Donderdagmorgen 25 juni 2009
Licht bewolkt. Stevige wind/tramontane, +21°
‘Chérie, ben je goed verzekerd?’ hijgt Alphonse, terwijl we La Terrassa op rennen.
‘Ja, uiteraard,’ zeg ik en hol onder de Tour de Mascarda door de Plaçal op en duw me dwars door de mensenmassa in de richting van het château.
Ik word als een magneet naar het vuur gezogen en staar naar de vlammen die uit de ramen van de Grande Salle waaien. De brandweer concentreert zich vooral op de zijkanten en probeert te voorkomen dat de brand overslaat naar de aangrenzende huizen, waaronder de woning van Danielle. Geen gemakkelijke opgave met een tramontane die pal tegen dit hoge gebouw blaast. De wind had niet ongunstiger kunnen zijn. De politieagenten zijn inmiddels gearriveerd en overleggen met de brandweercommandant.
‘Merde, Alphonse, zouden Benoît en Daniëlle nog binnen zijn?’
Ik kijk op mijn horloge. Ruim een uur is verstreken sinds mijn ontsnapping. Het lijkt een eeuwigheid. Waar zijn Benoît en Daniëlle in dat uur naartoe gegaan? Had ik weer die tunnels in moeten gaan? Nee, de politie moest gebeld worden en het kaartje met het nummer van monsieur Trubert lag thuis.
Mijn blik valt op de twee jeugdige handlangers van Raphael Pérez en ik loop naar ze toe. Alphonse volgt me op de voet. Pérez is nergens te bekennen. Zou hij nog binnen zijn? Heeft hij Daniëlle en Benoît misschien gezien?
‘Messieurs, waar is jullie patron?’ vraag ik zonder verdere introductie.
‘Hij is binnen,’ antwoordt de oudste van de twee en wijst naar het château. ‘Wij waren hier cement aan het maken toen de zaak ontplofte. Hij was op dat moment aan het werk in de noordelijke toren. Denkt u dat hij nog leeft?’ vraagt hij met een onzekere stem.
Ik kijk naar de vlammenzee en schud langzaam mijn hoofd. Als Pérez in de noordelijke toren was toen de brand begon, dan heeft hij geen kans gehad. Dit is onvoorstelbaar. Ik draai me weer naar de twee jongens toe. Ze spraken over een ‘ontploffing’. Wat zou daarbinnen dan moeten exploderen?
‘Wat gebeurde er precies?’ vraag ik verbaasd.
‘Dat weten wij ook niet, madame,’ zegt de jongen. ‘De knal kwam van die kant.’
Hij wijst naar het noordoostelijke deel, in de richting van de verborgen kamers.
‘Merci,’ zeg ik, terwijl ik me van de jongens af wend en naar de vlammen staar die het gebouw volledig willen verslinden.
De brandweer krijgt de brand slechts gedeeltelijk onder controle. Het huis van Daniëlle lijkt gered, maar haar natuurstenen voorgevel is wel zwart geworden. De kleur van rouw. Hoe toepasselijk. Ik moet hoesten van de rook en veeg met de palm van mijn hand het zweet van mijn voorhoofd. De hitte van het vuur breidt zich uit over de Plaçal. In het château weerklinken krakende geluiden. Verdiepingen zakken in elkaar. De omstanders wijken terug. Ik denk na. Zo’n felle brand kan in een dergelijk massief pand alleen ontstaan door explosieven en om dynamiet tot ontploffing te brengen, heb je menselijk handelen nodig. Dus Daniëlle had een exit-strategie voor het geval iemand de verborgen ruimtes zou vinden.
Wist ze dat Benoît in de kerkers was? Ja, absoluut, want hij rende meteen de gang in en riep haar naam. Dat heeft ze gehoord en zij zou nooit het château opblazen met hem erin. Hij is haar alles. Ze zijn gevlucht, samen, via de tunnels. Dat is het! Hoe zei ze dat ook alweer toen ze over de dood van Jeanne sprak? ‘De verborgen vluchtweg van het château ligt pal onder de Cercle Sacré.’ Ik draai me om en pak de arm van Alphonse.
‘Alphonse, ze zijn bij de Cercle Sacré of daar ergens in de buurt,’ roep ik, terwijl ik hem meetrek.
‘Hoe bedoel je dat?’ vraagt hij.
‘Toen Daniëlle me over Jeanne Perrine vertelde, zei ze ook dat het château een vluchtweg heeft. De uitgang ligt ergens onder de Cercle Sacré. Ik durf te wedden dat beiden daar nu zijn.
‘Attends, chérie, we nemen de agenten mee,’ zegt Alphonse, terwijl hij zich al af wendt, zich door de Mossétans wringt en naar de gendarmerie toe loopt.
Nog voor ik hem kan tegenhouden, is hij al weg. Ik roep hem, maar door het lawaai hoort hij me niet. Verdomme. Ik wil niet wachten, want Daniëlle zou kunnen wegvluchten. Ik moet direct gaan. Ik draai me om, pers me langs de kijkers, ren naar de Tour de Mascarda, schiet onder de stadspoort door, en buig af naar rechts, naar de garrigue. Het geluid van het brandende château en de pratende toeschouwers weerkaatst zoemend tegen de hoge noordelijke heuvels. Ik passeer de koele en donkere kastanjebossen en probeer het kronkelende pad naar de Cercle Sacré te volgen, maar dit blijkt haast onmogelijk. Hoge varens en bloeiende vlinderstruiken hebben de route onbegaanbaar gemaakt. Ik moet mij letterlijk door de heesters heen slaan.
Zwarte rookpluimen verduisteren de hemel en de geur van zwavel verdringt het zoete aroma van de zomer. Het lijkt wel of het schemert en mist. De wind waait vanuit het brandende château precies deze kant op.
Ik stop even om me te oriënteren. Door de oprukkende rook wordt mijn zicht steeds minder. Ik moet hoesten en knoop mijn bloes open om een lap stof voor mijn neus te houden. Mijn ogen tranen. Hoe vind ik nou in deze dichte begroeiing de geheime uitgang van het château, als ik zelfs het pad naar de Cercle Sacré niet meer kan ontdekken? Op geluiden afgaan heeft ook geen zin. De felle wind maakt het voor mij onmogelijk om iets te horen. De op en neer zwiepende bomen en struiken produceren een enorme herrie. Ik draai rond mijn as. Ik word omringd door dichtbegroeid bos dat meebeweegt op de golven van de tramontane.
Waarom heb ik eigenlijk niet op Alphonse gewacht? Snel kijk ik om me heen, loop naar een omgevallen boom en trek er een dikke tak vanaf en breek deze met mijn voet doormidden. Ik zwaai er even mee en sla vervolgens tegen de dichtstbijzijnde stam. Stukken schors vallen naar beneden. Zo, dit is een serieuze knuppel. Mijn wapen. Ik weifel. Wat doe ik nu? Teruggaan of wachten? Terwijl ik besluiteloos stilsta, registreer ik voor me in de bosjes een vreemde beweging. Daar komt iemand! En nog voordat ik kan wegrennen, herken ik Benoît die met Daniëlle in zijn armen mijn kant op komt. Beiden zitten onder het roet. Daniëlle lijkt bewusteloos, want haar ogen zijn gesloten en haar armen bungelen slap langs haar lichaam. Ze zit onder het bloed en ze ademt schrapend. Ze krijgt amper lucht. Wanneer hij me ziet, houdt hij halt. Ik hef mijn stok op om toe te slaan.
‘Tess,’ zegt hij, zonder mijn aanvalshouding ook maar op te merken. ‘Daniëlle moet meteen naar het ziekenhuis. Heb jij een mobiel bij je?’
Ik knik. Alphonse heeft me thuis mijn mobiele telefoon teruggegeven. Ik laat de stok uit mijn handen vallen. Schroom overvalt me. Wat had ik eigenlijk verwacht? Dat hij even gestoord is als Daniëlle? Ja, eigenlijk wel. Ik observeer de mooie man voor me. Hij vulde een leven lang mijn dromen. Wat is daar nu nog van over? Nu de werkelijkheid me inhaalt… Niks.
‘Nou dan,’ roept hij ongeduldig. ‘Wat sta je daar te gapen, Tess. Bel snel de ambulance en help me met het vrijmaken van dit pad. Ik kom hier nauwelijks doorheen.’
Ik knipper even met mijn ogen. Wil ik wel een ambulance voor die trut bellen? Nee, van mij mag ze creperen!
‘Tess, merde, pak die telefoon. Nu!’ schreeuwt hij, terwijl hij al op me af komt.
Ik trek mijn mobiel uit mijn broekzak, deblokkeer hem, tik het noodnummer in en vraag de stem aan de andere kant van de lijn om een ambulance naar de Tour de Mascarda in Mosset te sturen. De vrouw vertelt dat een kwartier geleden al een ziekenwagen naar Mosset vertrokken is vanwege een brand met mogelijke gewonden.
‘Benoît, ze zijn al onderweg,’ zeg ik mat. ‘Ze zullen zo hier zijn.’
Ik zoek mijn dikke tak tussen de varens, vind hem, til hem van de grond, draai me om en volg hetzelfde pad terug, terwijl ik de struiken voor me wegduw. Benoît volgt me op de voet. Zwijgend. Zijn aandacht is volledig bij Daniëlle. Wanneer we een wat opener deel in het kastanjebos naderen, ontstaat vóór mij beroering. Alphonse komt aanrennen, gevolgd door twee agenten.
‘Tess, hoe haal je het in je hoofd om niet op me te wachten,’ schreeuwt hij bestraffend, waarna zijn ogen Benoît spotten. ‘Dieu, Benoît. Wat is er met Daniëlle?’
‘Ik weet het niet. Misschien te veel bloedverlies? Ze is bij de uitgang van de tunnels flauw gevallen, maar ze was al duizelig toen ik haar in die krankzinnige kapel vond en ze bezig was het château op te blazen.’
Hij wendt zich van Alphonse af en kijkt mij aan. ‘Ik was net te laat om haar tegen te houden, Tess. Het spijt me zo ontzettend,’ zegt hij.
Hè? Hij spreekt over ‘die krankzinnige kapel’ en over ‘spijt’. Hij klonk oprecht. Dus hij kende dat verborgen deel niet? Daar lijkt het wel op.
Alphonse stapt naar Benoît.
‘Viens, ik pak haar wel van je over. Ik heb nog kracht. Dan zijn we sneller.’
Beide mannen kijken elkaar met een vreemd vertrouwelijke blik aan en terwijl Benoît Daniëlle aan Alphonse overgeeft, opent zij haar ogen. Ze komt weer bij bewustzijn. Ze lijkt echter weinig waar te nemen en staart wat naar de kruinen van de hoge kastanjes. Alphonse roept de agenten bevelend toe dat ze de weg vrij moeten maken. Ze doen wat hij zegt en hij begint naar Mosset te lopen.
Hij stapt stevig door. Benoît volgt hem op nog geen meter afstand en ik plak me aan Benoît vast. Wanneer we de kastanjebossen verlaten en de moestuinen bij de Tour de Mascarda naderen, klaart de lucht wat op en wordt het zicht iets beter. Daniëlle hoest inmiddels aan één stuk door. Haar hele lichaam lijkt naar adem te happen. Ze probeert iets tegen Alphonse te zeggen; het kost haar zichtbaar moeite. Hij lijkt eerst te schrikken, maar knikt dan. Ik versnel mijn pas en probeer Benoît in te halen om dichter bij Alphonse te komen. Ik wil weten waarover ze het hebben. Wanneer ik Benoît wil inhalen, houdt hij me tegen.
‘Tess, je moet me nú iets vertellen,’ zegt hij, ‘voordat de politie zich hiermee gaat bemoeien.’
Hij buigt zich naar me toe en grijpt mijn schouders vast, precies bij mijn pijnlijke plek. Ik stop meteen en staar hem onthutst aan.
‘Pardon?’ zeg ik, terwijl ik zijn handen van me afschud en zachtjes over mijn gekwetste spieren wrijf. Ik wil niet dat hij me aanraakt.
‘Tess, luister naar me. Daniëlle zei me dat ze het château in brand stak om jou te beschermen, om alle bewijsmateriaal op haar computer te vernietigen. Ze sprak over foto’s en een DVD en verzekerde me dat je een topverzekering had, dus financieel zou er geen verlies zijn bij brand. Waar had ze het over? Wat moest verborgen blijven?’
Ik schud ontkennend mijn hoofd en bal mijn vingers tot vuisten. Ik heb zin om hem een klap in zijn verwijtende smoel te geven. Hij gelooft gewoon alle onzin die zijn geliefde ‘Dani’ hem verkoopt, maar ík niet. Jeanne is door haar eigen stommigheid in dat ravijn gevallen! Dat pleit mij toch vrij? Of insinueren die polaroids nog iets anders? En hoe zit het dan met alle moorden die ‘Dani’ zelf heeft gepleegd? Er was nog genoeg bewijsmateriaal daarvoor in het château, inclusief de urn van zijn eigen Catherine. Weet Benoît daar dan niets van?
Ik bestudeer zijn verkrampte gezicht. Nee, waarschijnlijk niet. Moet ik hem dit vertellen of doet Daniëlle dat later zelf? Ik draai me om en zie hoe Alphonse bij de ambulance is aangekomen en Daniëlle voorzichtig op het ziekenhuisbed legt en haar wang aait. Wat is dit? Waarom doet hij dat bij de vrouw die mij kortgeleden nog wilde vermoorden? Waar komt de plotse intimiteit tussen die twee vandaan?
Ik wil naar hem toe. Meteen! Ik wend me weer tot Benoît, kijk hem koel aan en verbaas me over mijn gebrek aan gevoel voor deze man, ondanks zijn gelijkenis met mijn zoon. Het enige wat nog in mij lijkt te leven is woede, vooral om mijn eigen domheid. En nee, ik zeg hem niets. Het is de verantwoordelijkheid van Daniëlle om ‘haar’ Benoît uitleg te geven.
‘Vraag jouw ‘Dani’ maar om antwoorden, Benoît. Dit is niet aan mij,’ zeg ik giftig. Ik schiet weg en stuif naar de ziekenwagen. Benoît passeert me, rent naar de ambulance en stapt nog net op tijd achterin, voordat de verplegers het portier dichttrekken en de auto met zwaailicht en sirene wegrijdt.
Wanneer ik bij de Tour de Mascarde arriveer, komt een volgende politieauto de steile Costa del Castell op rijden. Naast de geüniformeerde bestuurder herken ik monsieur Trubert. Aha, dus zo meteen gaat het vragenuurtje beginnen. Wil ik dit wel? Kan ik dat nu al aan? Alphonse komt naast me staan en slaat zijn arm voorzichtig om me heen.
‘Tess, we moeten overleggen, voordat je met Trubert in gesprek gaat.’
‘Hoe bedoel je dat?’ vraag ik, terwijl ik me door hem laat meevoeren naar een diepe nis bij de oostelijke Remparts, uit het zicht van de gendarmerie. De hoek stinkt ontzettend naar urine. Dit gat is inderdaad een ideaal openbaar toilet. Ik stap naar de rand en hap naar frisse lucht. Alphonse houdt me stevig vast.
‘Chérie, luister nu even heel goed naar me en kijk me aan.’
De dwingende toon in zijn stem alarmeert me en ik doe direct wat hij zegt. Ik verbaas me over de ernst die ik van zijn gezicht aflees.
‘Ik luister,’ zeg ik gespannen.
‘Bien, ma belle, écoutes: Daniëlle vertelde me zojuist dat ze alle foto’s van jou en Jeanne heeft vernietigd, ook de exemplaren die ze met haar Kodak had genomen en die dus heel scherp lieten zien hoe jij en Jeanne met elkaar in gevecht waren. Dit geldt trouwens ook voor de DVD van St. Thomas. Er is nu geen enkel bewijsmateriaal meer dat jou en Jeanne met elkaar in verband kan brengen. Zij adviseert je daarom ook heel dringend om de foto’s die je vanochtend uit de geheime kamer hebt meegenomen te verbranden en om over Jeanne te zwijgen als je straks met de politie praat. Je kunt wel alles vertellen wat je weet over Catherine en alle anderen. Dat maakt haar niets meer uit. Begrijp je wat ik je nu vertel, Tess.’
Ontzet staar ik Alphonse aan. Er waren dus nog meer foto’s van Jeanne en mij? Genomen met een goede camera, met een zoom waarschijnlijk. Geen eenvoudige polaroids. Afbeeldingen die de politie onmiskenbaar de indruk van een moord zouden geven. Ze sprak dus de waarheid tegen Benoît. Met het opblazen van het geheime deel, vernietigde ze alle bewijs.
‘Aaide je haar daarom over haar wang, Alphonse?’ vraag ik, terwijl ik niet kan voorkomen dat mijn stem pinnig klinkt.
Een ondeugende grijns trekt over zijn gezicht.
‘Nee maar, vertoont mijn comtesse jaloerse trekjes? Dat is nieuw.’
‘Dit heeft niets met jaloezie te maken, Alphonse,’ zeg ik bars, terwijl ik mijn blik neersla en mijn bemodderde Tevasandalen bestudeer. ‘Het verbaasde me gewoon dat jij de vrouw liefkoost die nog geen twee uur geleden geprobeerd heeft om mij te vermoorden.’
Ik blik weer op. Alphonse verwijdert zich iets van me, pakt mijn arm stevig vast en kijkt me strak in de ogen.
‘Tess, het is beslist niet zo dat ik geen woede voel over wat zij heeft gedaan,’ zegt hij met een strak articulerende stem, ‘want die kwaadheid is er, en hoe. Maar, chérie, ik ben ook in staat om de tragiek van haar leven te zien. Haar jeugd was zo gewelddadig en absurd dat daar een vrouw uit groeide die bij vlagen gewelddadig en absurd handelde. De Daniëlle die ik net streelde, was een Daniëlle die intens berouw voelde voor wat ze jou heeft aangedaan en die een ultieme poging deed om dat goed te maken. Hoe onmogelijk zoiets ook is.’
De vingers van Alphonse aaien zachtjes over de huid van mijn onderarm, terwijl ik me fragmenten van de vele gesprekken met Daniëlle herinner. We lijken zo veel op elkaar. Allebei impulsief en dominant, maar ergens ook zo ontzettend kwetsbaar. Hoe was mijn leven verlopen als ik als klein meisje net zo systematisch was gemarteld als zij, als mijn vader in mijn puberteit mijn vagina had weggesneden, als alle volwassenen waar ik ook maar enigszins op kon bouwen mij in de steek hadden gelaten? Hoe was ik geworden? Wat had ik gedaan?
Daniëlle pakte het leven van onschuldige mensen af en ze maakte mijn leven tot een hel. Maar vreemd genoeg was ze ook mijn vriendin en bracht me vreugde. Wat denk ik nu? Wit, zwart of grijs? Ik welk hok plaats ik Daniëlle en hoe oordeel ik? Met vergeving of met vergelding? Ik weet het nog niet. Er leeft nog te veel woede in me. Kwaad wend ik mijn hoofd af en bestudeer de kronkelende stam van de klimop die zich door de eeuwen heen diep in de voeg van de nis heeft geworteld. De plant en de muur zijn één geworden. Onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ik knik. Inderdaad. Benoît Leval. Ik hield van hem. Haast ziekelijk. Zoals Daniëlle nog steeds van hem houdt. ‘Ze zijn al een heel leven onafscheidelijk,’ zei Colette met Kerst. Ik sla mijn armen beschermend over elkaar en huiver. Ik maak me los van Alphonse, want ik kan niet langer in die stinkhoek blijven. Hij laat me gaan. Alphonse weet als geen ander wanneer hij me ruimte moet geven. Huilend loop ik naar mijn favoriete uitzichtpunt. Ik stop bij enkele rotsformaties en kijk om me heen.
Mijn oog valt op een ovale lichtgrijze steen. Ik buig me voorover en til hem op. Hij heeft spikkeltjes en de omvang en vorm van een struisvogelei. Een kunstwerk van moeder natuur. Terwijl ik de kei met mijn vingers schoonwrijf en bestudeer, gaan mijn herinneringen terug naar 26 augustus 1983.
Het waaide op die dag net zo hard als nu en de hemel was even grauw, alleen niet door de rook, maar vanwege de storm. Mijn stemming was destijds al even verward als nu en de steen die ik op die ochtend greep, had dezelfde omvang als deze en lag in dezelfde rechterhand. Alleen wilde de hand van toen met die steen een meisje doden, in vol bewustzijn en uit pure haat. Ik wilde Jeanne vermoorden. Vanwege Benoît.
Ontzet stoot ik de steen van me af. Hij valt met een plof op de grond. Ik hef mijn hoofd en staar naar de rokerige hemel. Inderdaad: ergens in mij leeft ook een moordenaar, alleen had ik destijds het geluk dat Jeanne niet door mijn handen stierf, maar even later zelf verongelukte. Het lot besliste dat ik nu geen moordenaar ben. Niet ik.