Mosset, Auberge de la Castellane
Woensdagavond 31 december 2008
Zwaar bewolkt met hevige sneeuwval. Stevige wind. -4°
Zachtjes hijgend en met de muziek meedeinend sta ik met mijn billen tegen de tot bar omgebouwde tafel. Ik blaas even in mijn diep uitgesneden decolleté om wat koelte te brengen. Mijn strakke wollen jurkje is kletsnat en met een papieren zakdoekje dep ik voorzichtig langs mijn voorhoofd en hals. Er staat een lange rij voor de wc, dus ik moet maar hopen dat mijn make-up nog niet is uitgelopen, want ik heb geen zin om me bij die file aan te sluiten voor een spiegelcheck. Dat doe ik straks wel, wanneer ik echt naar het toilet moet.
Tjongejonge. Ik heb mijn belofte verbroken. Ik heb meer dan drie Banyuls gehad. Véél meer dan drie zelfs. In mijn hoofd is het volop feest, maar ik heb wel een goed excuus: het is oudejaarsavond. Dan mag je toch een incidentele uitglijder hebben? Bovendien, de sfeer is ernaar, echt fenomenaal. Alleen mijn ontgroeningsfeest was vergelijkbaar. Kun je nagaan hoe lang het geleden is dat ik nog eens finaal uit mijn dak ben gegaan. Dan mag ik toch wel een keertje een eed aan mezelf vergeten? Natuurlijk! Ze zijn hier vrijwel allemaal ladderzat.
Met een benevelde blik probeer ik mijn omgeving te observeren. Ik wil dit chaotische tafereel onthouden. Voor later, als een mooie herinnering. De rechthoekige restaurant-zaal van de Auberge de la Castellane is voor de gelegenheid omgebouwd tot disco. Rode lampions creëren de verdoezelende sfeer van een rijkswegbordeel. De smalle ruimte is overbevolkt en alles danst en walst door elkaar. De opzwepende muziek wordt verzorgd door twee hippieachtige types van rond de vijftig, die constant putten uit grote kartonnen dozen. Ze spelen alles door elkaar: disco, soul, country, chansons, rock, blues, noem maar op. Beide heren lijken professionals, maar dat zijn ze niet, weet ik van Alphonse. Ze doen het maar een paar keer per jaar, wanneer er in Mosset wat te vieren valt. Jammer, de mannen hebben hun roeping gemist.
Mijn tenen doen zeer. Ik had ook niet verwacht dat ik zo veel zou dansen. Ik heb nog overwogen om naar huis te gaan, om andere schoenen aan te doen, maar dan moest ik mijn hele outfit aanpassen. Deze zwarte robe staat me super en daar horen nu eenmaal muiltjes bij. Bovendien mag ik geen minuut van dit knallende feest missen. Het weer is ook niet al te best. Het sneeuwt sinds vanavond, eerst nog aarzelend, daarna onstuimig. Toen ik een paar uur geleden hierheen liep, leek het wel alsof Vrouw Holle uitbundig veren kussens boven Mosset leeg klopte. Dat wordt nog wat als ik straks terug moet, in het donker, op mijn stiletto-pumps, omhoog via bevroren trappen.
Alphonse komt weer bij me staan. Pal tegen me aan. Hij zit me op mijn nek en loopt om me heen als een Amsterdamse pooier die zijn nieuwste hoer bewaakt. Zo ziet hij er ook uit. Zijn gebloemde Caribische hemd hangt open tot halverwege zijn omvangrijke buik en etaleert op een patserige wijze een dikke gouden ketting leunend op een drassig oerwoud van aardebruin borsthaar. Hij is straalbezopen en schijnt uit het feit dat ik nu voor hem ga poseren ook andere conclusies te trekken. Zijn bedoelingen met mij lijken minder artistiek dan ik dacht, want hij fluistert mij continu obsceniteiten in het oor, legt zijn vlezige hand op mijn billen, terwijl hij uitlegt welke wellustige beelden ik bij hem oproep.
Het prikkelt me, merk ik tot mijn stomme verbazing. En toch haal ik zijn arm telkens weg, in een zacht herhalende handeling, zoals ik dat vroeger met de vingers van de kinderen deed, als ze naar beeldjes op het dressoir reikten. Wanneer hij morgenmiddag weer nuchter is, zal ik hem op dat punt toch nog eens goed updaten, mocht hij weer seksueel getinte toespelingen maken. Nu dringt niks meer tot hem door.
Mijn coulance naar Alphonse heeft ook een andere reden: Benoît. Hij is er ook, sinds een uurtje, en hij valt met zijn donkere kleding helemaal weg tegen de rokerige achtergrond. Hij staat zo’n twaalf meter van mij vandaan, aan het andere einde van de langgerekte zaal, bij de bar, en staart sfinxachtig naar de swingende menigte. Elke aai van Alphonse herinnert mij aan de aanraking van Benoît, op de markt. Daarom laat ik Alphonse zo half begaan. Mijn aangeschoten wezen speelt stoute spelletjes met me, visualiseert een andere man, andere vingers.
Ik zucht en kijk verholen naar Benoît, doe alsof ik geniet van de feestende groep, maar haal in werkelijkheid zijn persoonlijkheid met mijn gedachten dichterbij, probeer zijn aanraking te voelen, probeer zijn mannelijke zweet weer te ruiken, maar het lukt me niet. Alphonse is te sterk aanwezig.
Er hangt spanning in de lucht. De betovering van het nieuwe jaar? Wellicht. Nog een halfuur, en dan is het minuit. De twee discjockeys roepen wat door de speakers. Door de slechte akoestiek versta ik ze niet, maar afgaande op het gedrag van de Mossétans vermoed ik dat we nu iets Catalaans gaan doen.
De geïmproviseerde dansvloer wordt vrij gemaakt en twee Spaans uitgedoste mannen lopen naar de microfoon met een fluit en een trom in de aanslag. Het publiek kalmeert en gaat enthousiast in een kring staan. Ze lijken precies te weten wat gaat gebeuren. Ik niet. Alphonse grijpt me van achteren bij mijn heupen en duwt me bezitterig met zijn imposante voorfront in de juiste positie binnen de ronde lus.
‘We gaan nu Catalaanse dansjes doen, ma comtesse,’ smoest hij bij mijn oor, subtiel spelend met mijn naam. Hij noemt me ‘zijn gravin’. Nou ja! En toch, Alphonse heeft écht wat. Ik snap nu precies waarom die talloze dames zich door hem lieten verleiden. Als ik niet zo gegrepen was door Benoît, was ik zijn volgende slachtoffer. De magie van een man zit hem dus inderdaad niet in zijn uiterlijk, maar in zijn persoonlijkheid. Alphonse is daarvan het overtuigende bewijs.
De dorpelingen beginnen uitgelaten op de maat te klappen en ik registreer hoe Colette al schaterend de eerste trappelende bewegingen maakt. Ze lijkt zo gelukkig vanavond. Het maakt me blij. Ook ik laat me gewillig meeslepen door de pierewaaiende horde en stort me fanatiek in alle dansjes, regelmatig tegen deze en gene aan botsend, omdat ik mij vergis in draairichting of pasjes. Het restaurant zoeft langs me heen, de ene na de andere hand grijpt de mijne, armen zwaaien, partners wisselen, ik scharnier door de rondte, high van de klappende muziek, van de lachende mensen.
Ik sluit mijn ogen om van dit alles te genieten, laat me meevoeren en dan, heel onverwacht, is daar het lot, en wordt Benoît mijn danspartner. Zijn hand pakt de mijne, krachtig en warm. Hij voert me mee, we bukken en we draven samen onder een lange boog van aaneengeschakelde armen. Zijn energie schiet door me heen. Onze schouders schuren langs elkaar. Aan het einde van die gewelfde mensenhaag plooien wij met onze handen een nieuwe boog, voor het volgende toevallig gevormde stel, dat nu gebukt onze kant op komt.
We staan tegenover elkaar, verbonden, hijgend van het springen. Ik verken hem kort met een puberale onzekerheid. Door de alcohol zijn mijn emotionele remmen afgesleten. Mijn ogen vertellen alles, zonder censuur. Ik pak zijn handen stevig vast en knijp erin. Ik wil dat hij me voelt.
De Catalaanse tonen zwepen ons verder op. Hij reageert en glimlacht. Ik lach terug. Onze duimen raken verstrikt in een liefkozing. We aaien elkaar met onze vingers, terwijl het ene paartje na het andere onder ons door laveert. De hossende sfeer verdampt volledig. Langs onze gewelfde armen loopt een tastbare vitaliteit en alles in me zindert. We blijven elkaar aankijken. Hij strijkt kort langs mijn elleboog. Een geil verlangen vangt me. Ik wil hem meetrekken, naar buiten, naar mijn huis, naar mijn slaapkamer. Direct. Mij interesseert niets meer. Ook mijn eer niet. Alleen nog dat ik hem wil. Nu!
Ik buig me voorover om het te zeggen, maar er wordt aan ons gerukt. Onze dansrichtingen scheiden zich, onze handen laten los, onwillig, nieuwe partners komen. De Catalaanse dans draait. Er ontstaan andere cirkels, maar onze ogen proberen elkaar nog te volgen, subtiel, alsof we onzichtbare draden naar elkaar gooien, om verbonden te blijven, om het moment nog even te rekken. De muziek stopt. De regie is weg. De huppelende figuren vallen puffend uit elkaar en ik verlies hem in de chaos.
Iemand begint achter de microfoon af te tellen. De Mossétans doen fanatiek mee, cinq, quatre, trois, deux, un, …nouvelle année! Allemaal klappen we en het grote Franse kusritueel begint in een golvend gewoel. Colette staat als eerste naast me. Ze valt me in de armen en zegt meerdere keren ‘merci, ma bête’, en roept dat ze zo blij is dat ik er ben, dat we vrienden zijn. Ik zeg hetzelfde en meen het ook.
De kleine, vierkante Annabelle Miramon trekt mijn hoofd enthousiast naar beneden, ik kus haar op beide bolle wangen, wens bonne année, Louis Miramon volgt, daarna de ene dorpeling na de andere, Daniëlle Ruiz ook. Beschaafd, bijna zonder aanraking. Zij is duidelijk niet aangetast door de alcohol.
‘Bonne année, Tess, ik hoop dat je gelukkig zult zijn in Mosset,’ zegt ze opvallend serieus. Ze gebruikt geen ‘vous’ meer, maar ‘toi’. We zijn van ‘u’ naar ‘jij’ gegaan, een vriendschap in de knop misschien?
‘Oui, voor jou ook, Daniëlle,’ zeg ik, ondertussen met onrustige voelsprieten de zaal aftastend. Wat raar. Ik zie hem nergens, hij lijkt wel weggedoken. Er wordt achter me geduwd en Alphonse pakt me stevig bij mijn taille, draait me om als een gewillige pop, schroeft me vast en zoent me enthousiast op mijn wangen, opvallend dicht bij mijn mond, klef en vochtig, en gaat dan brutaal naar mijn rechteroor en likt onbeschaamd het lelletje.
‘Bonne année, ma belle,’ fluistert hij me ondertussen bezitterig toe, terwijl zijn vingers geraffineerd via mijn transpirerende nek langs mijn onderrug en billen strijken. Hij eist me op. Dit is iemand die recht op zijn doel afgaat, die gewoon pakt wat hij hebben wil, en ik ben nu zijn target. En ja, het voelt vreemd genoeg verrekte spannend. Zijn avances strelen mijn gekwetste ego, halen de verleidelijke vrouw weer in mij omhoog. Maar toch wil ik me van hem bevrijden.
‘Oui, voor jou ook een gelukkig nieuwjaar, Alphonse,’ zeg ik wat houterig. Ik wil niet dat Benoît dit ziet. Straks denkt hij nog dat ik wat met Alphonse heb. Mijn ogen zoeken Benoît. Waar is hij? De muziek begint weer. Jarenzeventigdisco vult de ruimte en bewegend op het zwierige nummer Nights on Broadway van de BeeGees wring ik mij los uit de klauwen van Alphonse, swing richting dansvloer, volg de deinende kudde, en probeer ondertussen in iedere draai rond mijn as Benoît in het gedrang op te sporen. Zonder succes.
Na een tijdje stop ik met dansen en zoek gericht, maar vind hem nergens. Benoît is weg. Hij is wellicht meteen na middernacht vertrokken. Waarom? Een diepe teleurstelling zuigt alle vreugde uit me weg. Het was dus allemaal wishful thinking.
Verdwaasd sta ik stil, als een houten paal in een golvend tarweveld. Het feest heeft zijn glans verloren en de stekende pijn aan mijn tenen laat zich niet langer verdringen. Die muiltjes moeten uit. The party is over. Ik duw me door de menigte naar Colette en schreeuw dat ik naar huis ga. In een waas van teleurstelling loop ik naar de uitgang, vis mijn jas uit een stapel in een hoek en stap naar buiten, de kou in.