Nawoord van de auteur
Twee dingen in dit boek kunnen wat vreemd lijken in de ogen van de lezer: dat alomvattende controlesysteem Total Information Awareness, anders genoemd Terrorist Information Awareness, en de gedachte dat een soort IJslandse Geheime Dienst in IJsland aan de ontwikkeling daarvan werkt in samenwerking met de haviken in het Pentagon. Ik heb er het volste begrip voor dat sommige mensen het vreemd vinden dat dergelijke zaken voorkomen in een boek dat een realistische misdaadroman zegt te zijn. Ik wil er daarom op wijzen dat alleen het laatstgenoemde een verzinsel is.
Na de terroristische aanslagen op de Twin Towers in New York en op het Pentagon in Washington op 11 september 2001 begon er in Amerika een kruistocht waarvan het einde niet in zicht is en waarover velen zich grote zorgen maken, vooral de vele maatschappelijke instellingen die strijden voor mensenrechten en democratie, zowel binnen de Verenigde Staten als daarbuiten. Een omstreden wet die algemeen bekend is als The Patriot Act werd haastig opgesteld en aangenomen, zo haastig dat verschillende leden van het Parlement toegaven dat ze pas achteraf gelezen hadden waar ze mee hadden ingestemd – toen het te laat was om er iets aan te doen.
Die wet houdt allerlei schendingen in van burgerrechten die voor de aanname ervan vanzelfsprekend waren en zelfs onaantastbaar is in de ogen van de meeste Amerikanen, alles in naam van de strijd tegen het terrorisme. De wet geeft onder andere het recht om mensen te arresteren op onduidelijke en ongefundeerde verdenkingen van niet-gedefinieerde bedreigingen van het algemeen belang, het recht om deze mensen onbepaalde tijd vast te houden zonder enige vorm van proces, zonder de verwanten te vertellen waar de desbetreffende wordt vastgehouden en op welke gronden en zonder dat de verdachte contact kan opnemen met een advocaat.
Dit alles wordt door vele Amerikaanse rechtsgeleerden gezien als een regelrechte schending van grondwettelijk bepaalde burgerrechten, om precies te zijn het vijfde en zevende amendement. Het Amerikaanse Hooggerechtshof, dat eigenlijk volkomen onafhankelijk zou moeten zijn, maar zich herhaalde malen een werktuig van de machthebbers heeft getoond, kwam niettemin tot een andere conclusie en bevestigde het recht van de staat op dergelijke praktijken. Het is genoeg als een vertegenwoordiger van de overheid, het liefst militair, verklaart dat een persoon tot een vijandelijk leger behoort of een illegaal strijder (unlawful combatant) is, zoals de gevangenen in Guantánamo Bay op Cuba, om zijn rechten van hem af te nemen, tot welk volk hij ook behoort.
José Padilla, een niet zo voorbeeldig Amerikaans staatsburger, is hier een goed voorbeeld van. Padilla was lid van een straatbende en kwam al op jonge leeftijd in aanraking met de politie. Enkele jaren geleden bekeerde hij zich tot de islam en nam de naam Abdullah al Muhajir aan. Hij werd op 8 mei 2002 gearresteerd, verdacht van terroristische activiteiten. Padilla zit voor zover ik weet nog altijd gevangen terwijl dit geschreven wordt, eind augustus 2003, zonder dat hem iets ten laste is gelegd,[1] vijftien maanden na zijn arrestatie. Zijn advocaat, Donna Newman, heeft hem nog niet mogen spreken en de autoriteiten beweren zelfs dat hij geen recht heeft op juridische bijstand – hij is immers een vijandelijke strijder. Newman vraagt zich met vele anderen af of een Amerikaans staatsburger die tot geen enkel leger behoort, zo kan worden gekwalificeerd en daarmee rechteloos kan worden gemaakt, ongeacht wat hij gedaan heeft.
The Patriot Act geeft de overheid ook het recht om te controleren welke boeken er in bibliotheken worden uitgeleend en in boekwinkels worden verkocht, en je zou zeggen dat dit een verregaande schending betekent van de privacy en een beperking van de burgerrechten van het Amerikaanse volk op velerlei gebied. Het gaat veel verder dan je voor mogelijk zou houden in een land dat zich erop voorstaat de belangrijkste fakkeldrager van de democratie ter wereld te zijn.
De rechten van buitenlanders, of het nu toeristen, studenten of werknemers van een van de vele buitenlandse ondernemingen zijn, zijn ook veel minder dan ze waren voordat de wet werd aangenomen. Als voorbeeld daarvan kan worden genoemd dat een geldige verblijfsvergunning vrijwel niets meer betekent als een of andere ambtenaar bij de federale politie, de staatsveiligheidsdienst of een dergelijke instelling beslist dat de desbetreffende persoon niet meer gewenst is in het land – en daar is niet veel voor nodig. Naam en nationaliteit kunnen volstaan om een persoon op de zwarte lijst te zetten en hem direct het land uit te zetten, en het maakt dan niets uit of de betrokkene een lang gewenste pelgrimstocht naar Graceland maakt of sinds jaar en dag een gewaardeerd werknemer van een grote onderneming is.
In september 2002 kondigde de researchafdeling van het ministerie van Defensie, het Defence Advances Research Projects Agency, afgekort darpa, een nieuwe fase aan in de strijd tegen het terrorisme voor het Huis van Afgevaardigden en de Senaat. Er was sprake van een nieuw, revolutionair controlesysteem, opgezet door de toenmalige directeur van darpa, John Poindexter (veroordeeld wegens zijn rol in het Iran-Contraschandaal tijdens de regering-Reagan). Het werd Total Information Awareness genoemd en riep veel woede en verzet op, niet alleen onder de belangrijkste organisaties die strijden voor mensenrechten en democratie, maar ook in het Parlement. Zelfs de conservatiefste republikeinen vonden het te ver gaan en in februari 2003, toen besloten werd over de financiering van de verdere ontwikkeling van het systeem, kreeg het ministerie van Defensie nul op het rekest. Het Parlement eiste uitgebreide informatie over de omvang, het doel en de denkbare gevolgen van de ingebruikneming van het systeem, en een uitvoeriger kostenraming van de ontwikkeling ervan. Eerder zou het geen cent krijgen.
Het ministerie van Defensie voldeed aan geen enkele van deze eisen van het Parlement. In plaats daarvan veranderde het de naam en diende in mei 2003 een nieuw verzoek in. Deze keer heette het systeem Terrorist Information Awareness, in de hoop dat de argwaan binnen het Parlement zou afnemen en zelfs verdwijnen door de angst voor het terrorisme en de wil om dat te bestrijden, vergelijkbaar met hoe The Patriot Act is doorgedrukt.
darpa maakt geen geheim van de reden voor de naamsverandering. Op de website van darpa (www.darpa.mil) staat een discussie over het Terrorist Information Awareness-systeem, waar het natuurlijk in een wat positiever licht wordt gesteld dan hier. Er staat onder andere: Note: The program’s previous name, “Total Information Awareness” program, created in some minds the impression that TIA was a system to be used for developing dossiers on U.S. citizens. That is not D[epartment]o[f]D[efense]’s intent in pursuing this program. Rather, DoD’s purpose in pursuing these efforts is to protect U.S. citizens bij detecting and defeating foreign terrorist threats before an attack. Therefore, to make this objective absolutely clear, on May 20, DARPA changed the program name to Terrorism Information Awareness.
Niets in de discussie over tia wijst erop dat de bazen van defensie hun plannen hebben laten varen.
Afgezien van de naam en een vage belofte over maatregelen die misbruik van het systeem moeten voorkomen, bleef alles onveranderd, op één ding na. De nieuwe versie ging nog verder dan de eerste wat controle betreft.
De ruggengraat van het tia-systeem is een reusachtige databank in de kelders van het Pentagon, waar op één plaats alle denkbare gegevens over burgers worden verzameld en verwerkt, met het doel een bepaald gedragspatroon te distilleren dat erop kan wijzen dat er sprake is van mogelijke terroristische activiteiten. Het aantal gegevens in deze databank wordt berekend in eenheden petabyte (1 petabyte = 1 miljoen gigabyte), dat wil zeggen een monsterlijk geautomatiseerd gegevensbestand van een maatschappij van 280 miljoen inwoners. In deze uit zijn krachten gegroeide databank worden onder andere alle gegevens over burgers opgeslagen uit databanken van internetbedrijven, banken en andere financiële instellingen, ziekenhuizen, bibliotheken, reisbureaus en openbare instellingen, zoals politie, belastingdienst en gezondheidszorg, om maar wat te noemen. En dat is nog niet alles.
In de nieuwe versie is namelijk ook iets opgenomen wat de bedenkers van darpa Lifelog noemen. Elk individu heeft zijn eigen lifelog in dit systeem en daarin wordt letterlijk alles ingevoerd wat met dat individu te maken heeft en wat op elektronische wijze kan worden verworven – en dat is in de moderne maatschappij erg veel. Elke e-mail, elke website die de betrokkene bezoekt en wat hij daar doet (welke muziek zoekt hij? welke afbeeldingen? welke artikelen las hij? enzovoort), elk telefoonnummer dat de betrokkene kiest – en ook elk nummer waardoor hij gebeld wordt, natuurlijk. Het televisiegebruik wordt geregistreerd – niet alleen hoeveel er gekeken wordt, maar ook waarnaar men kijkt op de televisie op het adres van de betrokkene. In het lifelog wordt niet alleen nauwkeurig bijgehouden op welke kranten en tijdschriften de betrokkene is geabonneerd, maar ook welke kranten, tijdschriften en boeken hij daarnaast nog koopt – voor zover hij betaalt met een creditcard of pinpas, zoals steeds vaker gebeurt. Afschriften van banken en creditcardbedrijven, bezoeken aan artsen en ziekenhuizen, patiëntendossiers, aankoop van medicijnen, elektriciteitsverbruik, telefoonrekeningen, verzekeringen, gebruik van huurauto’s en vliegtickets – de lijst is eindeloos.
En of dat nog niet genoeg is, is het ook mogelijk om dit zich uitbreidende systeem aan te sluiten op geautomatiseerde beveiligingscamera’s die gezichten, manier van lopen en verdere kenmerken vastleggen van de mensen die voor hun lens opduiken, waardoor het mogelijk wordt gasten en voorbijgangers te registreren en die automatisch te combineren met de databank met vergelijkbare gegevens over vermeende terroristen of andere ongewenste individuen en gezochte misdadigers. Het verschil is echter dat het met die nieuwe supercomputer mogelijk wordt de bewegingen te controleren binnen elke instelling die in het bezit is van zo’n hightechcamera, die in toenemende mate de traditionele beveiligingscamera vervangt op vliegvelden, in banken, in stadions en elders. Zo zijn de beveiligingscamera’s op luchthaven Keflavík van dit model en ze sporen vergelijkbare beelden op in bijvoorbeeld de databank van Interpol.
Al deze gegevens moeten binnenkomen op de supercomputer in het Pentagon, die ze vervolgens verwerkt en er bepaalde personen uithaalt die zich op een bepaalde manier gedragen die overeenkomt met het vooraf opgestelde gedragspatroon van terroristen. Hoe dat gedragspatroon eruitziet, wie degenen zijn die dat bepalen en op welke gronden, wordt echter niet meegedeeld. Deze personen worden vervolgens nader bekeken door de medewerkers van de verschillende beveiligingsdiensten – en gearresteerd of het land uitgewezen als daar reden toe is.
Dit klinkt inderdaad als een sciencefictionverhaal, en ik geef zelf direct toe dat ik het eerder in verband breng met de romans van George Orwell en Philip K. Dick, 1984 en Minority Report, dan met de werkelijkheid van een moderne democratie. Helaas is het de werkelijkheid. Er ging een koude rilling door het Amerikaanse Parlement toen dit plan voor een tweede keer aan hen werd voorgelegd en ondanks de naamsverandering lieten de parlementsleden zich geen rad voor ogen draaien. Het Huis van Afgevaardigden kende in mei 2003 een budget toe voor verdere ontwikkeling van het systeem, maar wel onder duidelijke voorwaarden die onder andere bepaalden dat er verder gewerkt zou worden aan het voorkomen van misbruik, voordat het mogelijk was een wet aan te nemen die dit systeem zou invoeren.
De meerderheid van de Senaat leek echter te hebben geluisterd naar zijn eigen geweten en naar de argumenten van computerdeskundigen en systeemanalisten, die erop wezen dat er geen enkele manier bestond om te voorkomen dat zo’n systeem misbruikt zou worden door de mensen die erover gingen. In juli 2003 verbood de Senaat dat een cent van de 369 miljoen dollar die het Amerikaanse budget ervoor had uitgetrokken, zou worden uitgegeven aan verdere ontwikkeling van dit systeem.
Je zou denken – en hopen – dat dit monster met de meeste koppen en de langste armen die ooit de privacy van het individu binnen een democratie hebben bedreigd, daarmee uit de wereld was. Dat is helaas niet zo. President George W. Bush drong er bij het Parlement op aan om de wet rond de tia aan te nemen, en hoewel de haviken in het Pentagon deze keer de strijd verloren hebben, is hij nog niet voorbij. Ten tijde van het schrijven van dit boek, begin oktober 2003, gaat het wetsontwerp in de benauwde achterkamertjes van het Parlement van hand tot hand. Dat moet haast wel betekenen dat het controlesysteem nog een keer in een of andere vorm bij het Parlement zal worden ingediend en het is verstandig om goed op te letten of er in de tussentijd iets aan is veranderd en of het nog een keer wordt tegengehouden – of met de zegen van het Parlement werkelijkheid wordt.
De meest pessimistische critici van dit alomvattende controlesysteem – die zichzelf eerder realistisch dan pessimistisch noemen – zeggen dat het vroeg of laat werkelijkheid zal worden, met of zonder instemming van het Parlement. Ter ondersteuning van hun mening wijzen ze erop dat het al op twee plaatsen wordt toegepast, weliswaar op veel kleinere schaal. Enerzijds door de overheid van enkele staten in Amerika en anderzijds door ondernemingen die zijn gespecialiseerd in verwerving van gegevens over gewone burgers, zowel binnen de Verenigde Staten als daarbuiten.
Als we naar het eerstgenoemde kijken, bekruipt ons weer dat onwerkelijke gevoel waar ik het eerder over had, want de naam van de instelling komt rechtstreeks uit de bioscoop: Multistate Anti-Terrorism Information Exchange heet hij voluit, maar hij wordt algemeen met zijn afkorting aangeduid: matrix. Dit systeem is enigszins vergelijkbaar met de omstreden tia, en hoewel het tot nog toe alleen in Florida wordt toegepast, hebben meer staten interesse getoond om het over te nemen en informatie uit te wisselen, zoals de naam al zegt. Zo kunnen de staten de beslissing van het Parlement in Washington opzijschuiven; in plaats van een overkoepelend systeem wordt er nu gewerkt aan het opzetten van een systeem in elke staat afzonderlijk. Er wordt onder andere aan gewerkt in Virginia, Maryland, Pennsylvania en New York, met financiële ondersteuning van het nieuwe veiligheidsdepartement, Homeland Security, dat zijn geld weer van de federale overheid ontvangt – en daarmee van het Parlement (en zo een duidelijk voorbeeld is van hetgeen we hier willen aantonen). En de minister van Justitie, de aartsconservatieve John Ashcroft, zou vier miljard dollar hebben toegezegd zodat het mogelijk wordt om matrix in alle vijftien staten op poten te zetten.[2]
Met het matrix-systeem kunnen opsporingsdiensten, om maar een klein, verzonnen, maar illustratief voorbeeld te noemen, in een handomdraai inlichtingen opvragen over de naam en het adres van alle blonde Chevrolet-eigenaars die geabonneerd zijn op de Miami Herald en in een bepaalde streek wonen. Of van alle donkerharige hondenbezitters die binnen een straal van 40 kilometer van een bepaalde bank wonen en een bruine bestelbus hebben. Of alle mensen die in de afgelopen twaalf maanden met een creditcard betaald hebben in een gelegenheid die veel bezocht wordt door homo’s en lesbiennes. Maar tot nu toe heeft dit niet kunnen gebeuren, want volgens de wet is het verboden …
De geldende wet in de Verenigde Staten laat er geen twijfel over bestaan dat de staat – en de overheden in de afzonderlijke staten – niet het recht heeft om systematisch gegevens over burgers te verzamelen, alleen als er een gerede verdenking bestaat van illegale activiteiten en met toestemming van de rechter (behalve natuurlijk, zoals eerder al werd gezegd, als iemand beslist dat er waarschijnlijk van terroristische activiteiten sprake is, bijvoorbeeld als de betrokkene Abdul heet of Al-Assad of een vergelijkbare verdachte naam heeft). Er is echter niets wat hun verbiedt dergelijke inlichtingen te kopen. Daarom zijn deze bedrijven een belangrijke schakel in de keten en daarom is het verzamelen van gegevens een winstgevende industrie geworden in de Verenigde Staten.
Laten we het bedrijf ChoicePoint tot voorbeeld nemen. Weinig IJslanders zullen dat bedrijf kennen. In Mexico is het echter bekend bij de meeste mensen die het nieuws een beetje volgen. Volgens de Mexicaanse kranten kocht ChoicePoint namelijk het Mexicaanse kiesregister van het bedrijf dat het had samengesteld. Het kiesregister bevat 60 miljoen namen en adressen, maar er zijn bovendien gegevens in te vinden over nummers van paspoorten, sofinummers en bloedgroepen van de stemgerechtigden. Deze verkoop gebeurde niet in het openbaar, zoals je zou verwachten, al is hij later wel bekend geworden. De Mexicaanse regering gaf de verkoop toe, de minister van Binnenlandse Zaken, Santiago Creel, beloofde de zaak te onderzoeken en heeft het over een ‘misdadige gebeurtenis’. ChoicePoint betaalde 250.000 dollar voor het kiesregister en verkocht het later door – waarschijnlijk voor een veel hoger bedrag – aan het Amerikaanse ministerie van Justitie en andere instellingen en grote bedrijven in Noord-Amerika.
In het afgelopen halfjaar heeft ChoicePoint ook, volgens het Duitse tijdschrift Der Spiegel, vergelijkbare gegevens verworven over miljoenen mensen in Argentinië, Brazilië, Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras, Columbia, Nicaragua en Venezuela en deze doorverkocht aan Washington.
Inlichtingen over inwoners van Zuid-Amerika – en daarmee mogelijke illegale immigranten in de Verenigde Staten – zijn echter maar bijzaak voor ChoicePoint. Het houdt zich voornamelijk bezig met Amerika zelf en de rond de 300 miljoen mensen die er leven. Voorlopig zoekt het bedrijf zijn klanten vooral in de particuliere sector, zoals verzekeringsmaatschappijen en banken, maar ook makelaars, autoverkopers en andere ondernemingen die inlichtingen nodig hebben over de gezondheid, het inkomen, de koopkracht, de schulden en mogelijke betalingsachterstanden van hun klanten. Arbeidsbureaus zijn ook een belangrijke doelgroep van ChoicePoint – en degenen die verantwoordelijk zijn voor het werven van ambtenaren geven graag toe dat ze van hun diensten gebruikmaken. Dat doet ook de federale politie (fbi), die samen met andere staatsinstellingen maar liefst 40 procent van de inlichtingen koopt die het bedrijf op jaarbasis aanbiedt.
Het matrix-controlesysteem is weer een voorbeeld van het goed gelukte handelsmodel. Het bedrijf Seisint heeft het systeem opgezet en schonk het vervolgens aan Florida – als zijn bijdrage aan het vaderland en aan de strijd tegen het terrorisme. Zoals al eerder gezegd is, heeft matrix veel belangstelling gewekt in andere Amerikaanse staten. Hank Asher, de directeur van Seisint, spaart zichzelf niet in de strijd tegen het terrorisme. Zo meldt Der Spiegel in zijn internetuitgave van 6 augustus 2003 dat Asher matrix niet alleen aan Florida had aangeboden, maar dat hij ook onbetaald heeft gewerkt voor allerlei niet nader genoemde takken van de Amerikaanse Geheime Dienst. Hij zou onder andere belangrijke aanwijzingen hebben verschaft over de terroristen die verantwoordelijk waren voor de aanslagen van 11 september 2001 en kreeg daar een openlijke schouderklop voor.
Seisint is niet het eerste bedrijf van Asher, maar hij is een voormalige drugssmokkelaar die zich uit de problemen die hem boven het hoofd hingen redde door een deal te sluiten met de politie, hen te helpen zijn collega’s te grijpen en vervolgens tegen ze te getuigen. Men trok zich van dergelijke kleinigheden echter weinig aan en tegenwoordig is Brian Stafford, voormalig directeur van het apparaat dat ook echt Amerikaanse Geheime Dienst héét, (US Secret Service, het best bekend als de organisatie die zorg draagt voor de veiligheid van de president, maar ook onderzoek doet naar valsemunterij, grootschalige fraude, hacking, vervalsing van identiteitspapieren en dergelijke) de baas bij Seisint, volgens de Washington Post. De connecties van Stafford komen de onderneming zonder twijfel van pas, net als de connecties van Asher zelf met James T. Moore, die tot voor kort het ambt van law enforcement commissioner in Florida bekleedde.
Politici in Florida, onder wie gouverneur en broer van de president Jeb Bush, zijn de misstappen van Asher ook allang vergeten of hebben hem vergeven en zijn hem dankbaar voor zijn gulheid. Zo dankbaar, zegt Der Spiegel, dat ze zijn dienstbaarheid niet langer onbetaald wilden laten en daarom besloot het parlement van Florida om Seisint 1,6 miljoen dollar te betalen voor bewezen diensten.
Het matrix-systeem van Asher is slechts één van de vele controlesystemen die in Amerika als paddenstoelen uit de grond zijn geschoten na de terroristische aanslagen in dat land op 11 september 2001 en het leven van gewone Amerikaanse burgers, bedrijven en universiteiten zwaar maken, net zoals buitenlanders die voor studie, werk of gewoon voor hun plezier binnen de landsgrenzen willen verblijven. Technology Alert List is er één van. Daar worden gegevens verzameld over alle buitenlanders die willen werken als atoomdeskundige, scheikundige, celkundige, radardeskundige of iets dergelijks, maar ook van architecten, landmeters en andere mogelijke terroristen die een werkvergunning aanvragen.
De lijst van dergelijke systemen is lang en wordt steeds langer. En als de pessimisten of realisten gelijk krijgen, is het slechts een kwestie van tijd wanneer dat reusachtige monster, Terrorist/Total Information Awareness, weer van zich laat horen en zich boven aan de lijst nestelt.
Ik zal het niemand kwalijk nemen als hij in twijfel trekt wat hier beweerd wordt. Het klinkt gewoon te veel als een piratenverhaal, veel te bizar en ondenkbaar om echt te zijn. Het doet denken aan 1984 en Minority Report, die hiervoor al genoemd werden, maar niet minder aan de nachtmerrieachtige sociale satire van de eerste Amerikaanse Nobelprijswinnaar voor Literatuur Sinclair Lewis, It can’t happen here, die beschrijft hoe ene Buzz Windrip dictator van de Verenigde Staten wordt.
Zelf had ik er de grootste moeite mee om het allemaal niet te veel als een jongensboek te laten klinken of als hysterisch gebabbel van een koortsige leftwinger. Maar dat is haast onmogelijk, omdat de werkelijkheid nog ongelooflijker is. Ik roep mensen die twijfelen – en iedereen die dit leest – op om mij niet te geloven, maar er informatie over te zoeken. Het internet is een prima plek om die zoektocht te beginnen. Aanknopingspunten zijn in deze tekst genoeg te vinden.
Ik zei aan het begin van dit nawoord dat twee dingen in het boek vreemd konden overkomen, maar slechts één ervan is aan mijn fantasie ontsprongen. Een IJslandse geheime dienst bestaat niet – voor zover ik weet. Het is echter herhaalde malen voorgekomen dat bepaalde partijen in IJsland voorstelden zo’n organisatie op te zetten. Als schrijver van misdaadromans zou ik het moeten toejuichen als zoiets van de grond komt. Als burger moet ik echter hopen dat het geen werkelijkheid is of wordt.
De hoofdcommissaris van politie heeft ook weleens beweerd dat er in IJsland geen behoefte is aan zo’n apparaat, omdat de taken die van oudsher in andere landen tot de geheime dienst behoren, hier bij de verschillende afdelingen van de politie in goede handen zijn. Afgezien van speciale eenheden die te vergelijken zijn met de lijfwacht van de Amerikaanse president is echter onduidelijk wat hij met deze woorden bedoelt.
Misschien vinden sommigen het echter het allervreemdst om zich IJsland voor te stellen als plaats waar die droom van de Amerikaanse haviken en nachtmerrie van allen die de democratie en bescherming van de privacy hoog in het vaandel hebben staan wordt getest. Ik vraag u: waarom moet ik mij identificeren als ik een video leen? Ik had een andere vraag kunnen kiezen als voorbeeld van de identificatie-ijver van de IJslanders, maar deze kwam om de een of andere reden het eerst bij mij op …
Ten slotte wil ik van de gelegenheid gebruikmaken om enige woorden van dank uit te spreken en nederig te vragen om vergeving van mijn zonden. In mijn streven om een goed verhaal te schrijven deins ik er niet voor terug om namen, eigenschappen, gewoonten van de mensen in mijn omgeving over te nemen. Ik zal echter nooit zo ver gaan om hele mensen te kopiëren. Daarom heb ik om toestemming gevraagd aan Leifur Hauksson, de radiojournalist, en die ook gekregen voor ik hem in dit verhaal opnam, en ik bedank hem daarvoor.
Hetzelfde geldt voor plaatsen en bedrijven. Het is één ding om ze te gebruiken als plaats van handeling voor allerlei gebeurtenissen die van het begin af aan verzonnen zijn, maar het is heel wat anders om ze in een kwaad daglicht te stellen. Terwijl ik Marinó Tryggvason, werknemer bij Spölur, hartelijk bedank omdat hij mij Guðlaug heeft laten zien, die niet genoemd is naar zomaar een ingenieur, maar naar Guðlaugur Hjörleifsson zelf (neem me niet kwalijk, Guðlaugur) en die op 165 meter beneden de zeespiegel ligt en daarmee het laagste toegankelijke punt van IJsland is, vraag ik hem en de andere werknemers van deze sympathieke onderneming vergiffenis dat ik het heb laten voorkomen dat ze hun plichten niet nakomen en het met de veiligheid niet zo nauw nemen en dit gewelf openstellen voor gewetenloze moordenaars en anderen die door de Hvalfjörðurtunnel rijden. Want als het erop aankomt, is dat eigenlijk het meest onwaarschijnlijke in dit boek …