Auberge de la Castellane, Mosset

Vrijdagavond 1 mei 2009

Zonnig. Windstil, +10°

27

Daniëlle ruikt vergenoegd aan het bosje muguet.

‘Heerlijk! Hebben jullie die in Nederland ook?‘

‘Jazeker, maar wij delen ze niet uit.’

Ze blikt in mijn rieten boodschappenmand waarin nog circa tien bosjes liggen en een glimlach krult zich rond haar lippen.

‘Jij pakt dit wel rigoureus aan, Tess.’

‘Ja, de vrouw bij de Super U vertelde me dat Fransen dit aan hun buren en vrienden geven. Ik heb er maar meteen dertig gekocht.’

‘Dertig? Lieve hemel. Dat is het halve dorp!’

‘Valt mee, eentje voor alle Mossétans bij wie ik de afgelopen maanden een aperitief heb gehaald. Ik heb al twintig muguet afgegeven vanmiddag. Was gezellig.’

‘Dat kan ik me voorstellen. En Alphonse. Heb je hem ook al bezocht?’

‘Nee, nog niet. Hem doe ik als laatste.’

Haar gezicht krijgt een ondeugende glans. Sinds de verminking van mijn schilderij en de suggestieve krantenartikelen die daarop volgden, twijfelt niemand er nog aan dat ik de nieuwste vlam van Alphonse ben, óf word. Zijn reputatie als ladykiller is slijtvast en mijn stelselmatige ontkenning kan daar gewoon geen kras in wrijven. Blijkbaar ook niet bij Daniëlle.

‘Ja, ja,’ zegt ze en schudt lachend haar hoofd.

Ze legt het bosje muguet op tafel en neemt een slok van haar rosé.

‘Weet je al wat je wilt eten?’ vraagt ze.

Ik kijk naar het schoolbord dat bij de ingang van de Auberge de la Castellane hangt. De menukeuze voor vandaag staat er in kinderlijke blokletters op uit geschreven. Het menu du jour is crudités, coq au vin en crème Catalane.

‘Ik neem het menu. En jij?’

‘Ik houd het op salade verte en een steak au poivre. Geen toetje vandaag.’

We leunen achterover, nippen aan onze wijntjes en staren door het slecht gewassen raam naar de Canigou. Donkere wolken stuwen op achter de wit glinsterende top. Kan duiden op een regenfront. Zou zonde zijn voor Melissa.

Ik denk terug aan onze ontmoeting vanochtend bij de supermarkt van Mosset, even voor 12.00 uur, kort voor sluiting. Al het brood was uitverkocht en in een bedremmelde staat besloten we om dan maar vanavond samen in de Auberge te eten. We treffen elkaar hier gemiddeld twee keer per week en praten aan één stuk door over de meest uiteenlopende onderwerpen. We hebben een geweldige match. Het is voor mij de eerste keer in mijn leven dat ik zo’n ongecompliceerd contact met een vrouw heb.

Ik bespreek alles met haar, behalve dan mijn liefde voor Benoît en die kwestie met Jeanne. Daar praat ik met niemand over, en zij praat met mij niet over notaris Murgo.

‘Hoe vordert de bouw?’ vraagt ze.

‘Wel goed eigenlijk. Als Georges Pena zo doorgaat, is het sloopwerk over twee weken klaar en dan begint het buitengebeuren. Weet jij hoe ver de Mairie is met de bouwvergunning?’

‘Ik heb het hele dossier een paar weken geleden al doorgeleid naar de DDE in Prades. Ik zal maandag bellen hoe ver ze zijn. Benoît is vorige week nog naar Bâtiments de France in Perpignan geweest. Ze zijn akkoord met de voorstellen zoals we ze hebben ingediend. Dus als het goed is, zijn de formaliteiten eind mei afgerond.’

Ik knik en demp een opkomend ongenoegen. Zo gaat dat dus. Als een overheid iets wil, draait de molen altijd sneller dan wanneer de gewone man of vrouw iets aanvraagt. Op bouwvergunningen van mijn klanten moet ik nu al maandenlang wachten en Benoît gaat even bij wat bobo’s op bezoek en de dingen zijn geregeld.

De serveerster voegt zich aan onze tafel en noteert onze bestelling. Het is druk vandaag. Vrijwel alle tafels zijn bezet. Het is duidelijk een feestdag. Aan de bar zit een groepje Catalanen aan de wijn en het bier. De heren vertellen het ene sterke verhaal na het andere. Het gaat in het Catalaans, dus ik kan het niet volgen. Daniëlle wel. Ze lijkt stiekem mee te luisteren en geeft me een knipoog. Ze zullen wel iets vertellen over de Mairie, of over conflicten in het dorp. Daniëlle is dan altijd alert en informeert Benoît meteen over elke roddel.

De deur gaat open en Jean Castany van de ganzenboerderij komt binnen. Zijn gezicht staat ernstig. Hij loopt naar het groepje mannen en vertelt iets. Ik versta er niets van, maar hoor wel de naam van Georges Pena. Het gezicht van Danielle verandert. Dit is belangrijk, schiet het door me heen. De stemming bij de mannen slaat om. Druk gepraat volgt. Ik raak de hand van Daniëlle aan, terwijl zij wil opstaan.

Dis-moi, Daniëlle, waar hebben ze het over?’

Ze lijkt haar aandacht van de mannen los te rukken en haar groene ogen blikken verdrietig in de mijne.

‘Georges Pena is zojuist door twee toeristen in de garrigue boven Molitg gevonden, Tess. Il est mort,’ zegt ze en komt omhoog.

‘Dood? Hoe kan dat?’ vraag ik.

Ik wacht haar antwoord niet af, spring op en loop naar de mannen en duw ze uit elkaar. Ze kijken me onwennig aan.

Messieurs, ik hoor net dat Georges Pena dood is. Wat is er met hem gebeurd?’

De eigenaar van de supermarkt, een sympathieke dertiger met wie ik vaak babbel, komt naast me staan. Hij kijkt bedroefd. Zijn ogen schikken zich in condoleancestand. Hij weet dus dat Georges Pena voor mij werkt.

‘Georges is neergeschoten, madame.’

‘Vermoord?’ vraag ik fluisterend.

‘Dat is niet gezegd. Het kan ook een jachtongeluk zijn. Net als bij Pierre Roland.’

Zijn corpulente buurman luistert mee en haakt in: ‘Nonsens, Didier. Toen Pierre werd neergeschoten, wemelde het daar van de jagers. Maar nu zitten we niet in het jachtseizoen. De chasse begint pas weer over drie maanden. Die ouwe Georges is gewoon afgeknald.’

‘Daar geloof ik niks van, Yves. Die man was een en al goedheid. Zulke mensen hebben geen vijanden.’

De zware meneer schudt meewarig zijn hoofd. Hij komt op mij over als een slim iemand.

‘Ik zou het niet weten, maar de gendarmerie was daarstraks al ter plekke. Het hele gebied is afgezet. Dat kan erop duiden dat er een onderzoek komt.’

Daniëlle staat inmiddels ook bij de bar en praat met Jean Castany. Ik leun tegen een kruk en denk na. Alweer een dode. In februari Emile Bestavy en nu Georges Pena. Binnen twee maanden. Dit heeft vast van doen met het château. Misschien heeft hij gisterenmiddag wel iets ontdekt. Net als ik vandaag met dat collier. Wellicht was hij minder voorzichtig en heeft daarover gekletst? Met een fout iemand. Dat kan toch? De mannen debatteren door over Pierre Roland en ik hoor de naam ‘Benoît’. Wie was deze Pierre Roland ook alweer? Komt me bekend voor, maar de context ontbreekt.

Messieurs,’ vraag ik. ‘Wie was Pierre Roland?’

De zwaardere man reageert.

‘Een voormalig burgemeester van Mosset, madame. De voorganger van Benoît Leval.’

Ik knik. Inderdaad. Toen Pierre Roland stierf, volgde Benoît hem op.

‘Mag ik u nog iets vragen?’

‘Maar natuurlijk.’

‘Hoe vaak gebeurt zoiets hier? Zo’n jachtongeluk?’

‘Zelden, madame. In het hele département Pyrénées Orientales maximaal eens in de tien jaar en dan alleen maar kleine incidentjes. Toen Pierre Roland stierf, had ik al mijn twijfels. Er waren te veel vraagtekens om zijn dood als een ongeluk af te doen,’ zegt hij, terwijl hij een slok van zijn biertje neemt. ‘De kogels waren bijvoorbeeld niet herleidbaar naar een geregistreerd geweer. Dus het schot was niet gelost door een van de jagers met wie Pierre op pad was. Er bevond zich iemand zonder licentie in de bossen. Een illegale jager. Maar er was geen motief. Geen sporen. Niets. Men kon niet anders. Maar nu weet ik het helemaal zeker. Georges Pena is vermoord en ik wed dat de kogels die ze straks uit Georges pulken dezelfde zijn als die welke uit Pierre zijn gehaald.’

‘U bent wel goed op de hoogte, monsieur. Was u bevriend met Pierre Roland?’

‘Nee, ik zat destijds bij de recherche en was betrokken bij het onderzoek. Inmiddels ben ik met pensioen.’

Net als ik wil vragen of hij vermoedens heeft over het waarom en door wie Pierre Roland vermoord kan zijn, zie ik dat Daniëlle ons gesprek met grote belangstelling volgt.

De serveerster komt naar ons toe en meldt dat ons voorgerecht is opgediend. Ik draai me om en kijk naar de mooi gedekte tafel met de bonte bordjes. Ik kan nu toch niet gaan eten, terwijl mijn aannemer net is vermoord?

‘Kom Tess.’

Daniëlle draait zich om en loopt naar onze plek. Ik volg, ga zitten en pak mijn glas rosé en drink het in één teug leeg. Daniëlle kijkt me aan en schudt haar hoofd.

‘Alcohol gaat je niet helpen, Tess. Je drinkt sowieso te veel de laatste tijd.’

Ze tilt de fles wijn op en zet die op de vensterbank, buiten bereik van mijn handen, vult mijn glas met water en reikt mij dat aan.

‘Hier, dit is beter. Je kunt niets aan de situatie met Georges veranderen.’

‘Ja, maar wat nu?’

‘Je vindt wel een nieuwe aannemer, Tess. Op de Mairie zijn we erg tevreden over Raphael Pérez, en volgens mij kan hij nog opdrachten gebruiken. Benoît of ikzelf zouden hem kunnen benaderen.’

Ik kijk op. Verrast. Ik zit nog in de shockfase en Daniëlle zit al in de voortgang van de bouw. Ze heeft gelijk, maar ik heb moeite met volgen. Zij mag dit doen. Het interesseert me niet. In ieder geval niet nu.

‘Bel jij maar.’

‘Ik hoef hem niet te bellen. Hij werkt maandag in Mosset. Hij herstelt de hoekgoot van de kerk, die lekt. Zal ik een lunchafspraak met hem maken? Met Colette erbij?’

Ik knik.

‘Is goed, graag. Dank je.’

Meer kan ik niet produceren. Daniëlle pakt haar mes en vork en begint met eten. Ik staar naar de salade met crudités op mijn bord. Mijn vingers weigeren om het bestek aan te raken. Door mijn hoofd razen de beelden van Georges Pena. Waarom moest hij dood?

‘Kom op, Tess. Ga eten.’

Ik pak mijn vork, prik in de sla en neem een hap. Ik proef weinig. Ik ken de werking. Sinds de ziekte van mama weet ik dat verdriet met vlagen je zintuigen verlamt. Ik dwing me tot het observeren van mijn omgeving. Alles lijkt bewegingsloos.

‘Wanneer vlieg je trouwens naar New York voor het huwelijk?’

Haar stem komt uit de verte. Ik moet omschakelen. Inderdaad. Over een paar weken is het zover. Ik moet nog veel regelen.

‘Ik vertrek hier 1 juni, maar reis via Amsterdam. De rechtszaak tegen Rob over de afwikkeling van TB Invest is 3 juni. Vooraf heb ik nog een bespreking met mijn advocaat.’

De vraag van Daniëlle trekt mijn gedachten los van Georges Pena. Spannende weken liggen in het verschiet. Het juridische gevecht om de aandelen van TB Invest nadert zijn hoogtepunt. Mijn bezoek aan Koen. Zijn huwelijk. De baby. Oma Tess. Hoe zal dat zijn? Zo veel moois is in aantocht. Ik neem een hap van de geraspte worteltjes. Het mosterdsausje smaakt prima. Ik proef weer en kijk op. Een zachte glimlach vormt zich op het gezicht van Daniëlle. Ze wist het! Ze wist dat ze mij met haar vraag naar positieve gedachten zou leiden, en ineens realiseer ik mij dat ik nog nooit een vriendin heb gehad zoals zij. Iemand die me écht begrijpt. We lijken zo waanzinnig veel op elkaar. Ook in de manier waarop we onszelf en onze geheimen afschermen en dat stilzwijgend van elkaar accepteren. Ik heb behoefte aan contact en pak haar hand vast.

‘Daniëlle, merci, dank voor je steun. Ik heb nog nooit een vriendin gehad zoals jij.’

Haar ogen worden ondoorgrondelijk en krijgen een vochtige glans. Ze knikt.

‘Dat is helemaal wederzijds, Tess.’ Ze geeft me een warme knipoog, aait kort mijn hand en neemt een hap.

We eten, we praten en we omzeilen het onderwerp Georges Pena. We argumenteren vooral over mijn renovatieprojecten, over de vele obstakels waar ik dagelijks tegenaan loop en over het feit dat mijn geld razendsnel opraakt.

Terwijl Daniëlle me tips geeft, dwalen mijn gedachten af naar Colette. Ik moet meteen na het eten bij haar langs. Zij en Georges kennen elkaar immers al heel lang. En als er tijd over is, ga ik nog op bezoek bij Alphonse. Dat wordt wat. Hij kijkt altijd dwars door me heen en zal feilloos aanvoelen dat er iets met me is. Toneelspelen lukt nooit bij hem. Onze relatie is daarvoor te zuiver. En toch moet ik nu een schot tussen ons in plaatsen. Ik kan hem niet vertellen wat ik weet over zijn affaire met Catherine. Ook Alphonse is verdacht en ik houd me aan mijn afspraak met mezelf: ik vertrouw niemand.

Nadat ik me ervan verzekerd heb dat ik Colette alleen kan achterlaten, wandel ik naar het huis van Alphonse. Ik bel aan, maar alles blijft stil. De luiken zijn gesloten. Je kunt niet zien of er licht brandt. Zou hij in zijn atelier in La Carole zijn? Waarschijnlijk. De kerkklokken slaan en ik bestudeer de hoge gevels van de aflopende Carrer del Portal de França. Tien uur. Te laat en te donker om nog naar La Carole te lopen. Vooral dat onverlichte stuk na de Travessa del Campanar is eng. Bovendien waait het al. Regen en kou arriveren altijd snel in de bergen, en om nu voor die twee kilometer in de auto te stappen, is ook overdreven. Alphonse zou er nog foute conclusies uit kunnen trekken.

Ik rommel even in mijn handtas, vind mijn agenda, scheur er een stukje papier uit en schrijf er een berichtje op:

Cher Alphonse, hierbij ook een boeketje vriendschap voor jou. Tess.’

Ik vouw het briefje tot een compact vierkantje en duw het door het elastiekje dat de takjes bij elkaar houdt en hang de muguet in de opening van zijn brievenbus. De witte bloemetjes steken er vrolijk uit. Ik ruik er nog even aan en loop rustig terug naar de Carrer de la Font de las Seňoras.

Het eerste wat ik zie wanneer ik mijn huis nader, is het bosje muguet dat op een speelse wijze met klimop aan de deurklink van mijn voordeur is vastgebonden. Mijn hart sluit zich, bang voor de volgende opdracht van die idioot. Meteen kijk ik om me heen of ik iemand zie. Nee, de straat is leeg. Ik schiet naar de ingang en trek de bloemen los en zie dat er een briefje bij zit. Voilà. Daar gaan we weer. What’s next. Met trillende vingers vouw ik het papiertje open en lees.

Amitiés, Benoît’, staat er op.

Wat attent! Geen nieuwe opdracht, maar gewoon een schattig boeketje lelietjes-van-dalen van Benoît. Hij durfde dus wel. Is dat een goed of slecht teken? Ik baal er ineens ontzettend van dat ik vandaag niet thuis was. Een gemiste kans om even alleen met hem te zijn. Ik steun met mijn voorhoofd tegen de deur en mijn handen omklemmen het kozijn. Ik begin zachtjes te huilen. Om hem, om mij, om Koen, om Georges Pena, om alles eigenlijk. Hoe lang houd ik deze druk nog vol? Dit liegen? Niet lang meer, vrees ik.

Ik adem een paar keer diep in, pak mijn sleutels, open de twee sloten en ga naar binnen. In mijn werkkamer brandt nog licht. Ik loop naar mijn computer en haal hem uit zijn slaapstand. In een automatisme klik ik op Outlook en de vier ongeopende mails van vanochtend verschijnen weer. Ik herken de namen van klanten en open de mails. Het zijn de standaard dagelijkse vragen over ditjes en datjes. Daar ga ik morgen mee aan de slag. Bij het bericht van Alphonse staat geen onderwerp en ook geen tekst, alleen een bijlage. Ik open het bestand, een foto verschijnt. Het is een opname van een adembenemend schilderij met daarop een gigantisch veld met bloeiende muguet. Een groen-witte kleurenzee. Wat onvoorstelbaar mooi! Eronder staat:

Pour ma comtesse. Het origineel wacht op je.’

Ik leun achterover, leg mijn hoofd in mijn nek, laat mijn armen langs mijn lichaam vallen en lach. Dieu! Wat een man! Hij schilderde muguet. Geen bosje uit de supermarkt. Ach, Alphonse, zo doe jij dat dus, zo verleid jij vrouwen. Vastberaden, direct en steeds weer verrassend. Is Catherine daarom voor je gevallen? Want het werkt.