DERDE HOOFDSTUK

Donderdagavond, 10 uur. . .
Heiligers leunde behaaglijk achterover in zijn leunstoel, legde zijn voeten op tafel, stak een sigaartje op en keek innig tevreden naar de nat glanzende kleurenfoto's, die als wasgoed, vast gehouden door kleine, metalen knijpertjes, aan een lijntje hingen te drogen.
„Zeventien," zei hij voldaan, „zeventien kleine meesterwerkjes. . . zeventien fijne plaatjes om je vingers bij af te likken! Zeventien keer Imbra Kazoendrahi, van zijn mooiste kant genomen; Imbra in de rondvaartboot. . . Imbra samen met de Directeur van het Rijksmuseum bij de Nachtwacht en Imbra in de mollige armen van Sijtje Boes ..."
„En ik dacht dat hij niet naar Marken en Volendam zou gaan?" zei Bas, terwijl hij voor de derde keer die avond met een bord vol gebakken eieren met spek uit het piepkleine keukentje kwam.
„Haha. . . dat ziet er weer uit om in te bijten!" riep Heiligers, smakkend met zijn lippen. „Wat zei je? O. . . nou, veel trek had de Maharadja er ook niet in, want hij had na de lunch bij Dikker & Thijs veel meer zin om een uiltje te gaan knappen, maar één van die twee vrouwen wilde er met alle geweld heen. Ze zat maar aan hem te plukharen en flemerig aan zijn sik te trekken en om van het gezeur af te zijn gaf hij ten slotte maar toe. En het gekke is, toen hij er eenmaal was, was hij er bijna niet meer weg te slaan, zo geinig vond hij het. Hij heeft zelfs nog een mooi bod op Sijtje Boes gedaan, maar die koop ging niet door omdat . . ." De rest van zijn woorden ging voor Bas verloren, want de fotograaf had zich als een hongerige leeuw op de eieren met spek gestort.
Bas, die verder niets te doen had, liep naar de te drogen hangende foto's en bekeek ze aandachtig. Er was één foto bij waarop de Maharadja, bij een haringstalletje staand, met zijn hoofd achterover een zoute met uitjes naar binnen liet glijden... op een andere foto zat hij tussen de hippies op de Dam en je moest goed kijken om te zien wie van het stelletje de Maharadja was . . . Verder was er nog een uitvergroot portret van de Grootvorst. Trots en fier blikte hij Bas vanaf het glanzende papier aan. En Bas zijn mond zakte zo wijd open van verbazing, dat zijn onderlip bijna op zijn borst kwam te hangen. „Maar. . . maar dat kan niet," mompelde hij binnensmonds. „Dat is onmogelijk... en toch. . . Heiligers, kom eens. . . kom eens kijken!"
Heiligers keek verstoord op. Als hij sliep en als hij at moest je hem met rust laten.
„Wat is er aan de hand? Kun je het me zó niet vertellen?" „Nee," drong Bas aan, „toe nou . . . kom eens kijken!" Nu toch wel nieuwsgierig geworden, legde Heiligers met tegenzin zijn vork en mes neer. Hij stond van tafel op, liep de kamer door en kwam naast Bas staan, die met een van opwinding trillende vinger naar de uitvergrote foto van Imbra Kazoendrahi wees. 
De fotograaf keek hem niet begrijpend aan.
„Wat mankeert er aan die foto? En wat mankeert jou? Je ziet zo wit als een vaatdoek!"
„Zie je niets?" vroeg Bas.
„Allicht zie ik iets! Er mankeert niets aan mijn ogen. Ik zie Imbra en ik snap niet..."
Bas kon zich niet langer meer inhouden.
„Maar kijk dan toch!" schreeuwde hij. „Hij heeft blauwe ogen!" „Wa. . . waaat?"
Heiligers rukte de foto van de lijn en liep er mee naar de lamp. Zeker een minuut lang staarde hij zonder een woord te zeggen naar de foto die hij in zijn hand hield. Eindelijk keek hij Bas verbijsterd aan.
Blauwe ogen," zei hij langzaam. „Blauwe ogen... en op Schiphol waren ze pikzwart!" „Dat dacht ik ook," zei Bas. „Contactlenzen," mompelde Heiligers.
„Contactlenzen, ja," herhaalde Bas. „Hij zal zijn ogen niet blauw geschilderd hebben. Maar waarom? Wat kan dat betekenen?"
Heiligers haalde lang en diep adem.
„Maar één ding," zei hij, peinzend langs zijn ongeschoren kin wrijvend. „Het kan maar één ding betekenen. . . Imbra is Imbra niet! Waar de echte Imbra Kazoendrahi uithangt mag Joost weten, maar deze kerel is een bedrieger. En het is gek, en je zult het misschien niet geloven, omdat ik het nu pas zeg. . . achteraf, maar ik heb van het begin af aan gevoeld, dat er iets met die snuiter niet klopte. O ja, uiterlijk leek hij in alles op een Maharadja; zijn kleding, zijn houding, zijn gebronsde uiterlijk, alles leek zo echt als het maar zijn kon en toch. . . voor mij was hij het niet. Waarom niet? Ik zou het niet zo kunnen zeggen. . . door zijn rare manier van antwoorden? Nee. . . dat was het niet, waarom zou een Maharadja geen grapjes mogen maken? Het kwam door iets anders..."
„Door zijn accent misschien?" zei Bas aarzelend. „Hij sprak vloeiend Engels, maar voor zijn uitspraak had hij van onze Engelse leraar nog geen vier gekregen, zo afgrijselijk klonk het. . ."
Heiligers sloeg met zijn vuist op tafel.
„Natuurlijk. . . dat was het! Zijn accent! Al die tijd dat hij aan het woord was, stond ik me af te vragen waaraan zijn stem mij deed denken. Maar nu weet ik het en ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan, dat ik het niet eerder thuis wist te brengen. Die kerel sprak het gemeenste, platste Cockney-Engels, dat je je maar denken kunt. Niemand schonk er aandacht aan, ik ook niet, omdat je niet verwacht dat een Indiase Grootvorst zo plat als een platgeslagen dubbeltje spreekt. Maar wat ik je zeg, die kerel is een bedrieger, Bas! Maar waarom die vertoning? Wat denkt hij hier in vredesnaam mee te bereiken?"
Bas keek hem verbaasd aan.
„Nou ja zeg!" riep hij uit.
„Wat nou? Wat nou, nou ja zeg?"
„Maar Heiligers, dat heeft hij ons toch zelf verteld!"
„Wie heeft wat verteld?"
„Die Maharadja die geen Maharadja is. . . hij heeft ons toch zelf verteld dat hij naar Nederland was gekomen voor die diamant! Dat hij de Witte Ster in zijn bezit wilde krijgen! Herinner je wat je zelf gezegd hebt, Heiligers: wie durft een Maharadja om geld te vragen? Let op, hij is naar Amsterdam gekomen met geen andere bedoeling dan die Witte Ster in zijn bezit te krijgen! En ik eet een heel potje pindakaas leeg als ik het mis heb." Heiligers liet zich langzaam in zijn stoel zakken. „Hoe is het mogelijk," mompelde hij, „hoe is het ter wereld mogelijk! Nee maar, ik moet zeggen dat ik ondanks alles bewondering voor die knaap heb. Allemachtig, waar haalt iemand het lef vandaan. . . dat chartert een vliegtuig; dat laat zich ontvangen als een vorst. . . logeert in het Amstel Hotel. . . nee, ik heb in mijn loopbaan veel brutale jongens leren kennen, maar wat deze snuiter durft..."
„Je vergeet nog iets," zei Bas voorzichtig. „Hij heeft nog veel meer gedurfd."
„Zo?"
„Ja, de echte Imbra Kazoendrahi, waar is die gebleven? En zijn zes vrouwen? Waar zijn die? Hoe verdonkeremaan je zes of zeven mensen? Want de Maharadja die door Duitsland reisde was toch wel degelijk de echte, nietwaar?" Heiligers haalde zijn schouders op.
„Ik weet het niet meer," zei hij hoofdschuddend. „Je gaat nu aan alles twijfelen. Toch moet er een echte Imbra geweest zijn. Je kunt nog zo'n knappe en brutale oplichter zijn, je houdt niet de hele wereld voor het lapje. En bovendien, de wereldpers heeft gewag gemaakt van de reis van de Maharadja... er zijn foto's gemaakt en gepubliceerd van zijn vertrek uit India. Maar de Imbra waar wij hier mee te maken hebben, is als je het mij vraagt nog nooit van zijn leven in India geweest. Ik maak me sterk dat hij misschien niet eens weet waar het ligt." „Wat doen we nu?" vroeg Bas. „De politie waarschuwen?" Heiligers keek hem peinzend aan en schudde langzaam zijn hoofd.
„Nee. . . nee, dat doen we niet! Nog niet! Bas, jongen, zo'n kans als deze krijg ik nooit meer. Wij samen, jij en ik, ontmaskeren Imbra Kazoendrahi. Van nu af aan zal ik hem volgen als een schaduw, met mijn camera voortdurend in de aanslag. We laten hem rustig zijn slag slaan, al ben ik benieuwd hoe hij denkt dat karweitje te klaren. De Witte Ster, een van de meest beroemde en felst begeerde juwelen ter wereld, wordt bewaakt als een koningskind. Reken maar dat er zaterdag, bij de veiling, als die grote glinsterende kei uit de dag en nacht bewaakte kluis gehaald wordt, een heel legertje rechercheurs in de zaal aanwezig zal zijn. En als onze namaak-Imbra kans ziet de Witte Ster onder de ogen van al die vakjongens in zijn zak te steken, nou. . . dan neem ik diep mijn petje voor hem af!" „Heiligers, we moeten de politie waarschuwen!" hield Bas koppig vol. „Kom nou, je kunt zo'n gemene oplichter toch niet rustig zijn gang laten gaan?"
„Dat doen we nu juist wel. Kijk, kleine Imbra weet niet wat wij weten; hij weet namelijk niet, dat wij zijn geheim ontmaskerd hebben en hem doorzien. Hij waant zich volkomen veilig. Ziet hij kans de steen te stelen, wat ik overigens sterk betwijfel, dan volgen wij hem, al is het tot het eind van de wereld; al vlucht hij ermee naar de Zuidpool om er mee op te scheppen tegen de pinguïns. Luister goed, Bas. . . die imitatie-Maharadja met zijn Cockney-accent pikt die steen niet voor zichzelf. Hij moet er al een koper voor hebben; iemand die zelf buiten schot wenst te blijven en die hem tegen een hoge beloning opgedragen heeft de Witte Ster te roven. Ergens in Europa, of misschien in Amerika, zit een steenrijke, hebzuchtige verzamelaar zonder geweten te wachten tot de valse Imbra hem de Witte Ster keurig netjes thuis bezorgt. Waarschuwen we de politie, dan wordt Imbra - ik blijf hem nog maar even zo noemen - in zijn nek gegrepen, maar de man die hem de opdracht gaf wast zijn handen in onschuld. En je vergeet nog iets. . . ergens moet de valse Imbra de echte Imbra Kazoendrahi en diens vrouwen gevangen houden. Wordt de schurk voortijdig door de politie gegrepen, dan heeft hij een ijzersterke troef in handen met zijn gevangenen. Zes of zeven gijzelaars, die de vrije aftocht van onze oplichter moeten waarborgen. . . snap je?"
„Je bedoelt dat hij zal dreigen de echte Maharadja en zijn vrouwen te... te laten doden als ze hem niet vrij laten?" „Ik hoor dat je het begrepen hebt," zei Heiligers. „En wij zijn het die het lot van die gijzelaars in handen hebben, Bas. De valse Imbra zal ons, zonder dat hij het zelf weet, op hun spoor zetten. We slaan met een klein beetje geluk twee vliegen in één klap: we bevrijden de Maharadja en zijn gezinnetje en we ontdekken wie de man achter de schermen is die de opdracht gaf de Witte Ster te stelen! Let op mijn woorden, Basje. . . jij gaat de meest spannende Paasvakantie van je leven beleven. En ik. . . ik ga de beste fotoreportage maken die ik ooit gemaakt heb! Die surrogaat-Imbra gaat van Heiligers een rijke jongen maken!" „Ik ben het er niet mee eens," mompelde Bas. Maar diep in zijn hart wist hij dat Heiligers hem al overgehaald had om zich in dit spannende avontuur te storten . . .