VIJFTIENDE HOOFDSTUK
Het was een vreemde optocht, die in de stromende regen op weg was naar de villa van Adelheid. Voorop, fier als een tamboermajoor, Commissaris Potsenhofer, die zo gelukkig was geweest in de jachthut een achtergelaten, half versleten broek en een houtvestersjasje te vinden. Achter hem aan sloften Doris - die, nadat zij haar vijf minuten in de regen hadden gelegd, weer was bijgekomen en Lizzy. Vervolgens kwamen de vijf vrouwen van de Maharadja en Bas en Heiligers sloten de rij. Zo rukten zij op naar de door Georgie, Tommy en Freddy verdedigde vesting. . .
En daar was het allesbehalve koek en ei, want Adelheid, die begrepen had dat de Witte Ster aan haar spitse neusje voorbij zou gaan, weigerde hardnekkig de door Georgie opgeeiste honderdduizend Mark te betalen.
„Over mijn lijk!" schreeuwde Adelheid, driftig met haar wandelstok op de vloer stampend. „Freddy, praat jij eens met haar," snauwde Georgie. „Ik met haar praten?" zei Freddy verbaasd. „Waarover?" „Waarover? Waarover? Gebruik je vuisten! Zorg ervoor dat ze binnen drie minuten met de centen op tafel komt!" „Bedoel je. . . dat ik haar moet slaan?" zei Freddy ongelovig. „Nee, je moet haar onder haar kin aaien, is het nou goed." „Ik sla geen vrouwen," zei Freddy beslist. „Mannen sla ik met plezier, maar vrouwen niet. Als Doris het zou zien, zou ze onze verloving uitmaken!"
„Als wij zonder centen naar Londen terugkeren maakt ze het ook uit," deed Tommy een duit in het zakje. „Zo is het," viel Georgie hem bij, „en daarom. . ." Hij zweeg plotseling en liep naar het raam. Toen hij zich weer omdraaide zag hij lijkwit.
„Voel je je niet lekker, Georgie?" vroeg Freddy bezorgd, „moet je een droppie?"
„We zijn verloren!" brulde Georgie. „Ze hebben Lizzy en Doris te pakken en..."
„Wat?" riep Freddy uit. Zonder verder na te denken rende hij de deur uit.
„Kom terug!" schreeuwde Georgie hem na. „Je loopt de vijand regelrecht in de armen!"
Maar Freddy was door het dolle heen, toen hij zijn Doris als een gevangene aan zag komen sloffen. Als een dolle stier stormde hij op de aan het hoofd van de stoet lopende Commissaris in en voor Potsenhofer besefte wat er precies aan de hand was, werd hij al tegen de grond gesmakt, de achter hem lopende meisjes in zijn val meesleurend.
„Triomf!" brulde Freddy, bovenop de wriemelende en spartelende mensenmassa springend. Het gevecht was hevig, maar kort! Heiligers balde zijn rechterhand tot een vuist en liet die met kracht neerkomen op de harde schedel van dolle Freddy. „Niet kietelen!" schreeuwde Freddy. „Eerlijk vechten!" De volgende dreun schakelde hem definitief uit. „Dat is nummer drie," zei Heiligers, zijn gekneusde hand likkend.
„En daar gaan nummer vier en vijf!" schreeuwde Bas. Hij had de woorden nog niet uitgesproken, of hij lag al op volle snelheid. Opzij van het grote huis kwamen Georgie en Tommy als door een kanon afgeschoten naar buiten vliegen. Al rennend schoot Georgie zijn revolver leeg op Bas, die zigzaggend over het grasgazon flitste en een onmogelijk te raken doelwit vormde. Tommy en Georgie vluchtten naar de achterkant van het huis, maar daar sloot een meer dan drie meter hoge muur de tuin van de buitenwereld af. Als leeuwen in een kooi renden de twee bandieten voor de onneembare hindernis heen en weer. Er klonk een woedend geblaf: opgehitst door Adelheid verscheen haar kalf van een hond op het toneel. „Nee. . . nee!" jammerde Tommy. „Roep dat monster terug!" Maar Adelheid keek wel uit; ze had die hond niet alleen in huis om hem haar koekjes op te laten eten. Een kwart seconde later sloeg Tommy tegen de grond en de hond sprong bovenop hem, zijn wijd opengesperde kaken vlak boven Tommy's gezicht.
Bas had Georgie nu bereikt en de in het nauw gedreven man kon
geen kant meer uit. Bas balde zijn vuisten en stormde op zijn
tegenstander in.
„Eindelijk kan ik dan met je afrekenen, jij malle Maharadja!" hijgde Bas, terwijl hij een regen van vuistslagen op het gezicht van Georgie neer liet komen. Georgie greep hem beet en al worstelend rolden ze over de grond. De hond, die vond dat hij erg lekker zat op het buikje van Tommy, keek belangstelled toe. En het was zowaar Adelheid die de strijd besliste. Net toen Bas begon te denken dat de om zijn keel geklemde hand van Georgie hem zou wurgen, liet Adelheid haar wandelstok met kracht op het hoofd van Georgie neerkomen. En ze sloeg zo hard, dat de wandelstok doormidden knapte.
Op dat ogenblik had ook Heiligers het slagveld bereikt en hij was nog net getuige van de door Adelheid uitgedeelde, alles beslissende klap. Bas kwam naar adem happend overeind. Hij gaf Heiligers een knipoogje en reikte Adelheid zijn hand. „Frau Kruschensaltz," zei hij grinnikend. „Eén keer hebt u mij lelijk laten struikelen; nu hebt u mij het leven gered. Commissaris Potsenhofer is in aantocht, maar. . . mijn vriend Heiligers en ik zijn graag bereid te vergeten, welke rol u in dit malle avontuur gespeeld hebt."
Commissaris Potsenhofer had een uitgebreid proces-verbaal opgemaakt; de zes Indiase vrouwen waren in een Volkswagenbusje geladen en met dank geretourneerd aan de enig echte Imbra Kazoendrahi.
De Witte Ster rustte veilig in een kluis op het Hoofdbureau van Politie en Bas en Heiligers rustten uit aan hun eigen tafeltje in hun eigen, piepkleine hotelletje.
Buiten was het al donker, maar; binnen was het warm en knus. „Gretchen," zei Heiligers, in zijn handen wrijvend, „hier voor je zie je een Hollander die een honger heeft als een paard. Vertel ons eens, lief kind, wat kun je ons aanbevelen?" „Wat anders dan uw lievelingsgerecht, Herr Heiligers!" zei Gretchen glimlachend.
„Gebakken eieren met ham?" zei Heiligers begerig. „Kruschensaltzworstjes!" zei Gretchen. En Bas schaterde het uit.