerden ze zich voor me, en met het zomer-briesj e dat waaide, wuifden de bladeren naar elkaar met het geluid van roddelende lippen die het nooit beu werden de reis van een nieuwe generatie te volgen.
Ik liep over de weg en de bomen, die heel slim waren geplant om het kasteel aan het oog te onttrekken, vielen uiteindelijk weg. Hoewel ik degene was die ernaartoe liep, viel het kasteel plotseling op me neer, alsof het op me af was geslopen zonder dat ik het gemerkt had, een grote berg stenen en mortel op zijn tenen en met een vinger op zijn lippen, alsof het al een eeuw geen lol meer had gemaakt. Ik bleef staan toen het in zicht kwam. Kleine ik voor het grote kasteel. Het kwam overtuigender op me over als ruïne dan als kasteel, want daar stond het dan, met al zijn littekens, gewond en bloedend na de strijd. En ik stond ervoor en voelde me een schim van mezelf, met littekens die blootlagen. We vormden direct een band.
We bestudeerden elkaar en toen liep ik erop af en het knipperde niet één keer.
Hoewel ik het kasteel binnen had kunnen gaan door het gapende gat in de zijmuur, leek het me respectvoller naar binnen te gaan door de andere hap die het leven eruit had genomen, de plek waar de ingang was geweest. Respectvol voor wie weet ik niet precies, maar volgens mij probeerde ik de zachtere kant van het kasteel aan te spreken. Ik bleef even eerbiedig bij de deur staan en ging toen naar binnen. Er was heel veel groen, heel veel puin. Het was griezelig stil binnen de muren, en het voelde alsof ik was binnengedrongen in iemands huis. Het onkruid, de paardenbloemen, de brandnetels, allemaal stopten ze waar ze mee bezig waren om op te kijken. Ik weet niet waarom, maar ik begon te huilen.
Net zoals ik me verdrietig had gevoeld voor de bromvlieg, voelde ik me verdrietig om het kasteel, maar realistisch gezien denk ik dat ik die dingen voelde omdat ik voornamelijk verdrietig was om mezelf. Ik had het gevoel dat ik het kasteel kon horen kreunen en jammeren nu het daar maar was achtergelaten en uit elkaar viel, terwijl de bomen eromheen bleven groeien. Ik liep naar een van de muren, de stenen ruw en zo groot dat ik me kon inbeelden hoe sterk de handen waren die ze gedragen hadden, of gedwongen waren te dragen. Ik hurkte neer in de hoek, drukte mijn oor tegen het steen en sloot mijn ogen. Ik weet niet wat ik wilde horen, ik weet eigenlijk niet echt waar ik mee bezig was toen ik die muur troostte, maar ik deed het toch.
Als ik Zoey en Laura had verteld wat ik deed zouden ze me ongetwijfeld hebben afgevoerd naar het modehuis voor kielen zonder kont, maar ik had het gevoel dat ik op een bepaalde manier een band had met het gebouw. Ik weet het niet, misschien kwam het doordat ik mijn huis was kwijtgeraakt en ik het gevoel had dat ik niets meer echt bezat, en nu ik dit gebouw tegenkwam dat van niemand was, wilde ik het me toe-eigenen. Of misschien klampen mensen zich aan willekeurig wat dan ook vast om zich niet meer zo te voelen. In mijn geval was dat het kasteel.
Ik weet niet hoe lang ik daar ben gebleven, maar uiteindelijk ging de zon onder achter de bomen en wierp zo elke keer dat de bomen heen en weer deinden een sprankelend licht op de ruïne. Ik keek er een tijdje naar, tot ik besefte dat het begon te schemeren. Het moet ongeveer tien uur zijn geweest.
Mijn benen waren stijf omdat ze al zo lang in dezelfde positie gebogen waren geweest. Vanuit mijn ooghoeken dacht ik iets te zien bewegen. Een schaduw. Een gedaante. Geen dier, maar toch schoot het weg. Ik twijfelde. Ik wilde niet dat wat of wie het ook was achter me zou opdoemen, dus ik hield mijn rug naar de ingang van het kasteel en liep snel naar achteren. Ikhoorde nog een geluid, een uil of iets dergelijks krijste en ik schrok me rot en zette me schrap om weg te rennen. Ik kon de grond onder de begroeiing niet zien en struikelde over een steen en viel naar achteren op de grond. Ik stootte mijn hoofd, kermde en hoorde de paniek in mijn stem toen ik in de smerige wildgroei viel, waarin God mocht weten wat leefde. Ik zag minder scherp en er verschenen zwarte puntjes op de plek van het geruïneerde dak dat afstak tegen de indigoblauwe hemel. Ik klauterde overeind en gebruikte mijn handen om mezelf omhoog te duwen. Ik schraapte over het grind en de stenen, die in mijn huid sneden, en ik keek niet om toen ik zo snel als mijn Uggs me konden dragen wegrende. Het leek een eeuwigheid te duren voordat het huis in zicht kwam, alsof de weg en de bomen samenspanden en me op een loopband lieten rennen.
Eindelijk doemde het huis op. Barbara's jeep was weg en ik wist dat ik van alles en iedereen afgezonderd was. De ophaalbrug was opgetrokken. Bijna op het moment dat het huis in zicht kwam ging de voordeur open, en Rosaleen stond er naar me te kijken alsof ze me al die tijd had staan opwachten.
'Kom binnen, kom binnen,' zei ze gejaagd.
Ik stapte eindelijk over de drempel, mijn nieuwe leven in, en het begin begon. Mijn roze Uggs, die ooit schoon waren geweest, waren nu ik op de tegels van de gang stapte smerig van de wandeling naar het kasteel. Het huis was doodstil.
'Laat me je eens bekijken,' zei Rosaleen. Ze greep me stevig bij de polsen en deed een stap naar achteren om me eens goed op te nemen. Niet één keer, maar twee keer, drie keer... Ik deinsde terug en haar greep verstevigde instinctief, maar zodra ze besefte wat ze had gedaan, of had gezien hoe mijn blik was veranderd, liet ze los.
Haar stem klonk nu liever. 'Ik maak die wel. Stop hem maar in de mand naast de stoel in de zitkamer.'
'Wat gaat u maken?'
'Je broek.'
'Het is een spijkerbroek. Dat hoort zo.' Ik keek naar mijn spijkerbroek, zo gescheurd dat er nauwelijks nog denim zichtbaar was. Eronder zag je mijn panty met luipaardmotief, wat de bedoeling was. 'Maar hij hoort niet vuil te zijn.'
'O. Nou ja, je kunt hem in de mand in de keuken stoppen.'
'U hebt wel veel manden, zeg.'
'Twee maar.'
Ik weet niet zeker of wat ik zei een grap was of een bijdehante opmerking, maar ze begreep me hoe dan ook niet.
'Oké. Nou, ik ga naar mijn kamer...' Ik wachtte tot ze me zou voorgaan, maar ze staarde me aan. 'Waar is die?' vroeg ik.
'Wil je geen kopje thee? Ik heb een appeltaart gebakken.' Ze smeekte bijna.
'Eh, nee, bedankt, ik heb niet zo'n honger.' Ik voelde mijn maag rommelen en hoopte dat ze het niet zou horen.
'Natuurlijk. Natuurlijk heb je dat niet,' zei ze zachtjes, zichzelf berispend.
'Waar is mijn kamer?'
'De trap op en de tweede deur links. Je moeder is in de laatste kamer rechts.'
'Oké, ik ga wel even bij haar kijken.' Ik liep de trap op.
'Nee, meisje,' zei Rosaleen snel. 'Laat haar maar. Ze rust uit.'
'Ik wil alleen maar welterusten zeggen,' zei ik met een afgemeten lachje.
'Nee, nee, je moet haar maar even laten,' zei ze stellig.
Ik slikte. 'Oké.'
Ik draaide me weer om en liep langzaam de trap op. Elke trede kraakte onder mijn voeten. Vanaf de overloop kon ik de gang nog zien. Rosaleen stond me na te kijken. Ik glimlachte en ging naar mijn kamer, deed de deur dicht en leunde er met bonkend hart tegenaan.
Ik wachtte vijf minuten, waarin ik de kamer nauwelijks in me opnam. Ik wist dat ik nog tijd genoeg had om aan de nieuwe ruimte te wennen, maar eerst moest ik mijn moeder zien. Ik deed mijn deur langzaam weer open, stak mijn hoofd om de hoek en keek langs de overloop en naar de gang beneden. Rosaleen was weg. Ik deed de deur verder open en stapte naar buiten. Ik schrok toen ik haar voor de slaapkamer van mijn moeder zag staan, als een waakhond.
'Ik heb net even gekeken,' fluisterde ze, en haar groene ogen gloeiden. 'Ze slaapt. Jij kunt maar beter ook wat rusten.'
Ik haat het als me verteld wordt wat ik moet doen. Ik deed nooit wat me gezegd werd, maar iets in Rosaleens stem, in haar blik, in hoe het huis voelde en de manier waarop ze stond, zei me dat ik nu niets te zeggen had. Ik ging terug naar mijn kamer en sloot de deur, zonder nog een woord te zeggen.
Later die nacht, toen het huis en de lucht als
een dikke wollen maillot waren - zo donker dat er geen enkele vorm
te onderscheiden was werd ik wakker omdat ik dacht dat er iemand in
de kamer was. Ik hoorde ademen boven mijn bed en rook die
vertrouwde zeepachtige lavendelgeur, en dus kneep ik mijn ogen
stevig dicht en deed alsof ik sliep. Ik weet niet hoe lang Rosaleen
daar naar me stond te kijken, maar het voelde als een eeuwigheid.
Zelfs nadat ik haar weg had horen gaan en de deur met een zachte
klik dichtviel hield ik mijn ogen stevig dicht, en mijn hart ging
zo tekeer dat ik bang was dat ze het zou horen - tot ik
uiteindelijk weer in slaap viel.