ZESDE HOOFDSTUK
Duitsland. . .
Een paar kilometer buiten Stuttgart, opzij van de weg naar
Lüdwigsburg, stond verscholen tussen de bomen een wit en
vriendelijk landhuis, gebouwd door een architect die dol was
geweest op torentjes, balkonnetjes en erkertjes met glas-in-lood
ruitjes. Voor het huis lag een groot grasgazon met een vijvertje,
waarin twee witte zwanen statig rond dreven. Aan de rand van het
vijvertje stond een klein prieel en opzij van het prieel stond een
schommelbank, waarin een oude dame zat. Een grote parasol
beschermde haar tegen de nog wat koele voorjaarswind en aan haar
voeten lag een kalf van een hond luidruchtig te slapen.
Ze was onmetelijk rijk, die oude dame, en dit indrukwekkende
landhuis was voor haar niet meer dan een zomerhuisje, waar zij af
en toe eens een paar weken verbleef.
Ze bezat behalve dit huis nog een villa in Sankt Moritz, een leuk
appartementje in Parijs en de winters bracht zij meestal door in
haar villa in Cannes, aan de Franse Rivièra. Haar naam was Adelheid
Kruschensaltz en de boeren in de omgeving spraken eerbiedig over
haar als „De Hertogin". Maar Adelheid was al evenmin een hertogin
als Georgie Costello een Maharadja was. Adelheid was de oudste en
lelijkste dochter van een varkensslager uit Berlijn. Toen ze
drieënveertig was, was ze uit wanhoop getrouwd met de zoon van
pappie's grootste concurrent. De wederzijdse schoonpapa's, die
elkaar jaren lang beconcurreerd hadden, schudden elkaar ontroerd de
hand, gooiden hutje bij mutje en maakten van hun twee
slagerswinkels één groot vleespaleis.
En op een dag kreeg Adelheids ega een geniale inval en hij vond een
nieuwe worst uit. Een worst, die niet kon bederven en die na drie
jaar nog net zo lekker - of in ieder geval bijna net zo lekker -
smaakte, als op de dag waarop hij uit de worstmachine was komen
rollen.
Heel Duitsland smulde en at zich dik aan de al gauw beroemd
geworden „Kruschensaltz-Würstchen" en Herr Kruschensaltz werd
multi-miljonair.
Toen hij dat eindelijk was kreeg hij een maagzweer - waarschijnlijk
door het te veel eten van zijn eigen worst - en nog geen half jaar
later kon Adelheid een zwarte japon uit de kast halen en werd zij
de weduwe Kruschensaltz.. Adelheid had een week lang erg veel
verdriet en besloot toen zich in het onvermijdelijke te schikken.
Zij bezat alles wat haar hartje begeerde en wat zij nog niet bezat,
dat kocht zij wel. Al gauw bezat ze de grootste juwelen-collectie
ter wereld, en wat Adelheid aan glinstergoed in haar nachtkastje
opgestapeld had liggen, zou zelfs de koningin van Engeland jaloers
gemaakt hebben. Toch ontbrak er nog één ding aan het geluk van
de Worstweduwe; slechts één kleinigheidje: de Witte Ster! De
beroemde, fel begeerde diamant, die nu nog ergens in een kluis in
Amsterdam rustte. Adelheid zou hem graag hebben willen kopen,
maar ze had de laatste jaren zo druk gewinkeld bij de
juweliers, dat haar vermogentje toch aardig was geslonken. En zo'n
twee of drie miljoen zou ze toch wel neer moeten tellen voor het
juweel. En dat vond zelfs Adelheid wel een beetje prijzig.
Maar toen op een dag - of liever, op een nacht - was Vrouwe Fortuna
op haar hand geweest.
Want enkele uren nadat Adelheid zich - gekleed in een zeer pompeus
nachthemd, waarop ze zelf huppelende konijntjes had geborduurd - te
bed had begeven, had zij verdacht gestommel gehoord in de salon.
Muizen?
Geen sprake van! Ze had nog nooit gehoord van muizen die deuren
open en dicht konden doen.
Nu mocht je van Adelheid Kruschensaltz zeggen wat je wilde, maar ze
was voor nog geen zeven hongerige tijgers bang. Ze had een geladen
revolver - een erfstuk van haar man - uit de lade van haar
nachtkastje genomen en was op blote voeten de trap af
geslopen. Ze kwam de salon binnen net op het moment dat
Georgie Costello bezig was een kostbare, antieke pendule in een
kussensloop te proppen.
Georgie had het zo druk met zijn pendule, dat hij de aanwezigheid
van Adelheid pas opmerkte, toen hij de koude loop van haar revolver
in zijn nek voelde.
„Wat is dat? Mag jij stelen?" had Adelheid gevraagd. Georgie had
struikelend over zijn tong in een eigen fabrikaat brabbelduits
geantwoord, dat hij dat niet mocht, maar dat hij voor een ziek oud
moedertje en drie hongerlappen van zusjes had te zorgen. Het was
vreselijk, had Georgie gezegd, maar wist mevrouw wel dat de
broodtrommel ongebruikt stond te verroesten in de keuken?
De weduwe wist het niet en ze had er geen tranen van in haar ogen
gekregen. Maar het had haar wel op een idee gebracht en ze had
Georgie Costello een voorstel gedaan, dat hij met beide handen had
aangegrepen. Als Georgie zin had in een leuk reisje naar
Amsterdam en als hij zijn verblijf in die stad zou willen benutten
om en passant de Witte Ster voor haar te verdonkeremanen, wel, dan
zou Frau Kruschensaltz zich ook van haar beste zijde laten zien en
was zij bereid alles te vergeten en vergeven. En Georgie zou
bovendien nog kunnen rekenen op een forse beloning van
honderdduizend Duitse Marken; een leuk bedragje, waarmee hij de
broodtrommel een tijdlang gevuld zou kunnen houden.
Het had wel even geduurd voor Adelheid en Georgie elkaar goed
begrepen hadden, want Adelheid kwam met haar Engels niet verder
dan: „Yes" en „No" en Georgie, die in de sloppen van Londen geboren
en getogen was, sprak maar een kinderhandje vol
Duits. Adelheid Kruschensaltz had ook nog belangstellend
geïnformeerd waarom Georgie niet gezellig in Engeland gebleven was
en wat hij, behalve antieke pendules, nog meer in Duitsland te
zoeken had. Waarop Georgie haar bereidwillig had
uitgelegd, dat hij in de eerste plaats niet tegen het vochtige
klimaat kon en dat in de tweede plaats de hele Engelse politiemacht
al jarenlang jacht op hem maakte. . .
En nu wachtte de rijke weduwe, genietend van het milde
voorjaarszonnetje, op de terugkeer van Georgie Costello en diens
beide assistentes. . .
Nauwelijks een kilometer verderop, tussen hoge, donkere naaldbomen,
op een door een hoog hek van prikkeldraad omgeven stuk grond, stond
een houten huisje. Het was eigenlijk niet veel meer dan een flinke
hut, die in vroeger dagen, toen er in deze omgeving nog veel
gejaagd werd, wel eens werd gebruikt om er te schuilen als het
slecht weer was.
Het stuk grond en de hut waren eigendom van Adelheid. Het hoge hek
van prikkeldraad trouwens ook. De zon stond hoog aan de strakblauwe
hemel, maar toch hielden zich er ook nu mensen schuil in de hut. De
luiken en de deur zaten potdicht en het was binnen in het houten
huis dan ook loeiheet.
De enigen die daar last van hadden waren Tommy Jenkins en Fred
Price.
Tommy Jenkins was klein en tenger; een vlieggewicht met een spitse
snuit. Wie Tommy voor het eerst ontmoette, moest altijd
onmiddellijk aan een rat denken.
Lizzy, een van de twee vrouwen die samen met Georgie Costello naar
Amsterdam gereisd waren, was doodsbang voor ratten, maar ze was
heel erg gek op haar kleine Tommy. Haar roodharige vriendin Doris
had trouwplannen met Freddy Price. Freddy was groot en breed in de
schouders en hij had een vreemd plat gezicht, net of hij in volle
vaart tegen een betonnen muur op was gerend. Maar Doris vond haar
Freddy knap en noemde hem altijd „mijn pluizige eekhoorntje". Ze
had alle tijd gehad om aan het eigenaardige gezicht van haar Fred
te wennen, want ze was al ruim zeven jaar met hem verloofd. Ja, de
„Rat" en „het Pluizige Eekhoorntje" hadden het vreselijk warm in
dat houten hutje in dat donkere bos. Ze hadden heel wat meer
last van de hitte dan hun zes gevangenen, die gewikkeld in vele
meters touw, naast elkaar op de grond lagen, als rollades in de
etalage van een slagerswinkel. De Maharadja had bovendien nog een
doek voor zijn mond, die hem belette te vertellen hoe hij over
Tommy en Freddy dacht. Maar zijn donkere ogen fonkelden
wraakzuchtig en als blikken hadden kunnen doden, wel. . . dan
zouden Tommy en Freddy nu allang onder de groene zoden gelegen
hebben. De vijf vrouwen van de Maharadja hadden geen doek voor hun
mond, maar die hielden ook zonder dat hun mond wel. Ze hadden hun
leven lang al weinig mogen zeggen, dus veel maakte het de vijf
dames niet uit.
Het was anders wel een geniale inval van Georgie geweest om de
Maharadja te overvallen.
Georgie had lang op een goed plannetje zitten broeden, want zo'n
eenvoudige opdracht was het niet geweest, die dat rijk geworden
slagersweduwtje hem had gegeven. Maar toen was de Maharadja in zijn
gehuurde Rolls Royce als een vis in de fuik gezwommen. Georgie las
kranten... hij wist dat de Maharadja op zijn reis door Europa in
Stuttgart verbleef en vaak tochtjes in de omgeving maakte. Hij wist
ook dat de Maharadja Imbra Kazoendrahi van plan was door te reizen
naar Amsterdam om daar een bod te doen op de Witte Ster. . . Toen
Georgie dat eenmaal wist, was het plan snel geboren: volg de
Maharadja op een van zijn vele autotochtjes, wacht tot hij op een
rustig plekje komt en spring hem dan boven op zijn nek. Zet hem
samen met zijn vrouwen gevangen als gijzelaars; trek zijn pakje aan
en stap op het vliegtuig naar Amsterdam! Het was allemaal prachtig
gelukt en nu lag de Maharadja hier in deze smerige, stinkende hut
in het bos.
Tommy de Rat gaapte en zei, met zijn hoofd naar de Maharadja
gebarend: „Hij heb het niet warm... hij is die hitte wel gewend. Ik
durf te wedden dat-ie 't zelfs een tikkeltje fris heb, in z'n
flanelletje!"
Freddy grijnsde van oor tot oor en zei grinnikend: „Een mooi
gezicht, hè, zo'n hoge ome in zijn onderbroek."
Inderdaad lag de Maharadja er niet erg indrukwekkend bij in zijn
Jansen & Tilanus-uitrusting. Maar Georgie Costello had, om zijn
rol van Maharadja goed te kunnen spelen, een passend kostuum nodig
gehad. En wie had hem dat beter kunnen leveren dan de echte Imbra
Kazoendrahi zelf?"
,,Ja, een mooi gezicht," zei Tommy. „Maar ik raak er zo
langzamerhand wel op uitgekeken. Ik zal blij zijn als Georgie en de
meisjes terug zijn, want ik zou wel weer eens een keertje lekker in
het zonnetje op een terrasje willen zitten." „Geduld is een schone
zaak," zei Freddy. „Kijk naar mij. . . ik heb geduld! Doris en ik
zijn al langer dan zeven jaar verloofd en wat mij betreft mag onze
verloving nog zeven jaar duren." „Dat kan ik me voorstellen," zei
Tommy hatelijk. „Maar ik heb nou eenmaal niet zoveel geduld en ik
zal blij zijn als ik Georgie hier binnen zie stappen." Freddy
haalde zijn massieve schouders op. „Nog één nachie slapen," zei
hij. „Morgen is het zaterdag en dan hoopt Georgie zijn slag te
kunnen slaan. Dat is tante Adelheid ons toch komen vertellen? Nog
één nachie slapen, Tommy, en dan zijn we weer allemaal gezellig bij
elkaar!" Tommy knikte heftig.
„En rijk," zei hij verlekkerd. „Nog één nachie slapen en dan zijn
we rijk!"
„Schatrijk!" beaamde Freddy.
Maar zo ver was het nog niet. . . nog lang niet!