7 Ik wil



Marcus en ik kletsten twaalf minuten voordat we het dorp bereikten en het was geen seconde ongemakkelijk. 'Het dorp' was echter helemaal niet wat ik ervan verwachtte. Mijn verwachtingen waren al niet hooggespannen, maar het was allemaal nog veel erger. Het was een boerengat, maar dan zonder boeren. Er was een kerk. Een kerkhof. Twee pubs. Een snackbar. Een benzinestation met een kiosk. Een ijzerhandel. En dat was het dan.


Ik moet een kreetje hebben geslaakt, want Marcus keek me bezorgd aan.


'Wat is er?'


'Wat er is?' Ik zette grote ogen op en draaide me naar hem om. 'Wat er is? Ik heb thuis een Barbiedorp van toen ik een jaar of vijf was dat nog groter is.'


Hij deed zijn best niet te lachen, maar het lukte niet. 'Zo erg is het niet. Nog een minuut of twintig en je bent in Dunshauglin, dat is een echte stad.'


'Nog twintig minuten? Ik kom nog niet eens in mijn eentje naar dit gat hier.' Ik voelde hoe mijn ogen begonnen te gloeien van frustratie. Mijn neus begon te kriebelen en ik schoot vol. Ik had zin om tegen de bus te schoppen en een keel op te zetten. In plaats daarvan bromde ik: 'Wat moet ik hier in godsnaam in mijn eentje doen? Daar een schep kopen om verderop de doden op te graven? Terwijl ik een zak chips eet en bier drink?'


Marcus snoof en moest wegkijken om zijn gezicht in de plooi te krijgen. 'Tamara, zo erg is het echt niet.'


'Jawel. Ik wil een fucking skinny latte met gembersiroop en een cin-namon roll,' zei ik kalm. Ik besefte dat ik begon te klinken als Violet Beauderest uit Sjakie en de chocoladefabriek. 'En als ik daar toch ben wil ik met mijn laptop internetten en mijn Facebook-pagina checken. Ik wil naar Topshop. Ik wil twitteren. En dan wil ik naar het strand met mijn vriendinnen om naar de zee te kijken en een fles witte wijn te drinken, en ik wil zo dronken worden dat ik omval en over mijn nek ga. Je weet wel, gewone dingen die gewone mensen doen. Dat wil ik.'


'En krijg je altijd je zin?' Marcus keek me aan.


Ik kon geen antwoord geven door de enorme o-god-ik-ben-ver-I iefd-brok in mijn keel. En dus knikte ik alleen maar.


'Oké,' zei hij, vrolijker nu, en ik slikte mijn verliefde gevoelens voor Marcus weg. 'Laten we het van de positieve kant bekijken.'


'Er is geen positieve kant.'


'Er is altijd een positieve kant.' Hij keek naar links en naar rechts, hij stak zijn handen omhoog en zijn ogen lichtten op. 'Er is geen bibliotheek.'


'O god... 'Ik knalde met mijn hoofd tegen het dashboard.


'Goed!' zei hij lachend, en hij zette de motor af. 'Laten we ergens anders heen gaan.'


'Moet je de motor niet laten draaien om ergens anders heen te gaan?'


'We gaan niet rijden,' zei hij, en hij klom over zijn stoel naar achteren. 'Goed, even kijken... waar kunnen we eens heen?' Hij ging met zijn vinger langs de rug van de boeken in het deel met reisboeken en noemde ze op terwijl hij erlangs liep: 'Parijs, Chili, Rome, Argentinië, Mexico...'


'Mexico,' zei ik meteen, en ik ging op mijn knieën zitten om naar hem te kijken.


'Mexico.' Hij knikte. 'Goeie keuze.' Hij pakte het boekuit de kast en keek me aan. 'Nou? Kom je? Het vliegtuig kan elk moment vertrekken.'


Ik lachte en klom over de stoelleuning. We gingen achter in de bus naast elkaar op de grond zitten, en die dag gingen we naar Mexico.


Ik weet niet of hij weet hoe belangrijk dat moment voor me was. Dat hij me behoed heeft voor een volkomen zenuwinzinking. Misschien weet hij het wel en was dat precies wat hij deed. Maar hij was als een engel die met zijn bus vol boeken op precies het juiste moment in mijn leven kwam, en die me weghaalde van een afschuwelijke plek en snel naar een land hier ver vandaan bracht.


We bleven niet zo lang in Mexico als we hadden gehoopt. We checkten in bij ons hotel, met twee bedden, dumpten onze koffers en gingen linea recta naar het strand. Ik kocht een bikini van een man die ze verkocht op het strand, Marcus bestelde een cocktail en ging net in zijn eentje jetskiën - ik weigerde een wetsuit aan te trekken - toen er op de bus werd geklopt. Een oudere vrouw die me achterdochtig opnam stapte in, op zoeknaar iets om haar tijd mee door te brengen. We stonden op en ik bekeek de boeken terwijl Marcus de gastheer speelde. Ik kwam langs een boek dat over rouw ging, hoe je kon leren omgaan met persoonlijk verdriet of een rouwende naaste. Ik bleef een tijdje bij dat boek hangen en mijn hart bonkte alsof ik een magische vaccinatie had ontdekt tegen alle ziekten op aarde. Maar ik kon mezelf er niet toe brengen het uit de kast te pakken, ik weet ook niet waarom. Ik wilde niet dat Marcus het zag, ik wilde niet dat hij ernaar vroeg, ik wilde hem niet vertellen over mijn vader die dood was. Dat zou betekenen dat ik was wie ik was, en meer niet. Ik was een meisje van wie de vader net zelfmoord had gepleegd. Als ik het hem niet vertelde, hoefde ik dat meisje niet te zijn. Niet voor hem in elk geval. Ik zou haar alleen vanbinnen zijn. Ik zou haar vanbinnen laten razen, laten borrelen onder mijn huid, maar ik zou ook naar Mexico gaan en haar achterlaten in het portiershuis.


Mijn oog viel op een groot in leer gebonden boek in de afdeling met non-fictie. Het was bruin, dik en er stond geen naam van een auteur of titel op de rug. Ik trok het eruit. Het was zwaar. De pagina's waren gerafeld aan de randen, alsof ze gescheurd waren. 'Dus je bent een soort Robin Hood van de boekenwereld,' zei ik zodra de oude vrouw was vertrokken met een smeuïge roman onder haar arm. 'Breng je boeken naar iedereen die geen boeken heeft?'


'Zoiets. Wat heb je daar?'


'Dat weet ik niet, er staat geen titel op het omslag.'


'Probeer de rug eens.'


'Ook niet.'


Hij pakte een map die naast hem stond, likte aan zijn vinger en sloeg een paar pagina's om. 'Hoe heet de schrijver?'


'Er staat nergens een naam.'


Hij fronste en keek op. 'Onmogelijk. Sla het maar open en kijk op de eerste bladzijde.'


'Dat kan ik niet,' zei ik lachend. 'Het zit op slot.'


'O, kom op,' zei hij met een glimlach. 'Je dolt met me, Goodwin.'


'Nee hoor. 'Ik liep naar hem toe. 'Echt, kijk maar.' Ik reikte het hem aan en onze vingers raakten elkaar, waardoor er rillingen door mijn hele lijf schoten, en dan met name naar al mijn erogene zones.


Het boek had een klein gouden slot. 'Krijg nou...' zei hij. Hij trok aan het slot en trok een reeks grimassen waar ik om moest lachen. 'Natuurlijk pik je er net het enige boek uit zonder schrijver of titel en dat op slot zit.'


We barstten allebei in lachen uit. Hij liet het slot met rust en we keken elkaar aan.


Dit was het moment waarop ik moest zeggen: 'Ik ben nog maar zestien.' Maar dat kon ik niet. Ik kon het gewoon niet. Zoals ik al zei: ik voelde me ouder. Iedereen vond altijd dat ik er ouder uitzag. Ik wilde ook ouder zijn. Niet dat we seks op de grond zouden hebben, en hij hoefde niet naar de gevangenis omdat hij me aanstaarde. Maar toch. Ik had het op dat moment moeten zeggen. Als we ons in een soort Gone ivith the Wind-achtig boek uit begin negentiende eeuw bevonden, in die goeie ouwe tijd waar vrouwen het eigendom waren van mannen en helemaal geen bescherming hadden, zou het er niet toe hebben gedaan: dan konden we ergens in een schuur rondrollen in het hooi en doen wat we wilden, en niemand zou van iets worden beschuldigd. Ik had zin om dat boek van de plank te rukken, het open te slaan en samen met hem die pagina's in te springen. Maar dat ging niet. Dit was de eenentwintigste eeuw. Ik was zestien, bijna zeventien, en hij was tweeëntwintig. Dat had ik gezien op zijn identiteitskaart. Ik wist uit ervaring dat een jongen geen stijve kon houden tot mijn zeventiende verjaardag. En het kwam maar weinig voor dat ze in juli terug wilden komen.


'Kijk niet zo treurig,' zei hij, en hij bracht met zijn vinger mijn kin omhoog. Ik had niet beseft hoe dichtbij hij was gekomen, en nu stond hij daar, pal voor me.


'Het is maar... een boek.'


Ik besefte dat ik het met beide armen stevig omklemde.


'Maar ik vind het een mooi boek,' zei ik met een lachje.


'Ik ook, heel mooi. Het is een eigenwijs, mooi boek, maar we kunnen het duidelijk nu niet lezen.'


Ik kneep mijn ogen toe en vroeg me af of we het over hetzelfde hadden.


'Dus dat betekent dat we er alleen maar naar kunnen kijken tot we de sleutel vinden.'


Ik lachte en voelde dat ik begon te blozen.


'Tamara!'Ik hoorde iemand mijn naam roepen. Wanhopig krijsen, zelfs. We lieten eikaars blik los en ik rende naar de deur van de bus. Het was Rosaleen. Ze rende over de weg naar me toe met haar neus opgetrokken, en ze keek verwilderd. Arthur stond op de stoep naast zijn auto en keek kalm, waardoor ik een beetje ontspande. Waarom was Rosaleen helemaal van de kaart?


'Tamara,' zei ze buiten adem. Ze keek van Marcus naar mij, en zag er weer uit als een stokstaartje, een en al waakzaamheid. 'Kom mee. Kom met ons mee, terug naar huis,' zei ze met bevende stem.


'Ik kom wel weer terug. Ik ben net een uur weg.' Ze leek even verbaasd en keek naar Marcus, alsof die alles zou uitleggen.


'Wat is er, Rosaleen? Is alles goed met mam?'


Ze zweeg. Haar mond ging open en dicht alsof ze naar woorden zocht.


'Is alles goed met haar?' vroeg ik nogmaals, en ik raakte bevangen door paniek.


'Ja,' zei ze, 'natuurlijk gaat het goed met haar.' Ze zag er nog steeds verdwaasd uit, maar leek nu tot bedaren te komen.


'Wat is er aan de hand?'


'Ik dacht dat je...' Haar stem stierf weg en ze liet haar blik over het dorp gaan, alsof ze nu pas besefte waar ze was. Ze rechtte haar rug, haalde een hand door haar haar en streek haar rok glad, die tijdens de rit gekreukt was. Ze ademde vlug in en uit en kwam zichtbaar weer tot rust. 'Kom je terug naar huis?'


'Ja, natuurlijk. Ik heb mam laten weten waar ik ben.'


'Ja, maar je moeder...'


'Wat is er met mijn moeder?' zei ik, killer nu. Als alles zo goed ging met mijn moeder, zou het goed zijn geweest dat ik het tegen haar zei.


Marcus' hand lag op mijn rug, en zijn duim trok troostende rondjes over het holletje daar, waardoor ik weer aan Mexico moest denken, of alle andere plekken waar ik nu zou kunnen zijn.


'Ga maar mee,' zei Marcus zacht. 'Ik moet toch verder. Hou dat maar.' Hij knikte naar het boek dat ik nog steeds stevig beet had.


'Dank je. Zie ik je nog?'


Hij rolde met zijn ogen. 'Natuurlijk, Goodwin. Ga nou maar.'


Toen ik de weg overstak en achter in de landrover stapte, zag ik de drie mannen die voor de pub stonden te roken en ons aanstaarden. Het is niet de eerste keer dat ik werd aangestaard, maar het was hóe ze staarden. Arthur knikte hen toe. Rosaleen hield haar hoofd gebogen en keek naar de grond. De blikken van de drie mannen volgden ons, en ik staarde terug, in de hoop uit te vogelen wat het probleem was. Had het ermee te maken dat ik nieuw was? Maar ik wist dat het daar niet aan lag. Ze keken namelijk niet naar mij. Alle ogen waren gericht op Arthur en Rosaleen. In de auto werd de hele terugweg geen woord gezegd.


Eenmaal thuis ging ik kijken hoe het met mam was, ook al zei Rosaleen dat ik dat niet moest doen. Ze zat nog steeds in de schommelstoel niet te schommelen en ze keek uit over de tuin. Ik ging een tijdje naast haar zitten en liep toen weer weg. Ik begaf me naar de woonkamer beneden, naar de stoel waarin ik had gezeten toen Marcus had aangebeld. Ik wilde het fotoalbum pakken, maar dat was weg. Weer opgeruimd door Rosaleen. Ik zuchtte en zocht het weer in de boekenkast. Het was weg. Ik ging elk boek op die plank af, maar het was nergens te bekennen.


Ik hoorde de deur kraken en draaide me razendsnel om. Daar had je Rosaleen.


'Rosaleen!' zei ik, en mijn hand schoot naar mijn hart. 'Je laat me schrikken.'


'Wat deed je daar?' zei ze, en ze frunnikte aan haar schort.


'Ik zocht een fotoalbum dat ik eerder heb gezien.'


'Fotoalbum?' Ze hield haar hoofd schuin en fronste haar wenkbrauwen.


'Ja, ik zag het voordat de bibliotheek langskwam. Ik hoop dat je het niet erg vindt, ik had het gepakt om in te kijken, maar nu is het...' Ik hield mijn handen op en lachte. 'Het is op mysterieuze wijze verdwenen.'


Ze schudde haar hoofd. 'Nee hoor.' Ze keek achter zich en liet haar stem dalen. 'Hou er nu maar over op.'


Arthur kwam binnen met een krant in zijn hand en ze deed er het zwijgen toe. Hij keek van mij naar haar.


Ze keek Arthur nerveus aan. 'Ik ga koken. Lamsrack vanavond,' zei ze zacht.


Hij knikte en keek haar na.


De manier waarop Arthur naar haar keek maakte dat ik hem niet over het fotoalbum wilde vragen. Door hoe hij naar haar keek dacht ik van alles over Arthur.


Later die avond hoorde ik ze in hun slaapkamer, gedempte geluiden die aanzwollen en wegstierven. Ik wist niet zeker of het een ruzie was, maar het voelde anders dan hoe ze normaal tegen elkaar praatten. Het was een gesprek in plaats van de gebruikelijke aaneenschakeling van losse opmerkingen die ze tegen elkaar maakten. Ik had mijn oor tegen de muur gedrukt en vroeg me net af waarom ze ineens zwegen, toen mijn slaapkamerdeur openging. Arthur staarde me aan.


'Arthur, je moet kloppen,' zei ik, en ik liet de muur los. 'Ik heb privacy nodig.' Aangezien hij me net had betrapt met mijn oor tegen de muur, sierde het hem dat hij niets zei.


'Moet ik je morgen naar Dublin brengen?' mompelde hij.


'Wat?'


'Om bij een vriendin te slapen.'


Ik was zo blij dat ik mijn vuist in de lucht stak en direct naar de telefoon ging om Zoey te bellen. Ik vergat te vragen waarom ik opeens werd weggestuurd, of het kon me niet schelen. En dus was dat die keer dat ik bij Zoey ging slapen. Ik was nog maar twee dagen in het portiershuis en toch voelde ik me al anders toen ik terugkeerde naar Dublin. We gingen terug naar onze gebruikelijke plek op het strand bij ons huis. Het zag er anders uit en dat haatte ik. Het voelde anders en dat haatte ik ook. Bij het hek voor ons huis stond een bord met te koop. Ik kon er niet naar kijken zonder te koken van woede, mijn hart te voelen bonken en het uit te willen schreeuwen, dus ik keek maar niet. Zoey en Laura keken toch al naar,me alsof ik van een andere planeet kwam, hun beste vriendin had gevild en haar buitenste laagje had aangetrokken als een slaappakje. Alles wat ik zei werd besproken, geanalyseerd, verkeerd geïnterpreteerd.


Toen ze het bord zagen, werden mijn twee vriendinnen helemaal opgewonden. Zoey bleef maar zeggen dat we in moesten breken en daar die middag moesten blijven, alsof ik dat uitgerekend op dat moment in mijn leven wilde horen. Laura gedroeg zich iets beter en keek me weifelend aan toen Zoey zich omdraaide om naar het hek te kijken en de situatie te beoordelen, maar toen ik geen bezwaar maakte, ging ze helemaal mee met het idee.


Ik weet niet hoe ik het deed, maar ik slaagde erin ze uit het hoofd te praten dat het een goed plan zou zijn om het huis waarin mijn vader zelfmoord had gepleegd leeg te roven. In plaats daarvan werden we dronken en smeedden we snode plannen tegen Arthur en Rosaleen en hun gemene plattelandsmaniertjes. Ik vertelde hun - of nee, het was eerder een geheim dat ik deelde - over Marcus en de bus met boeken en ze lachten en vonden hem heel erg suf. Van zoiets saais als een rondrijdende bibliotheek hadden ze nog nooit gehoord. Het was al erg genoeg om een kamervol boeken te hebben, maar om boeken nog toegankelijker te maken? Nee, suffer kon het niet.


Dat deed pijn, hoewel ik niet echt begreep waarom. Ik probeerde het te verbergen, maar de enige bron van opwinding die ik had gehad in de maand sinds pap was gestorven droogde onmiddellijk op. Volgens mij begon ik op dat moment een muur tussen ons op te trekken. Zij merkten het ook. Zoey keek me aan met die toegeknepen, vorsende ogen waarmee ze naar iedereen kijkt die op de een of andere manier anders is, en dat is wat haar betreft de allerergste zonde. Ze wisten niet waarom, ze hebben nooit bedacht dat de emotionele gevolgen van wat ik had meegemaakt me niet zomaar voor een paar weken zouden veranderen, maar tot in mijn kern, en voorgoed. Ze dachten alleen maar dat het leven op het platteland een slechte uitwerking op me had. Maar ik was vertrappeld als een plant waar iemand op was gaan staan maar die nog wel leefde, en net als die plant zat er niets anders op dan maar een andere richting op te groeien.


Wanneer Zoey het beu werd dingen te bespreken waar ze niets van wist, of bang werd, belde ze Fiachra, Garóid en de derde musketier, Colm, die ik Cabaiste noem, wat in het Iers 'sufkop' betekent. Ik had nog nooit in mijn leven een echt gesprek met hem gehad. Zoey ging met Garóid, Fiachra werd aan Laura gekoppeld, wat Zoey niet leek te zien, en Cabaiste en ik zaten maar wat naar de zee te kijken, terwijl de andere vier rondrolden en slobberige geluiden maakten. Cabaiste nam af en toe een slok wodka. Ik ging ervan uit dat hij me elk moment kon bespringen. Hij sloeg nog een slok achterover en ik wachtte op die natte, slobberige zoen die naar wodka smaakte en een beetje prikte, waardoor ik tegelijkertijd wilde kokhalzen.


Maar die kwam niet.


'Gecondoleerd met je vader,' zei hij zacht.


Zijn opmerking kwam als een verrassing en opeens werd ik zo emotioneel dat ik geen woord kon uitbrengen. Ik kon niet antwoorden of zelfs maar naar hem kijken. Ik keek de andere kant op en liet het briesje mijn haar langs mijn gezicht waaien, waardoor het bleef kleven aan de warme tranen die over mijn wangen rolden.


Dat ik vertrappeld was, was duidelijk. Wat ik me steeds weer afvroeg was in welke richting ik nu groeide.