EERSTE HOOFDSTUK
Het was april. . .
Een striemende regen kletterde met vlagen tegen de ramen en
overal op straat stonden grote plassen: zwarte vijvertjes, waarin
zich de lichten van de straatlantaarns weerspiegelden als gele,
trillende vlekken.Bas Banning zat op zijn kamer zijn huiswerk te
maken en hij vervloekte Pythagoras met zijn stelling; Hendrik de
Achtste met al zijn vrouwen; Napoleon met al zijn oorlogen; kortom,
hij verwenste al die jongens van vroeger, die de jongens van
tegenwoordig zoveel huiswerk bezorgden.
Als er dan bovendien nog van je verlangd werd, dat je na dat alles
ook nog eventjes een Frans opstel zou schrijven over het onderwerp:
„De Problemen van de Franse Wijnboer en de Gevolgen daarvan voor de
E.E.G.", nou. . . dan werd je toch wel helemaal goed
misselijk. Onder zich, beneden in de huiskamer, hoorde hij de
televisie dreunen. Paula, zijn zusje, vond alles alleen maar mooi
als het keihard was. En op avonden als deze, als hun ouders bij
iemand op bezoek of naar de bioscoop waren, haalde zij haar hart op
en haalde zij al het geluid eruit, dat Philips erin gestopt had.
Hij stampte een paar keer met zijn voet op de vloer, maar Paula
hoorde het niet, of wilde het niet horen.
Bas luisterde naar de regen die het dak geselde en slaakte een
diepe zucht. Hij hield van de lente en vooral van de zomer - en ook
aan de winter had hij geen hekel - maar hij verafschuwde de herfst,
met zijn grauwe luchten en zijn storm- en regenbuien. Natuurlijk,
het was april en volgens de kalender was het lente, maar de natuur
trok zich van kalenders weinig aan en het weer was de afgelopen
dagen herfstiger geweest dan in oktober of november.
Nou ja, regen of niet, nog een paar dagen en dan stond de
Paasvakantie weer voor de deur. En dat betekende, dat hij zijn tas
met boeken weer voor een weekje onder zijn bed kon schoppen.
Alhoewel, wat had je met zulk beestenweer aan vakantie? Waar moest
je heen? Wat moest je beginnen? Je kon moeilijk elke middag in de
bioscoop gaan zitten. Ten eerste kon Bruin dat niet trekken en in
de tweede plaats gingen er weinig films die hij wilde zien.
De krant? Ja, natuurlijk, hij zou weer een paar dagen op de krant
kunnen gaan werken. Maar veel betalen deed het niet en voor de
baantjes die ze je op lieten knappen, konden ze net zo goed een
gewone loopjongen nemen. Hij kauwde op zijn potlood en staarde voor
zich uit. . . Boven het geraas van de storm uit klonk het lawaai
van een vliegtuig, dat laag over de stad daverde, op weg naar
Schiphol. Klaar was je, dacht Bas, als je met zulk smerig weer in
Nederland aan kwam. Moest je uit Florida komen, of uit India. . .
moest je een lekker warm zonnetje gewend zijn en kwam je nu naar
Nederland, om de tulpen in bloei te zien staan. Lekker door de
blubber baggeren op de „Keukenhof', molentjes kijken bij Lekkerkerk
en je in de stromende regen laten fotograferen in een Volendams
kostuum. Bezoek Holland in de lente!
Nee, als hij geld zou hebben, echt veel geld, nou, dan zou hij het
wel weten. Dan zou hij in een vliegtuig stappen en tegen de
gezagvoerder zeggen: „Beste man, vlieg mij maar ergens naar toe. .
. het geeft niet waarheen, als de zon er maar schijnt en het er
maar lekker warm is..."
Hij schrok op uit zijn overpeinzingen toen hij onder aan de trap de
stem van zijn zusje hoorde: „Bas. . . Bas. . . telefo-o-oon!"
Telefoon? Wie kon er nu nog bellen? Hoe laat was het. . . even
kijken. . . half tien geweest. . . „Ik kom!" brulde hij.
Met drie treden tegelijk nam hij de twee trappen naar beneden. „Ik
heb geen keel meer over," zei Paula. „Ik sta me hier schor te
schreeuwen en jij doet net of je niets hoort."
„Moet je de televisie maar niet zo keihard zetten. . . wie
is het?"
„Ik zet de televisie net zo hard aan als ik wil. . . het is
Heiligers!"
„Heiligers?"
„Ja... je bent toch niet doof, wel?" Bas nam de telefoon van haar
over.
Paula ging niet terug naar de kamer, maar bleef in de gang staan om
mee te luisteren. Hij gebaarde met zijn hand dat ze naar binnen
moest gaan, maar ze trok er zich niets van aan. Bas ging met zijn
rug naar haar toe staan. „Hallo. . . met Bas Banning!"
„Hèhè. . . eindelijk," hoorde hij de zware stem van Heiligers aan
de andere kant van de lijn. „Ik dacht dat je zus je van het dak
moest halen."
„Ik zit zelden op het dak," zei Bas. „Zeker niet met zulk hondeweer
als het nu is. . . waar bel je me voor op, zo laat op de
avond?"
„Laat op de avond?" herhaalde Heiligers spottend. „Is het dan al
kinderbedtijd? Als je naar je bedje moet dan hang ik op en bel ik
je morgen wel weer." Bas grinnikte.
„Zeg op," zei hij, „maak me niet zo nieuwsgierig! Is er iets aan
het handje?"
In plaats van een regelrecht antwoord te geven vroeg Heiligers:
„Wanneer heb jij vakantie. . . nu al?" „Nee. . . vrijdag pas!
Hoezo?"
„Niks," zei Heiligers, „het is alleen jammer dat je morgen geen
vrij hebt. Zeg, kun je niet een dagje spijbelen? Kun je geen
goedaardig griepje verzinnen of zoiets?"
„Kom nou, mijn vader ziet me aankomen," zei Bas verontwaardigd. „En
waarom is het jammer dat ik morgen geen vrij heb?" „Omdat ik je
hulp nodig heb," zei Heiligers. „Ik heb van het damesblad ,De Vrouw
en Haar Gezin' de vererende en goed betaalde opdracht gekregen een
fotoreportage te maken van de aankomst van de Maharadja Imbra
Kazoendrahi, je weet wel..."
„Ik weet helemaal niks," zei Bas. „Ik ken die mijnheer eh. . . hoe
noemde je hem ook alweer. . . niet!"
„Imbra Kazoendrahi! Lees jij geen kranten? Het wordt een
hele invasie. Hij komt met een gevolg van zes of zeven vrouwen
en een goederentrein vol bedienden en koffers."
„O," zei Bas. „En waar komt hij vandaan? En wat komt hij
hier doen?"
„Waar hij vandaan komt? Ik denk ergens uit India, daar grossieren
ze in dit soort jongens. Hij komt in ieder geval niet uit Groenland
of de binnenlanden van Brazilië. En wat hij doet? Ik denk dat hij
van zijn leven nog nooit een steek heeft uitgevoerd. Oom Imbra is
zo onsmakelijk rijk, dat hij voor zichzelf een woordenboek heeft
laten drukken, waaruit alle woorden die met ,werk' of met ,arbeid'
beginnen geschrapt zijn. Hij weet waarschijnlijk niet eens wat
werken is!" „Een gelukkige jongen," zei Bas. Heiligers lachte
schamper.
„Gelukkig? Met zes of zeven vrouwen? Maar alle gekheid op een
stokje . . . die ouwe jongen en zijn vrouwelijke supporters-schare
komen morgenmiddag met een lijntoestel van de Lufthansa uit
Stuttgart op Schiphol aan en daar begin ik mijn reportage ... ik
wil er iets heel moois van maken... in kleur. Maar goed, als jij
niet vrij bent houdt alles op en zie ik me wel alleen te redden.
Welterusten, Basje!" Klik!
Voor Bas nog iets had kunnen zeggen, had Heiligers al
opgehangen.
Koos, de grote rode kater, kwam sluipend de gang in en streek
liefkozend met zijn staart langs Bas zijn kuiten. „Ga weg, kat!"
zei Bas nijdig. Paula trok haar wenkbrauwen op.
„Je bent geloof ik aardig uit je humeur, is het niet, broertje?"
Bas keek haar aan en knikte kort.
„Ja," zei hij, „ja. . . dat ben ik zeker! Heiligers heeft morgen
mijn hulp nodig en nu kan ik niet. Hij vroeg of ik morgenmiddag
niet zou kunnen spijbelen."
„Spijbelen?" riep Paula uit. „Waarom zou je morgenmiddag moeten
spijbelen? Het is morgen woensdag!" Bas keek zijn zusje met grote
ogen aan.
„Je hebt gelijk!" riep hij uit. „Hoe kon ik zo stom zijn om dat te
vergeten!"
„Ook stom van Heiligers om er niet aan te denken," zei Paula. „Ik
vind het een aardige man, maar hij denkt maar aan twee dingen. . .
aan eten en aan slapen!"
Het was waar; Heiligers kon in extase raken bij het lezen van een
kookboek en als hij een slaapkamerameublement in een etalage zag
staan werden zijn oogleden al zwaar. Maar Paula vergat één ding:
als Heiligers werkte, dan werkte hij ook als een paard en er waren
maar weinig persfotografen, die zoveel internationale prijzen in de
wacht hadden gesleept als hij. Alleen, het was met Heiligers net
als met een ezel; je kreeg hem moeilijk aan het lopen, maar liep
hij eenmaal, dan vond hij zijn weg over de meest onbegaanbare wegen
en hij bereikte altijd zijn doel: als hij een foto van een minister
moest hebben, dan nam hij geen genoegen met een staatssecretaris.
En wilde hij een beroemde filmster in het bad fotograferen, dan
fotografeerde hij haar ook in het bad, al hing haar haar in
slierten voor haar ogen! „Ik bel hem terug," zei Bas.
Hij draaide het nummer van Heiligers. Hij hoorde de bel overgaan,
maar na twintig keer rinkelen werd er aan de andere kant nog niet
opgenomen.
„Ik denk dat hij al op één oor ligt en slaapt," zei Paula spottend.
Maar dat was niet waar. Heiligers was nog even de stad in gegaan,
om voor hij naar bed ging op het Leidseplein een paar broodjes
half-om te eten. . .
Er leek geen einde aan de woensdagmorgen te komen . . . Het eerste
uur hadden ze geschiedenis gehad en Bas had alle vrouwen van
Hendrik de Achtste door elkaar gegooid. . . figuurlijk gesproken
dan. Hij had Napoleon op Elba geboren laten worden en had hem naar
Corsica verbannen. . . kortom, hij had er één grote bende van
gemaakt. En nu, het laatste uur, waren ze bezig geweest met de
Franse les. Hij had geboft, hij zag op zijn horloge dat het vijf
minuten voor twaalf was en hij had geen beurt gehad. . .
Twee minuten vóór twaalf. . . de klas werd onrustig. Hij hoopte dat
Paula niet vergeten had Heiligers te bellen. Ze werkte sinds kort
op een makelaarskantoor en had beloofd de fotograaf te bellen, om
hem te vertellen dat Bas onmiddellijk uit school naar Schiphol zou
komen en dat hij hoopte daar om ongeveer kwart over één te
zijn.
„Dat wil zeggen," had Paula gezegd, „als mijn baas het goedvindt,
want stiekem doe ik het niet."
Hij kon alleen maar hopen dat Paula haar baas een sympathieke kerel
was. . . Twaalf uur!
De bel kwam als een verlossing.
Als een van de eersten stond hij op straat. Hij had aan Kees
Wielinga, die dicht in de buurt van de school woonde, gevraagd of
die zijn tas met boeken mee naar huis zou willen nemen. Kees had
zich daartoe bereid verklaard, maar had wel als honorarium een
Cola'tje geëist.
Rode voetgangerslichten aan zijn laars lappend, rende Bas naar de
tramhalte. Gelukkig regende het niet meer, want het duurde bijna
tien minuten voor er eindelijk een lijn vierentwintig door de bocht
kwam sukkelen.
De tram was afgestampt vol en de passagiers stonden en hingen als
sardientjes in een blik tegen elkaar aan geperst. Er stonden zeker
twintig mensen bij de halte. Het leek een goocheltruc, maar ze
verdwenen allemaal in de tram, Bas als laatste. Hij kwam volkomen
klem te staan tussen twee dikke huismoeders met uitpuilende
boodschappentassen, die zich over zijn hoofd heen beklaagden over
het feit dat de slagroomgebakjes alweer duurder geworden waren, en
dat het de hoogste tijd werd, dat de regering daar nu eens iets aan
deed. Pas bij de Munt stapten er gelukkig een paar mensen uit en
kon hij zich tussen de twee babbelende vrouwen vandaan werken. Hij
was dankbaar toen het Centraal Station in zicht kwam.
Hij had geluk, de Schipholbus stond er nog. Rennend stak hij het
Stationsplein over. Hij nam een kaartje en liet zich buiten
adem neerploffen op het bankje achter de chauffeur. Bij half één. .
.
Hij hoopte dat hij nog op tijd zou komen en dat Heiligers op de
hoogte was van zijn komst.