Mosset, de vestingwal les Remparts

Vrijdagmiddag, 13 februari 2009

Zonnig, windstil, +20°

19

Al meteen als ik de vestingwal oprijd, zie ik hem. Emile Bestavy zit op een bankje aan de rand van de Remparts met uitzicht op de zacht glooiende zijflank van de Col de Jau. Hij geniet van de middagzon. Zijn handen steunen op de wandelstok die hij tussen zijn benen heeft gezet. Hij draagt zwarte kleren, zoals alle bejaarden hier. Zijn bruine baret heeft hij naar achteren geschoven, waardoor zijn grijze haarlijn zichtbaar is.

Twee weken geleden spotte ik hem voor het eerst, bij de supermarkt, toen ik ’s ochtends een stokbroodje haalde. Hij viel me direct op door zijn statige voorkomen. Dit is beslist geen man die zijn leven lang op het land heeft gewerkt, dacht ik toen ik zag hoe zijn slanke vingers in de kiwi’s knepen om hun rijpheid te testen. Even later sprak de verkoper hem aan met ‘Monsieur Bestavy’.

Ik was meteen alert en broedde op een manier om met hem in gesprek te raken over zijn artikelen in het Journal des Mossétans. Ik volgde hem, maar er ontstond geen spontane gelegenheid om op hem af te stappen. De dagen daarop slenterde ik regelmatig langs de Carrer Sota Muralla, waar hij woont, in de hoop hem daar toevallig te zien. Zonder succes. Dit is wellicht mijn kans. Ik parkeer mijn Toyota, stap uit en wandel zijn kant op.

Bonjour monsieur,’ zeg ik, terwijl ik mijn autosleutel in mijn handtasje stop. ‘Prachtig weer vandaag, vindt u niet?’

Mais oui, madame, c’est un cadeau, om van te genieten.’

‘Ja, dat denk ik ook. Ik kom oorspronkelijk uit Nederland en daar heb je dit soort warme dagen pas in april, en zelfs dan zijn ze zeldzaam. Mag ik me trouwens voorstellen? Ik ben Tess Clement.’ Ik steek mijn hand naar hem uit. Zijn handdruk is warm en krachtig. Als van een jonge vent.

Enchanté, madame Clement. Ik ben Emile Bestavy en ik heb al van u gehoord. Colette Cera heeft me over u verteld. Jullie gaan samen het château verbouwen.’

Nee maar, hij weet wie ik ben. Dat is gunstig. Zijn blik is wakker. Pretoogjes. Hij heeft zin in een babbel. Joepie! Ik ga toeslaan en neem naast hem plaats op het bankje.

‘Klopt, en mag ik vragen wat u van onze plannen vindt?’

‘Geweldig, natuurlijk. De invulling wordt wel belangrijk,’ zegt hij, terwijl hij zich wat meer naar mij toedraait. ‘Er zal ook een functie voor de Mossétans in moeten komen. Het château is namelijk de ziel van Mosset, ook al realiseert niet iedereen dat zich.’

‘We zijn nog niet begonnen met de planvorming. We hebben alleen nog maar wat eerste gedachten, en we willen nog met monsieur Leval overleggen. De Mairie moet onze plannen uiteindelijk goedkeuren.’

‘Ik adviseer u om Benoît te vragen of hij als architect wil optreden. Hij is een topper op het vlak van renovaties van historische gebouwen.’

‘Ik deel uw mening, monsieur Bestavy, maar misschien vindt monsieur Leval zijn werk als burgemeester van Mosset niet verenigbaar met zo’n opdracht.’ Ik articuleer zorgvuldig als ik de naam van Benoît noem. Bang dat mijn gevoelens voor hem hoorbaar zijn.

‘Onzin,’ roept Bestavy. ‘Ik zal weleens met hem gaan praten. Ik heb nog steeds invloed op Benoît.’

‘U kent hem goed?’

‘Jazeker. Door mij is hij architect geworden. Ik was vroeger ook architect. In Toulouse. Ik ben vanaf 1982 rustiger aan gaan doen en leefde daarna deels in Toulouse en deels in Mosset.’

‘Al zo lang met pensioen… Hoe oud bent u, als ik vragen mag?’

‘Ik ben negentig, madame.’

We kijken elkaar aan. Hij glimlacht naar me en ik ervaar een vreemd soort verbondenheid met deze man, alsof we al vele malen eerder gemoedelijk op dit bankje zaten, alsof onze herinneringen al eerdere ontmoetingen met zich meedragen. We praten en praten; over de globaliserende wereld en over de ingrijpende veranderingen in de eeuw van zijn leven, over hoe de dingen vroeger waren, in zijn kindertijd, en heel geleidelijk naderen wij de jaren dertig en bereiken het Mosset van zijn jeugd en het château toen het nog niet was dichtgetimmerd, toen hij er nog verstoppertje speelde met zijn kameraden.

Ik haak in en vertel hem hoe het gebouw me hypnotiseert, en hoe ik op zoek ben naar het ‘waarom’ achter vreemde gebeurtenissen, zoals het levenslange conflict tussen de vaders van Colette en Benoît.

Vous savez, madame Clement, Henri Leval en Jules Cera waren ooit de beste vrienden, onafscheidelijk en allebei even ondeugend en overmoedig.’

‘En hoe kon die vriendschap dan in zo’n vete ontaarden?’ vraag ik.

‘Door een vrouw natuurlijk. Ze zaten allebei achter Antoinette Ruiz aan. U zult haar niet kennen, maar ze was de oma van Daniëlle Ruiz, de secrétaire van de Mairie.’

‘Ik ken Daniëlle Ruiz heel goed, monsieur Bestavy. Ze is een vriendin, maar mij is verteld dat haar oma zwanger was van een Duitser en dat ze kort na de geboorte van haar kindje in de bergen zelfmoord pleegde.’

‘We weten niet wat er met Antoinette is gebeurd,’ zegt hij. ‘We weten alleen dat ze is verdwenen, madame Clement, maar destijds stelde men gemakshalve dat er sprake was van zelfmoord, vanwege haar relatie met een Duitse officier. Maar voordat Antoinette op deze Helmut Laule verliefd werd, was ze de verloofde van Henri Leval, totdat Henri in 1944 werd opgepakt, vanwege het begeleiden van joden over de passen van de Pyreneeën naar Spanje. Hij werd niet ter plekke neergeschoten, maar naar een concentratiekamp in Polen afgevoerd. Hij ontsnapte in de chaos van het terugtrekkende Duitse leger en kwam tijdens de opmars van de Russen achter vijandelijke linies terecht. Hij deed er ruim twee jaar over om terug te keren naar Mosset.’

‘Waarom eigenlijk werd Henri Leval niet meteen gefusilleerd?’

‘Omdat Helmut Laule dat Antoinette niet wilde aandoen. Daarom.’

‘En na zijn deportatie werd deze Helmut Laule dus haar geliefde?’

‘Ja, Antoinette vertelde me dat ze allebei vanaf hun allereerste ontmoeting al wisten dat ze voor elkaar waren bestemd. Helmut Laule was trouwens een beschaafde man. Een academicus die via de dienstplicht in de Wehrmacht terecht was gekomen en niets met de nazi’s had. Hij maakte Antoinette geen publieke avances en hield rekening met alle gevoeligheden hier. Hun affaire voltrok zich in het geheim en haar vertrek naar Parijs kwam dan ook als een complete verrassing.’

‘U was dus bevriend met Antoinette Ruiz?’

Oui, ze was mijn buurmeisje en ik werd zoiets als haar vertrouweling na het vertrek van Henri.’

‘Maar ik begrijp nog niet zo goed, in welke zin Antoinette Ruiz dan de aanleiding was van de vete tussen Henri Leval en Jules Cera?’

‘Jules Cera heeft Henri verraden. Henri werd op een vroege ochtend in februari 1944 door de nazi’s uit zijn huis gehaald, in een Jeep gezet en naar Perpignan afgevoerd.’

‘Vanwege Antoinette?’ Ik ga verzitten en wrijf het zweet van mijn voorhoofd.

‘Jazeker, hij wilde zijn concurrent uit de weg ruimen om zo Antoinette voor zichzelf te hebben.’

‘Maar hoe kan het dan dat Jules Cera na de oorlog niet als een collaborateur is veroordeeld?’

‘Omdat wij pas in 1947 die beschuldiging van Henri Leval te horen kregen. En het toeval wil, dat één dag na de arrestatie van Henri alle mannen die zijn verhaal konden bevestigen, werden opgepakt tijdens een razzia in het château en een week later in Perpignan werden geëxecuteerd.’

Ik knik en herinner mij de verhalen van Alphonse weer, tijdens mijn eerste poseersessie, op nieuwjaarsdag. Ik zie ze opnieuw voor me, die mannen, die als bezetenen zoeken naar een onvindbare vluchtweg.

‘Er was geen vluchtweg,’ zeg ik zachtjes, terwijl mijn gedachten door het château dwalen.

‘Inderdaad, dat werd gezegd. Maar die vluchtweg bestaat wel en Henri en Jules wisten waar hij lag. Jules had al die verzetsmannen in het château, onze maquis, kunnen redden, maar deed dat niet. Daarom weet ik zeker dat hij ze heeft verraden.’

Het duizelt me van de informatie. Het zweet van de spanning kleurt mijn grijze vest onder de oksels zwart. Hoe weet deze man dit allemaal? En waarom weet niet iedereen dit?

‘Maar waarom denkt u dat beiden die vluchtweg hebben ontdekt?’

‘Henri riep dat naar me toen hij door de nazi’s uit zijn huis werd gesleept. Hij wilde dat ik de maquis waarschuwde. Maar nog voordat hij me de exacte locatie kon vertellen, werd hij met een geweerkolf bewusteloos geslagen. Een dag later vielen de nazi’s al het château binnen.’

Zekerheid! Er is een vluchtweg! Beelden verschijnen: sneeuw die uit een hoge nis valt op nieuwjaarsdag; licht in de torenkamer als ik diep in de nacht in Mosset arriveer. Er is inderdaad iemand in dat château!! Maar niet lang meer…

Ik ga dat eikeltje uit z’n hol roken. Ik wiebel wat op mijn bankje. Eén ding snap ik niet. Als Bestavy wist dat er een vluchtweg was, dan had hij die Jules Cera toch onder druk kunnen zetten om te vertellen waar die lag? En dan had híj toch deze maquis kunnen bevrijden?

‘Maar, waarom hebt u dat dan niet gezegd toen dit tijdens de oorlog speelde?’

‘Omdat Jules Cera me chanteerde.’

Hij heft zijn hoofd op en kijkt me aan met een verdrietige schittering in zijn ogen. Hij aarzelt, lijkt iets af te wegen.

‘Ik ben homoseksueel, madame Clement, altijd al geweest, maar ik ben daar pas mee naar buiten gekomen nadat mijn vrouw was overleden. Ik wilde haar niet kwetsen. Maar Jules Cera wist dit al veel eerder. Hij heeft mij in 1940 namelijk een keer betrapt toen mijn vriend en ik in de bossen boven La Carole de liefde bedreven. Wij waren op het moment van ontdekking allebei al getrouwd en ik had net een dochtertje gekregen. Dus onze affaire lag heel gevoelig. Cera heeft die wetenschap steeds als een zweep boven onze ruggen gehouden, klaar om te knallen als we niet deden wat hij zei.’

‘Dus Jules Cera dreigde uw homoseksualiteit openbaar te maken als u zich bemoeide met de gebeurtenissen in februari 1944.’

Pas als ik de vraag gesteld heb, realiseer ik me dat ik misschien een grens overschrijd.

‘Mijn excuses, monsieur Bestavy, dit gaat mij uiteraard niets aan.’

‘Oh jawel. U mag die vraag zeker stellen, en u heeft gelijk. Ik heb toen een dramatische fout gemaakt. Ik wist op dat moment nog niet waar mijn zwijgen toe zou leiden. Uiteindelijk werd ik medeverantwoordelijk voor de dood van die maquis. Ik dacht in eerste instantie nog dat het een keuze was tussen het ontmaskeren van Jules Cera en het geluk van mijn vrouw en kind. Ik koos voor het laatste en was daarmee dus een lafaard en uiteindelijk ook een moordenaar. Vreselijk.’

‘Allemaal maken we fouten die we achteraf betreuren. De consequenties zijn immers niet altijd vooraf te overzien,’ zeg ik snel. Ik denk aan Koen en Benoît. Ik heb Koen van zijn ware identiteit beroofd, Benoît van zijn zoon en Rob liet ik 24 jaar op een koekoeksei zitten, en ondertussen blonk mijn geweten uit door afwezigheid. Ik leg mijn hoofd in mijn nek en staar naar de staalblauwe hemel. Ik zucht, draai me weer naar Bestavy en bestudeer zijn gelijkmatige profiel. Een gevoel van medelijden overvalt me; voor deze mens die in zijn jeugd een verstrekkend besluit nam, om zijn gezin te beschermen. Vertrok hij daarom naar Toulouse? Was hij nog wel hier in 1946, tijdens de verkoop van het château? Toen Antoinette Ruiz verdween?

‘Wanneer verhuisde u eigenlijk naar Toulouse?’ vraag ik.

Hij wendt zich naar me toe en kijkt me nadenkend aan.

‘Pas eind jaren vijftig, maar ik vertrok direct na de oorlog naar Perpignan en startte in september 1945 een avondstudie bouwkunde en combineerde dat met een baan. Mijn vrouw bleef in Mosset, bij haar ouders. Ze wilde niet naar de stad. Ik kwam wel regelmatig naar huis.’

‘Dus de verkoop van het château heeft u nog van dichtbij meegemaakt.’

‘Nee, ik kwam er pas achter toen ik tijdens een bezoek zag dat het château was dichtgetimmerd.’

‘Dus u hebt ook geen idee waarom de Mairie in 1946 het château aan Jules Cera verkocht?’

‘Natuurlijk wel. Ze zijn omgekocht. Jules Cera is in de oorlog steenrijk geworden. Niemand weet waarmee. Zowel de toenmalige maire als de adjoints bleken in de jaren die volgden over voldoende geld te beschikken om stukken land te kopen of om hun huizen van luxe te voorzien.’

‘En de rest van het dorp deed niets toen het château werd verkocht?’

‘Inderdaad. De enige die tijdens de verkoop wat tegengas gaf, was Elisabeth Rouvière.’ Hij wijst met zijn hand in de richting van de Portal de France, waar het huis van Alphonse ligt.

‘Zij is de oma van Alphonse en woonde pal naast het château, op de Plaçal, in dat huis met op de eerste verdieping die ronde broodoven in de muur. Haar woning heeft als enige ook een uitgang aan de achterkant. Ze wilde namelijk direct de bossen in kunnen lopen, zonder een Mossétan tegen te komen. Toen we als kinderen in het château speelden, kwam zij altijd met zwaaiende armen op ons af en schreeuwde dat er duivels in het château sliepen en dat wij die niet wakker mochten maken. Wij lachten alleen maar wat. Voor de gewone dorpeling bleef Elisabeth een zonderlinge vrouw. Ik denk dat ze als heks op de brandstapel was beland als ze een paar eeuwen eerder was geboren.’ Een glimlach verschijnt op zijn gezicht. Hij mocht haar.

‘Elisabeth was apart, madame Clement. Ze brouwde kruidendrankjes, deed aan waarzeggerij, en ging niet naar de kerk. Dus niemand nam haar serieus toen ze in 1946 waarschuwde voor het kwaad dat in het château huisde.’

Emile Bestavy strijkt even met zijn hand over een plooi in zijn broek, alsof hij lijnen naar het verleden zoekt.

‘Weet u, madame Clement, ik heb altijd het vermoeden gehad dat Elisabeth in haar jeugd iets in het château ontdekt heeft wat haar bang maakte. En dat is vreemd, want tijdens mijn kinderjaren was daarbinnen niets anders te zien dan kale ruimtes.’

Emile Bestavy strekt zijn benen en gaat verzitten. Waarschijnlijk om zijn heup te ontlasten. Ik denk aan Alphonse. Hij spreekt zelden over zijn familie. Het lijkt wel alsof ze nooit hebben bestaan. Alles wat ik over hen weet, komt van Wikipedia. Hij had een broertje, maar dat is als kind overleden. Zowel zijn vader als zijn moeder was musicus. Allebei lokale beroemdheden die begin jaren tachtig kort na elkaar zijn gestorven.

‘En haar zoon, de vader van Alphonse, hoe was die?’

‘Chrétien? Ik heb hem in zijn kinderjaren nauwelijks gekend. Hij was ruim tien jaar jonger dan ik. Wij hadden sporadisch contact. Hij was violist en werd begin jaren vijftig ontdekt tijdens het Pablo Casals Festival in Prades. Hij had een aardige muzikale carrière. Geen topper, maar hij verdiende goed, zeker naar de maatstaven van de gemiddelde Mossétan. Hier in het dorp was hij iemand.’

‘Kende u ook de moeder van Alphonse?’

‘Amélie? Jazeker, ook zij speelde beroepsmatig viool, maar stopte nadat het broertje van Alphonse aan hersenvliesontsteking was overleden. Zij heeft zijn dood nooit kunnen verwerken. Ik had de indruk dat ze Alphonse verwaarloosde. Daarom woonde Alphonse vanaf zijn kleuterjaren grotendeels bij zijn oma Elisabeth.’

We glijden in een korte stilte, ieder met onze eigen gedachten. Twee mannen wisten waar de vluchtweg lag. Allebei afstammelingen van Philippe d’Aguilar. Hebben ze die informatie doorgegeven? En de oma van Alphonse was bang voor het château. Was ze ooit binnen geweest en had ze daar wat meegemaakt? Ik sluit mijn ogen, heel even. De gezichten van Colette, Alphonse en Benoît verschijnen, geliefde gezichten, die zich vervormen, wreed worden en mij angst brengen. Angst en de kille leegte van eenzaamheid, want ik kan niemand vertrouwen. Allemaal zijn ze verdacht. Ik moet doorspitten, ik moet blijven graven in het verleden.

Monsieur Bestavy, hoe ging het verder met Cera en Leval? Ze zijn toch allebei getrouwd en kregen kinderen?’

‘Klopt, Jules Cera trouwde begin jaren vijftig met de dochter van een notaris uit Prades. Colette is kort daarop geboren. Ze woonden in een mooie villa aan de rand van Mosset, op de kruising van de Costa del Castel. Dat huis bestaat niet meer. Het is jaren geleden volledig afgebrand. Brandstichting. Madeleine, zo heette zijn vrouw, leefde erg op zichzelf en had weinig contacten met de dorpelingen. Ze stierf vrij jong, halverwege de jaren zeventig.’

‘O ja, waaraan dan?’ vraag ik nieuwsgierig, wetende dat Colette mij hier nooit veel over wilde vertellen.

‘Aan een overdosis slaaptabletten in combinatie met alcohol. Een klassiek geval van zelfmoord. De vrouw van Cera was zwaar op de hand.’

‘En Henri Leval?’

‘Henri bleef lang vrijgezel en trouwde pas eind jaren vijftig met Sarah Schwartz. Sarah hoorde bij de groep joden die door Jules Cera was verraden. Zij was toen een jaar of vijftien en werd op transport gezet naar Auschwitz. Ze heeft als enige van haar familie de oorlog overleefd, omdat ze in de smaak viel bij een kapo. Na de oorlog studeerde ze kunstgeschiedenis en kwam voor haar afstudeerscriptie naar Prades, vanwege de Romaanse abdijen. Ze bezocht Henri, om herinneringen met hem te delen, denk ik. Ze kregen een romance. Sarah was een opvallende vrouw, madame Clement, mooi, intelligent, creatief, maar bij vlagen ook erg labiel. Ze was vaak depressief, vooral na de geboorte van Benoît. Met de jaren zocht ze steeds vaker verdoving in alcohol. Ze stierf jong.’

Er valt een stilte en Emile Bestavy staart naar de heuvels.

‘Weet u, Sarah was als die zeldzame gouden vlinders die je in de zomer soms aan de oevers van de Castellane ziet, maar dan eentje met geknakte vleugels. Na Auschwitz kon ze niet meer ongedwongen door het leven fladderen.’

Zijn vergelijking raakt me en doet mij denken aan mama. Zij kon soms ook zo stil zijn, zo versmolten met haar verdriet om het verlies van papa, na dat ongeluk. Maar dat waren slechts vluchtige momenten. Als ze mij zag, pakte ze me vast en lachte weer. Mama was geboren met de zon in haar hoofd. Bij Benoît was dat vast anders. Een depressie dringt door tot in de haarvaten van een relatie. Wat doet dat met een kind, of met een echtgenoot?

‘Wat erg zeg! Hoe ging Henri hiermee om?’

‘Dat is moeilijk te zeggen. Niemand kan immers in het huwelijk van een ander kijken, maar ik denk dat hij Sarah begreep. De oorlog had ook hem veranderd. Hij kon soms heel explosief op dingen reageren, met berouw achteraf.’

Een auto scheurt het terrein op en creëert een stofwolk. Een tengere brunette van een jaar of twintig stapt uit, passeert ons met een korte groet en stuift omhoog richting Plaçal. Ze doet me denken aan Daniëlle. Hetzelfde type. Mijn gedachten zweven naar de jeugd van Daniëlle, naar haar moeder en oma. Wat zei hij net ook alweer? ‘We weten alleen dat ze verdwenen is.’

‘Er is nog iets wat ik u wilde vragen, monsieur Bestavy. Ik begreep van Colette dat in Mosset sinds de oorlog verschillende vrouwen zijn verdwenen, waaronder Antoinette Ruiz. Hebt u daar een verklaring voor?’

Hij draait zich naar me toe.

‘Nee, madame Clement, ik heb geen verklaring voor álle verdwijningen, behalve dan dat ik zeker weet dat Antoinette géén zelfmoord heeft gepleegd en beslist ook niet in een ravijn is gevallen. Ze verdween namelijk op de ochtend dat ze met Valérie naar Perpignan zou verhuizen. Ik had een gemeubileerd appartementje en een baan voor haar geregeld. Ze verheugde zich erop. Er zat nog geen uur tussen haar laatste telefoontje vanaf het postkantoor en het vertrek van haar bus.’

Hij pakt me bij mijn arm om mijn volle aandacht te krijgen en blikt me strak in de ogen.

‘Gelooft u mij, madame Clement: Antoinette heeft in die vijftig minuten echt geen bergwandeling gemaakt. Nooit! Snapt u wat dit betekent? Moord!’

Hij stoot het woord uit.

‘Ik ben er altijd van overtuigd geweest dat er sprake was van een misdaad en dat heb ik de politie ook verteld, maar ze deden niets met mijn informatie. Binnen een paar dagen was de zelfmoordconclusie een feit en werd het onderzoek gestaakt. Wat ik de politie niet gezegd heb, is dat ik Jules Cera verdacht vond. Hij bleef maar op Antoinette jagen, ook toen ze eenmaal moeder was geworden. Maar Antoinette wilde hem niet. Ze gruwde van die vent.’

‘Maar monsieur Bestavy, dat is heel ernstig. Was de politie corrupt, denkt u?’

‘Ik vrees van wel, maar helaas kon ik dat niet bewijzen. In die tijd was de autoriteit immers nog een autoriteit. Bovendien had men niet veel compassie voor een pute de Fritz, zoals de gendarmerie haar noemde.’

Dieu, quelle histoire…’

Ik herinner mij weer de foto van die mooie jodin in het Journal des Mossétans. Wat weet hij van haar?

Monsieur Bestavy, er was nóg een vrouw die in die periode verdween. Een jodin. Dat gebeurde toen u nog hier woonde. Toch?’

‘Ja, dat was Edith Gideon. Zij verdween in 1942. Ze was joods, maar Edith geloofde niet in een God, alleen in haar eigen kracht. Enfin, van haar werd gezegd dat ze naar Spanje was gevlucht, maar ook dat heb ik nooit geloofd. Edith kende het woord angst niet, madame Clement. Ze heeft als meisje bij mij in de klas gezeten en ik kan u verzekeren dat Edith meer moed had dan alle jongens bij elkaar. Daarbij was ze superslim. Vluchten paste niet bij haar en zeker niet zonder haar ouders. Ondenkbaar. Ze was als jodin zelfs actief in de résistance. Daar zoek ik ook de verklaring voor haar verdwijning. Ze was beslist een verrader op het spoor gekomen en is vervolgens geliquideerd. Zoiets.’

‘Denkt u dat Jules Cera hier ook de hand in heeft gehad?’

‘Ja, ik vrees dat Jules Cera ook bij haar verdwijning betrokken was, maar dat vermoeden kreeg ik pas toen dat met Antoinette speelde. Ik voelde me destijds zo machteloos, want ik kon niets zeggen en ook niets bewijzen.’

Emile Bestavy valt stil, pakt een zakdoek uit zijn broek en wrijft daarmee over zijn gezicht. Mijn gedachten vliegen alle kanten op. Wat een verhaal! De vader van Colette was dus een verrader. Onvoorstelbaar.

Ik til mijn hoofd op en staar naar de heuvels aan de overkant. De knalgele mimosa vrolijken de hellingen al aardig op. De zon brandt op mijn bleke huid. Mijn wangen gloeien. Zo veel informatie. Maar nog niet voldoende. Er zijn nóg twee vrouwen verdwenen. Zou Jules Cera ook de link zijn naar de verdwijning van Jeanne en Catherine? Hij leefde nog in 1983, maar was in dat jaar al een man van circa 65. Te oud voor een meisje van 18, lijkt me. Wat was hun band, als die er al was? Ik kan mij er weinig bij voorstellen. Bovendien: waar sleepte hij haar in dat halfuur heen? En toen Catherine verdween, was hij al dood. Dus daar ligt al helemaal geen relatie.

Monsieur Bestavy, mag ik u nog iets vragen?’

‘Jazeker. Graag zelfs.’

‘Ik begreep van Colette dat er na de oorlog nóg twee vrouwen verdwenen zijn. Een meisje van achttien aan het begin van de jaren tachtig en de vrouw van de burgemeester in 2007. Wat denkt u daarvan?’

Emile Bestavy draait zijn hoofd naar mij toe, vangt mijn blik en kijkt me secondelang nadenkend aan. Het lijkt wel alsof hij met iets worstelt. Hij zucht.

‘Ik moet u iets vertellen, madame Clement, iets wat me al een tijdje bezighoudt en waarvan ik gisteren bevestiging kreeg toen ik een dierbaar iemand bezocht en die foto zag.’ Hij pakt mijn hand stevig vast. Ik verstijf.

‘Het is een afschuwelijk vermoeden dat ik al veel langer heb, al jaren eigenlijk, maar ik kon en ik wilde het niet geloven, ik stopte het weg, omdat het mij zo’n pijn doet. Maar ik kan niet langer voor de werkelijkheid wegduiken. Ik ben nu immers nog gezond en ik kan nu nog handelen en erger voorkomen. Dus ik besloot om mijn verdenking te onderzoeken, en dat wat ik over de verdwijningen ontdekt heb, betreft ook u, madame Clement, vanwege het château,’ zegt hij fluisterend.

Tranen vormen zich in zijn ogen. Hij ademt even diep in, maar nog voordat hij verder kan praten, horen we luide stemmen.

Alors, Emile, hoe gaat het met je, camarade. Lig je nog steeds niet in je kist,’ hoor ik iemand roepen.

Onze hoofden draaien tegelijkertijd naar links. Drie bejaarde Mossétans naderen ons bankje en verstoren ons gesprek. Het traditionele begroetingscircus volgt. De aandacht van Emile Bestavy wordt opgezogen door de groep en al snel is de politiek onderwerp van conversatie. Dit gaat lang duren. Twee van de drie heren zitten inmiddels al rechts en links van ons op de bank. Moet ik mijn plek aanbieden? Dat heb ik wel zo geleerd.

Ik baal, want Emile Bestavy stond op het punt om mij iets belangrijks te vertellen, iets dat hem oprecht heeft geraakt, iets dat hij met mij wilde delen, vanwege het château… Dat was overduidelijk. Ik moet absoluut een nieuw moment voor een gesprek met hem plannen. En snel. Ik sta op.

‘Wilt u zitten?’ vraag ik aan man nummer drie. ‘Ik moet nu toch huiswaarts.’

Merci, madame, dat is aardig van u.’

Monsieur Bestavy, zullen we vanavond samen eten? Bij mij thuis. Dan kunt u mij nog wat meer over de geschiedenis van Mosset vertellen.’

Emile Bestavy glimlacht samenzweerderig. We begrijpen elkaar.

Avec plaisir, madame Clement. Hoe laat?’

‘Halfzeven, voor het aperitief?‘

‘Uitstekend. U woont in de Carrer de la Font de las Señoras, toch? Op welk nummer?’

‘18.’

‘Prima, ik zal er zijn. Ik verheug me erop.’

‘Ik ook. Tot straks, monsieur Bestavy.’

Oui, à tout à l’heure, madame Clement.’

Ik zwaai nog even en wandel over de stadswallen naar beneden en passeer even later al de Carrer Sota Muralla waar Emile Bestavy woont. Ik stop en analyseer de plek waar ik me bevind. Langzaam dringt het tot mij door dat het huis van Bestavy pal onder het château ligt. Met een snelle beweging blik ik omhoog. Bingo! Hij heeft vanaf zijn voordeur zicht op de noordelijke toren! Ik stap naar rechts, en kijk weer op. Voilà. En hij kan via dit raam ook zo naar boven kijken. Heeft hij recentelijk wat gezien? Licht in het duister? Of heeft hij iets gehoord? Voetstappen. Een schreeuw… Maakt hij combinaties van alle informatie die hij in al die jaren heeft verzameld? Jazeker! Met mijn voeten stamp ik kort op de grond. Onvoorstelbaar. Ik nader antwoorden.