Op La Cavalleria, de binnenplaats naast de Plaçal, in Mosset

Zondagavond 31 mei 2009

Zonnig. Windstil, +23°

30

De gegrilde escargots smaken naar kip met knoflook, maar de diertjes voelen raar als je ze voor het eerst in je mond stopt en erop begint te kauwen. Het is alsof je op een karamel knabbelt. Glad en weerbarstig. Ik liet mij zojuist door Alphonse een hoopje van de veel geroemde petis-gris opdringen en at ze met stokbrood en dikke klodders aïoli, maar inmiddels heb ik besloten dat ze beter ruiken dan smaken. Ik vind het niks om een geroosterde slak uit zijn huisje te wippen en dan op te eten. De Catalaanse sfeer is echter geweldig, zoals altijd wanneer de wijn al de hele dag vloeit en het avondeten zijn hoogtepunt nadert.

Een orkestje zorgt voor een passend muzikaal decor. De muziek is nu nog kalm, maar zal straks, na het dessert, ongetwijfeld de zaak zodanig opzwepen dat de feestgangers weer hun sardanes dansen. De Mossétans zitten aan lange tafels of staan gebroederlijk rond de grillplaten. Mijn blik glijdt naar de andere barbecue, waar net enkele spiraalvormige saucisses catalanes worden omgedraaid. Het vet druipt op de gloeiende kolen en veroorzaakt een sissend geluid. Een zalige geur zweeft mijn kant op.

Het is druk op de Cavalleria. Ruim tweehonderd Mossétans hebben zich ingeschreven voor de grillade, de vaste afsluiting van de jaarlijkse braderie op de Plaçal. Alle tafels zijn bezet en ik vrees dat ik straks op de rand van een bloembak plaats moet nemen wanneer ik een stuk saucisse heb bemachtigd. Ik stop kort bij de tafel met de salades, schep wat crudités en ganzenterrine op, reik naar de mand met het gesneden stokbrood en sluit aan bij de worstenbarbecue.

Ik voel me vreemd. Mijn koffer staat al klaar in de gang. Er waren de afgelopen dagen geen mails van die gek, maar ik ervaar geen rust. Integendeel. Ik ben alert, alsof het ontbreken van commando’s slechts de stilte voor de storm is. Waar zit hij? Zal hij me laten vertrekken zonder een ‘afscheidscadeautje’? Vast niet. Mijn ogen glijden almaar langs bekende gezichten, zoeken aanwijzingen, maar zien geen afwijkend gedrag of merkwaardige blikken.

Voilà, madame Clement.

Jean Castany van de ganzenboerderij legt een flinke saucisse catalane op mijn bord. Na een bedankje draai ik me richting plein, op zoek naar een lege zitplaats. Alphonse springt op en zwaait fanatiek naar me. Hij zit aan dezelfde tafel als Benoît, Daniëlle en Louis en Annabelle Miramon en sommeert het gezelschap naast hem om zich smaller te maken. Er ontstaat een plek tussen Alphonse en Benoît. Moet ik dit willen? Mij tussen beiden in duwen? Als de worst in een hotdog? Zo dicht op Benoît? Zo grijpklaar voor de vingers van Alphonse?

Onzekerheid slaat toe en even beweeg ik mijn neus naar mijn oksels en probeer iets van mijn lichaamsgeur op te vangen. Alleen parfumfragmenten. Gelukkig. Niks aan de hand.

De grijns van Alphonse laat me geen keus. Ik loop naar de tafel en prop me tussen beide heren in. Het gezelschap begroet me enthousiast en even later ben ik al gewend aan de delicate situatie en geniet van mijn eten. Ik blijf bescheiden met de wijn, want ik moet straks nog de rit naar Toulouse maken.

Wanneer ik de laatste hap van mijn worst neem, zie ik hoe Colette met haar volgeladen bord over het plein zwerft. Ik vraag de overkant van mijn tafel om wat in te dikken, sta op en roep Colette. Er zit iets van weigering in haar houding als ze onze kant op kijkt, alsof ze mijn aanbod niet wil zien. Is er iemand aan deze tafel die ze niet mag? Aarzelend nadert ze en neemt plaats tegenover Alphonse. Ze begint te eten, maar doet nauwelijks mee aan onze discussies. Ik probeer te achterhalen wie van de aanwezigen haar stemming zo negatief beïnvloedt, maar krijg er geen vat op.

De zon gaat onder achter de Col de Jau en enkele toortsen worden ontstoken. Ze geven de binnenplaats een middeleeuwse sfeer. De muziek verandert en wordt luider en uitdagender. Het dansen gaat zo van start. Benoît staat op, loopt naar de muzikanten en pakt de microfoon. Hij moet het volk toespreken, als maire. Mijn ogen volgen hem, maar ik probeer niet te geïnteresseerd te kijken. Mijn omgeving hoeft niet te weten dat ik verliefd ben op deze man. Mijn rechterkant voelt ineens zo leeg, nu hij weg is. De hand van Alphonse valt op mijn dijbeen en streelt me.

‘Alphonse, laat dat!’ zeg ik geïrriteerd en mep hem keihard op zijn worstenvingers. Hij trekt zijn hand snel weg en buigt zich naar me toe.

Excusez-moi, comtesse,’ fluistert hij zachtjes in mijn oor. ‘Ik moest gewoon nog een poging wagen voor je vertrek.’

Zijn stem klinkt speels, maar met een zweem gekwetstheid. Dit is waarschijnlijk nieuw voor hem. Een onbereikbare vrouw. In een vlaag van medelijden sla ik mijn arm over zijn schouder en geef hem een pakkerd op zijn wang.

‘Alphonse, je bent een schat, maar stop met dat geflikflooi. Oké?’

Hij knikt, terwijl zijn bulderende lach over de Cavalleria galmt en de speech van Benoît verstoort.

Het dansen begint en de tafels raken leeg. De Mossétans begeven zich naar de open plek bij de muzikanten en gaan hand in hand in een cirkel staan. De sardanes nemen een aanvang en mijn blik volgt de huppelende passen en draaiende figuren. Ik leun achterover en laat de festiviteiten op me inwerken. Hoe gelukkig had ik hier in Mosset kunnen zijn als ik niet werd gechanteerd? Als Benoît gewoon van mij kon zijn? Als ik wist waar Jeanne en Catherine zijn gebleven? Als de tijd het verlies van mama in alle rust kon helen? Volgens mij heel gelukkig. En dat wordt van me afgepakt. Waarom? Wat wil hij van me?

Ik wil zo graag terugslaan, maar ik weet niet hoe, en tegen wie. Dat is nog het ergste. Dat afwachten, dat onderdanige opvolgen, dat vechten tegen lucht. De onmacht laat de duivel in me ontwaken. Ik wil constant gruwelijkheden uithalen met een onzichtbare. Ik glijd af. Dit moet stoppen. Maar hoe? Vind nieuwe gedachten. Kijk om je heen.

De dansende kring verandert. Het worden er twee. De dansvloer is overvol. Sommige dansers moeten even naar de kant, waaronder Colette en Benoît. Ze raken in gesprek en wandelen al pratend naar de tafel en gaan tegenover mij zitten. Ik voel zijn aanwezigheid en zijn energie. Zijn slanke hand tilt het wijnglas op en brengt het naar zijn lippen. Nieuwe gedachten. Ik proef hem weer en voel hem weer, hoe hij was in 1983 en een paar weken geleden, in mijn keuken. Nieuwe gedachten.

Ik meng mij in de discussie met Colette en Benoît. We argumenteren over de bouw, over dakconstructies, over soorten isolatie waar we uit kunnen kiezen. Sandwichplaten of glaswol. Duurzaam of goedkoop. We calculeren en sommen voordelen en beperkingen op.

‘Ik moet even naar het toilet,’ zegt Colette en ze staat op.

We zijn alleen. Meteen verstommen we en kijken elkaar aan. Het plein wordt geluidloos en raakt ver weg.

‘Hoe gaat het met je, Tess?’

Bezorgdheid klinkt door in zijn vraag. Is mijn stress zo zichtbaar?

‘Niet zo goed, Benoît,’ zeg ik eerlijk. ‘Ik heb geldzorgen en het château zit me dwars.’

‘Hoezo?’

Hij buigt zich verder naar me toe, zijn handen reiken over de tafel naar die van mij. We raken elkaar net niet aan, en toch voelt het alsof hij me vastpakt en me troost.

‘Er klopt iets niet met de maten,’ antwoord ik opgelucht, blij dat ik mijn probleem met een vakgenoot kan delen. ‘Buiten en binnen corresponderen niet met elkaar. Ik heb vrijdag de volumes opgemeten met Raphael Pérez. Het gebouw is van binnen kleiner dan mijn oorspronkelijke berekening. Ik mis tussen de 25 en 50 vierkante meter oppervlakte, afhankelijk van de dikte die ik aanhoud voor de muren. Misschien zelfs meer. Ik vrees nu dat ik de knik in de noordelijke vleugel fout heb ingeschat. Heel raar. Maar als het klopt, heb ik een groot financieel probleem. Ik moet dan alles herberekenen. Ook jullie deel.’

Verbazing tekent zich af op zijn gezicht.

’Vijftig vierkante meter is echt veel, Tess. Dat is honderdvijftig vierkante meter over drie verdiepingen, de cave niet meegerekend,’ antwoordt hij nadenkend. ‘Hoe heb je de metingen gedaan?’

‘Met mijn digitale afstandscalculator. Ik heb de breedtes van de westelijke vleugel genomen als richtpunt, want aan de noordelijke kant kun je niks meten, alleen schatten. Niet alleen door dat ravijn, maar ook omdat er andere gebouwen tegenaan zitten. Je weet niets zeker. De binnenmaten kloppen wel. Ik heb dat vrijdag heel accuraat gedaan, want de hele boel is nu immers leeggehaald.’

Hij knikt en lijkt zaken af te wegen.

‘Je vertrekt morgen naar je zoon, hè? Tenminste, dat vertelde Colette.’

Ik aarzel. Hij zegt ‘jouw zoon’, terwijl Koen ónze zoon is. Wanneer vertel ik hem de waarheid? Hoeveel vreugde of leed brengt die waarheid?

‘Tess, waar denk je aan?’ vraagt hij opnieuw.

‘Sorry, ja, klopt, morgen, al heel vroeg. Ik heb om negen uur mijn vlucht vanaf Toulouse. Dus om vier uur ben ik hier weg. Kort nachtje.’

‘Zullen we nu dan even gaan kijken? Er is aan die kant toch veel licht.’

We stoppen bij de noordelijke toren, bij het einde van de Carrer Sota Muralla, en lopen naar de rand, naar de ondoordringbare struiken met de duistere afgrond. De muziek op de Cavalleria wordt inmiddels overstemd door het luide gekrijs van krekels. De kruidige geuren van de garrigue stijgen op uit de donkere dieptes van de bergkloof.

We zijn alleen. Hij en ik. De nostalgische lantarenpalen omringen ons plekje met een sprookjesachtige sfeer. We zijn zo ver weg van de anderen. Mijn handen worden vochtig. Ik wrijf ze droog langs mijn jurkje. Benoît kijkt omhoog. Zijn ogen volgen de contouren van het gebouw en dan wendt hij zich naar me toe.

‘Vanaf welk punt heb je de calculator op de gevel gericht?’

Snel stap ik naar de rand van het ravijn, grijp een steen in de muur voor houvast en wijs naar de knik, iets verderop.

‘Stop. Tess. Niet doen!’ schreeuwt hij en hij pakt mijn arm beet.

Tu est folle? Dit is levensgevaarlijk,’ roept hij, terwijl hij me direct weer loslaat als ik de draai naar de vlakke straat heb gemaakt.

Verrast leun ik tegen de muur en vang zijn geschrokken blik. Hij staat voor me, als een standbeeld. Roerloos. Mijn hand reikt al naar zijn schouder en aait over zijn haren. Voorzichtig. Zoals ik in onze jeugd deed. Zijn verdediging valt, zijn lichaam beweegt en zijn armen omvatten me.

‘Tess,’ hoor ik hem zeggen.

Zijn tong vindt die van mij en hij drukt me al kussend tegen de muur. Hij zegt dat hij zo ontzettend naar me verlangt. Zijn handen schuren over mijn blote huid, glijden onder mijn zomerse jurkje, langs mijn bezwete dijen, over mijn zachte billen, en ik volg. Ik denk niet meer. Ik voel alleen nog maar. Zo veel onbekende sensaties. Zo echt. Mijn armen vallen langs mijn lichaam omlaag. Als een stoffen pop. Ik wil hem ervaren. Zijn mond is op mijn huid, likt me. Ik hef mijn hoofd naar de fonkelende sterrenhemel en onderga gewillig de kracht van zijn koortsachtige aanraking. Hij is overal en ik kreun van genot.

Andere geluiden naderen. De stemmen van kinderen met hun vrolijke gegil. ‘Cache-cache’, roepen ze. Ze spelen verstoppertje in het dorp. Er klinken enthousiaste voetstappen bij de Escaler de Bonavista. Ze hollen de trappen af en komen dichterbij.

We laten elkaar los en nemen snel wat afstand. Onze ademhaling is nog gejaagd en hij strijkt langs mijn krullen, om ze te fatsoeneren. Zijn wijsvinger veegt iets weg langs mijn linkeroog. Waarschijnlijk uitgelopen mascara. Hij glimlacht op een vreemde manier naar me.

‘Je bent een zooitje, Tess. Je moet even naar huis, denk ik. Ik heb je make-up verprutst.’

Ik knik gewillig, maar zoek nog naar balans en weet me geen raad met het moment.

‘Ga nou maar,’ zegt hij vervolgens met een aparte klank in zijn stem.

Vas t’en, chérie!

De kinderen verschijnen en snel draai ik me om en draaf naar de Travessa de Marquesa. Mijn hele wezen voelt licht en tintelend. Eindelijk! Ik lééf weer en begin te rennen. Ik wil zo snel mogelijk terug naar de grillade, naar Benoît, om een nieuw moment met hem te vinden. In recordtijd ben ik bij mijn huis, storm naar binnen, schiet de badkamer in, kijk in mijn spiegel en start het herstelwerk. Hij had gelijk. Ik ben een zooitje.

Terwijl ik mijn haren borstel, meen ik het gepiep van mijn mobiele telefoon te horen. Aarzelend loop ik de badkamer uit, naar mijn werkkamer en pak het toestel van mijn bureau. Inderdaad. Ik heb een sms gekregen. Mijn adem stokt wanneer ik de boodschap lees.

JIJ GAAT VANAVOND NIET MEER NAAR HET FEEST, MAAR OVER-
DENKT JE ZONDEN
.

Voilà. Ik wist het. Ontzet staar ik naar de tekst en val tegen het kozijn. Mijn geluksbel spat uit elkaar. Mijn angst is terug. Net als mijn woede. Ik heb zin om ergens tegenaan te schoppen. Hij heeft ons dus gezien. Ik stamp mijn bureaustoel met een luide kreet omver. Het ding knalt tegen mijn boekenkast en enkele boeken vallen op de grond. Ik schop ze ruw weg. Zo! Hijgend leun ik tegen de deur, terwijl ik de draaiende wieltjes van de bureaustoel bekijk. Hoe lang wil ik deze terreur nog verdragen?

Ik loop naar mijn computer, til mijn bureaustoel weer op en druk op de power-knop. Het apparaat start op. Ik ga zitten. Eventjes staar ik naar de foto’s van mama en de kinderen, tegenover me, raak de lijstjes aan, streel ze, waarna ik mijn password intik, Outlook open en op ‘nieuw bericht’ klik. Ik tik de naam van Melissa in. Ik moet haar hierover informeren, voordat ik vertrek. Snel typ ik een samenvatting.

SCHATJE, VANDAAG VOOR HET EERST EEN SMS VAN DIE GEK
ONTVANGEN
.

NUMMER + 33 6 27253690. IS WAARSCHIJNLIJK EEN ANONIEM
PREPAID ACCOUNT
.

VERTREK NU NAAR LUCHTHAVEN. ZIE JE MORGEN.

KUSJE, MAM.

Terwijl ik op de verzendknop druk, scan ik snel nog even alle mails. Mijn oog valt daarbij ook op een oud bericht van cerclesacre@hotmail.com. De heilige cirkel, het intimiderende mailadres van die psychopaat. Ik open het en click op ‘beantwoorden’.

Van: Clement.Tess@hotmail.com
Aan: Cerclesacre@hotmail.com
Datum: 31 mei 2009
Onderwerp: Het huis met de Geesten

Hallo, ik vertrek nu naar Toulouse.

Heb je ooit het boek “Het Huis met de Geesten” van Isabel

Allende gelezen?

Zou ik doen. Er staat een passage in over kippen en een vos.

Nog voor ik mezelf weer tot rede kan brengen, klik ik op ‘verzenden’. De mail is weg. Ik kijk naar het scherm. Was dit wel zo verstandig. Dat rebelse? Hij gaat dat boek ongetwijfeld lezen, als hij het al niet gelezen heeft. Die passage over de bange kippen die uiteindelijk de vos die hen constant belaagt het hok uitjagen, zou hem kunnen irriteren. Met consequenties voor de kinderen. Als hij Théodore Perrine op mijn spoor zet.

Ik slik en sla met mijn vuist op het bureau. Moet ik een excuusmail sturen? Ja. Direct stuur ik een tweede mail met slechts het woord ‘Excusez-Moi’. Ik kijk op mijn computerklokje: 23.53 uur. Bijna middernacht. Vermoeidheid drukt me neer. Ik wil wegbreken uit dit alles! Ik zet de computer uit terwijl ik al opsta. Ik pak mijn mobiele telefoon, zoek het nummer van Benoît en tik een sms.

VOEL ME NIET ZO LEKKER EN VERTREK NU AL NAAR TOULOUSE.
MIJN GEDACHTEN ZIJN BIJ JE.
TESS.

Vastberaden pers ik mijn klapper met info over de verdachten nog in mijn koffer, sluit af en loop met een ferme pas mijn straat uit naar de kleine parkeerplaats op het einde van de Carrer de la Font de las Seňoras. Net wanneer ik bij mijn auto ben en de koffer in mijn achterbak schuif, hoor ik mijn mobiel weer piepen. Nieuwsgierig til ik het ding uit mijn handtasje en bekijk het bericht.

EEN LEUKE BOEKSUGGESTIE. ALLEEN HET WAREN VELE KIPPEN
EN JIJ BENT ALLEEN
.

BON VOYAGE.

Goede reis! Wat typisch! Hij doet niet bestraffend. In niets. Hij laat dit gebeuren. Wat raar? Heeft dit monster eigenlijk wel de intentie om Théodore Perrine op mijn spoor te zetten of om mij op internet te zetten, als ik niet doe wat hij zegt? Of wil hij me alleen maar uit mijn evenwicht slaan? Volgens mij dat laatste. Wat zegt me dat? Dat hij gevoelens voor me heeft? Maar dan wel op een bizarre manier. Of dat ik afgeleid moet worden van iets dat belangrijk voor hem is? Maar wat dan? Het château? Waarschijnlijk. Bovendien heeft hij er geen probleem mee dat ik nu langere tijd weg ben. Komt hem dat zelfs goed uit? Maar waarom?

Ik lees de tekst opnieuw. Bon voyage. Hij is hier in de buurt, leest mails en stuurt een sms. Bang kijk ik om me heen. Alles is stikdonker en alle dorpelingen zijn boven op de Cavalleria. Een ideaal moment om me te overvallen en naar het kasteel te sleuren. Opschieten, Tess. Wegwezen. Gehaast stap ik in mijn Toyota, duw de deurknoppen omlaag, start mijn auto en rijd met veel vaart de steile Carrer del Pou naar beneden. Terwijl ik de kerk passeer, blik ik op het klokje in mijn dashboard. Precies 00.06 uur. Zo’n 8 minuten zaten tussen mijn mail en zijn antwoord. Dat is erg kort. Bon voyage. Dus mijn belager beschikt met 99 procent zekerheid over zo’n smartphone met mobiel internet. Anders kan hij niet zo snel reageren, want naar een willekeurig huis in Mosset lopen, een computer opstarten, mail checken, een tekst lezen en dan per sms een antwoord intikken, kost meer tijd. Bovendien waren alle negentien verdachten net nog op de Cavalleria.

Dit is een belangrijk aanknopingspunt. Dat gaat in mijn schema. Wie hebben allemaal mobiel internet? Colette in ieder geval. Maar had ze hem vanavond bij zich? Geen idee. Terwijl ik Mosset achter me laat en de donkere nacht in rijd, zie ik de vingers van Benoît weer voor me, zie hoe ze nog geen uur geleden over het toetsenbord van zijn Blackberry vlogen, toen wij de kosten van die isolatie aan het doorrekenen waren. Benoît heeft mobiel internet!

Verwarring slaat toe. Zou Benoît mij dit aandoen? Nee, dat geloof ik niet. In zijn kussen en liefkozingen zat liefde. Of beeld ik me dat in en wil hij alleen maar mijn lichaam, zoals mama zei? Wil ik passie voelen, omdat ik zelf zo veel van hem houd? Weet ik wel waar bij een man de lijn loopt tussen seks en liefde? Ik stop de auto bij een inham, zet de motor uit en klem mijn handen om het stuur. Ik begin te huilen en schud mijn hoofd almaar op en neer. Nee, dat weet ik niet. Ik weet niets van mannen.