Op de Intensive Care van het Centre Hospitalier in Perpignan

Zondag 28 juni 2009

Zonnig en windstil, +25°

XIX

De morfine doet zijn werk. De verpleegster heeft de dosis weer verder verhoogd. Het gaat nu heel snel. Ze buigt zich naar me toe en controleert de slangetjes die mijn longen van zuurstof voorzien. Vervolgens checkt ze de toevoer. Ze knikt. Alle apparaten lijken OK. Ik sluit mijn ogen en droom weer weg.

De beelden komen, van de Canigou en de wenteltrap naar mijn toren. Mijn spinnen. Zeppe. Hij rent vooruit. Zijn witte staartje dat met een afwijking naar links kwispelt. Een zomers veld bij La Carole, met hoge halmen. Ze bewegen zachtjes mee met de wind. Net een golvende zee, maar dan groen. Het gras ruikt zo heerlijk. Benoît schuift tegen me aan. We staren samen naar de wolken en lachen. Hij pakt mijn hand.

‘Dani, mon amour. Hoe gaat het?’ vraagt hij zachtjes.

Ik open mijn ogen. Benoît zit aan mijn bed en houdt mijn hand vast. Hij streelt de vingertopjes.

‘Goed. Heb net morfine gehad. Geen pijn,’ zeg ik. Praten gaat moeilijk. Net als ademen.

‘Gelukkig.’

Hij kust me op mijn neus. Hij ziet er getekend uit en heeft wallen onder zijn ogen. Zou hij het al weten?

‘Hoe gaat het in Mosset?’ vraag ik.

‘Druk. Nog steeds veel journalisten. We zijn landelijk nieuws, Dani. Of beter, jíj bent landelijk nieuws.’

Zijn blik glijdt over de machines die me in leven houden, terwijl hij me kusjes op mijn wang geeft.

Ik zoek zijn ogen. Zo dichtbij. Ik moet het hem vertellen.

‘Benoît,’ fluister ik, ‘ze krijgen die infectie in mijn longen niet onder controle. Alles is aangetast tijdens brand. Plus te veel bloed verloren. Door messteken.’

Hij knikt en zijn ogen worden vochtig. De longarts heeft hem al geïnformeerd, dus. Dat ik stervende ben. Wanneer? Toen Benoît net binnenkwam? Hij legt zijn hoofd op mijn buik, terwijl hij zijn armen beschermend over me heen vouwt. Hij streelt zachtjes langs mijn polsen. Zijn lichaam schokt. Hij huilt.

‘Chérie, ik ben blij. Ik wil écht niet meer leven. Wilde dat toen al niet meer, in 1984, maar ik moest, van jou.’

Ik blik naar de deur van mijn streng beveiligde kamer. Tja, en kijk wat het me gebracht heeft. Ik heb zo veel mensen leed aangedaan. Zo veel doden. Goddank niet Tess. Het opblazen van het geheime deel van het château verliep gelukkig vlekkeloos. Zo is al dat belastende materiaal met Jeanne nog net op tijd verbrand. Tess is veilig. Beiden zijn veilig.

‘Hoe gaat het met Tess?’ vraag ik.

Hij tilt zijn betraande hoofd op en kijkt me aan. ‘Goed, naar omstandigheden. Het is een taaie,’ antwoordt hij. ‘Ze was gisteren druk in conclaaf met politie en verzekeringen. Alphonse helpt haar. Een apart stel die twee.’

Benoît legt zijn hoofd weer op mijn buik en ik strijk met mijn vingers door zijn haren.

Tess en Alphonse. Ik wist dat ze voor elkaar bestemd waren. Al in 1983, toen hij de dode Jeanne snel bij de Cercle Sacré weghaalde, meteen nadat Tess haar had doodgeslagen en was weggerend. Ik zie die scène nog steeds helder voor me. Hij aarzelde geen moment toen hij vaststelde dat Jeanne niet meer leefde. Hij tilde haar op, legde haar over zijn brede schouder en bracht haar moeizaam lopend over smalle en glibberige paden naar zijn oma.

Even later rookte de schoorsteen van Elisabeth Rouvière aan één stuk door. Jeanne werd correct gecremeerd in haar grote broodoven. Tja, Alphonse heeft Tess met zijn opruimactie voor de gevangenis behoed. Hij nam een waanzinnig risico, want als hij lopend met een dode Jeanne betrapt was, hadden ze hém opgesloten en niet Tess. Hij houdt zo veel van haar, al een leven lang. En hij heeft al die jaren naar haar gezocht. Een fortuin betaald aan detectivebureaus. Zonder succes. Een stille liefde.

Waarom zag Tess dat niet? In 1983. Zijn passie voor haar. Die gedeelde energie. De dingen waren dan beslist anders gelopen. Ik staar een tijdje naar het profiel van Benoît. Ik zucht. Koen. Hij kan me vervangen. Ik weet het zeker.

‘Weet Koen het al?’ vraag ik.

‘Nee, we hebben besloten dat we het samen vertellen. Als hij hier is. Niet over de telefoon. Hij landt morgen met Melissa op Toulouse. Tess heeft beiden eergisteren uitgelegd wat in het château gebeurd is. Zij willen nu per se hun moeder zien. Dat geeft me nog een dag de tijd om aan het idee te wennen, dat ik een zoon heb. Wanneer het ziekenhuis me straks weer wegstuurt, ga ik bij Tess langs. Alphonse kookt. We gaan dan de kinderfoto’s van Koen bekijken. Gisteren was ik daar niet toe in staat. Ik kan het nog steeds niet bevatten…’

‘Het komt goed,’ fluister ik.

We zwijgen. De monotone herrie van de stad dringt de kamer binnen. Nergens vogels.

‘Dani, ik heb wat voor je.’

Benoît staat op en tilt een zwarte tas onder zijn stoel vandaan, ritst hem open en haalt er een laptop uit. Hij steekt een stekker in het stopcontact bij mijn nachtkastje. De computer komt tot leven en Benoît tikt wat zaken in. Vervolgens pakt hij een headset en doet die om mijn oren. Hij draait het scherm naar me toe. Ik kijk. Dieu! Wat is dat? Mijn Canigou, vanaf mijn toren! De geluiden van Mosset. Een webcam. Live. Wat geweldig. Ik kan hem nog één keer echt zien!

‘Merci, Benoît,’ zeg ik. ‘Merci, mon cher.’

Ik huil.

‘Ik had zo graag nog een keer de Canigou met sneeuw gezien,’ mompel ik snikkend. ‘Niet kaal.’

‘Dat kan, Dani. Je moet blijven vechten,’ zegt hij, terwijl hij naast me komt liggen en me heel voorzichtig vastpakt.

‘Kun je hem goed zien?’

‘Oh, ja!’

Hij streelt mijn vingers en geeft me kusjes op mijn hoofd. Het vocht van zijn tranen jeukt een beetje. Ik wil me krabben, maar ik kan mijn hand niet optillen. Er is geen kracht meer in me. Ik sluit mijn ogen, voor even, want ik wil nog met Benoît naar het scherm kijken. Samen genieten van Mosset. Ik doezel wat. Nee! Ik mag nog niet slapen en blik snel weer op. Het uitzicht is er nog, met mijn Canigou. Gelukkig. Nee maar, het begint te sneeuwen. Een beetje. Kleine vlokken. Natte sneeuw.

‘Benoît, kijk,’ fluister ik. ‘Het sneeuwt al!’

Maar dat kan toch niet? In juni? Wat raar? Nou en. Wat doet het er ook toe. Dit is gewoon prachtig. Ik strek mijn armen uit. De vlokjes landen zachtjes op mijn blote huid en smelten. Prettige rillingen trekken door mijn lichaam. Ik adem diep door en zoek lucht. Mijn wereld wordt geurloos en geluiden vervagen. Wat is het ineens stil. De vallei gaat langzaam verloren in een witte mist. Ik schuif nog iets verder naar voren over de stenen van mijn nis en probeer de Canigou aan te raken. De zon laat hem zo mooi schitteren. Alles voelt zo heerlijk vrij! Ik buig me voorover en reik naar buiten. Wat is het uitzicht vandaag toch bijzonder. Het neemt me gewoon mee…