34
De ontbrekende schakel tussen Sara Svenhagen en Jorge Chavez heette Gunnar Nyberg. Een paar weken geleden nog maar had hij een paar gevormd met Sara, nu vormde hij een paar met Jorge.
Hoewel páár misschien wat te veel gezegd was. Ze sprongen niet afwisselend donkere trappen op met hun dienstwapen in de aanslag, ze dekten elkaar niet terwijl ze een of ander donker steegje in slopen, ze speelden niet de goede en de kwade smeris in een of andere nachtelijke verhoorkamer. Nee, ze zaten achter hun computers. Buiten zijn schuld was de vroeger zo borstelige bodybuilder van de ene datafreak naar de andere gegooid, en was hij zelfs ook nog heel bedreven geraakt in het werken met internet.
Maar nu was het genoeg.
De terugplaatsing naar het A-team had op onbekende wijze oude gewoonten weer tot leven gewekt. Slechte gewoonten, wellicht. Hij begaf zich in de onderwereld, de territoria van de oude Gunnar Nyberg. Plotseling kreeg hij genoeg van het virtuele cybernazisme en activeerde hij een verrassende hoeveelheid voetvolk in de jacht op de enige branche die nooit vakantie nam.
Ten eerste was er een roversbende. Die roversbende bestond in hoge mate uit relatief jonge rechts-extremisten. Maar ook uit meer gekweekte beroepsmisdadigers, zoals Danne Bloedworst. Nyberg organiseerde een omvangrijk verhoor van beroepsmisdadigers, bankrovers en skinheads. Hij ging de sporen na van voornamelijk Danne Bloedworst en Roger Sjöqvist.
Tot nu toe had dat nog nergens toe geleid.
Ten tweede was er een narcoticaliga. Rajko Nedic leek weliswaar onaantastbaar, maar op dealerniveau moest er toch wel wat te halen zijn. Wat dan ook.
En daar was hij op dit moment mee bezig. De oude bangmakerijtactiek zat in zijn ruggenmerg. Hij boog zijn onbehaaglijk onveranderlijke honderdzesenveertig kilo over een magere figuur genaamd Robban, een bekende grote dealer uit Hjulsta. Robban zat in zijn flat verbaasd naar de vernielde buitendeur te kijken die in stukken – niet in splinters, niet in fragmenten, maar opmerkelijk genoeg in stukken – in zijn voegen hing. Robban dacht: hoe is hij verdomme erin geslaagd die deur in stukken te slaan? Maar dat was niet wat hij zei. Hij zei, met trillende stem: ‘Ik weet niet waarover u het hebt.’
‘Denk nog eens na’, zei Gunnar Nyberg.
‘Ja, jezus’, snoof Robban. ‘U weet net zo goed als ik dat het een waterdicht systeem is. Je kent niemand. Er vindt een levering plaats. Je haalt die levering. Je levert geld. Ze zijn tevreden. En als ze niet tevreden zijn, ben je dood.’
Nyberg boog zich wat verder voorover. Het grizzly-gezicht bevond zich slechts een paar centimeter van Robbans meer konijnachtige snuit. De adem van de grizzlybeer rook niet naar rauw vlees en vers bloed, maar naar koffie.
‘Joegoslaven?’ bulderde het naar koffie stinkende roofdier.
‘Zou kunnen’, hijgde Robban. ‘Maar ik weet het niet. Ze zien er Zuid-Europees uit, dat wel. Wrede types. Praten onderling altijd een onbegrijpelijk taaltje.’
‘Wat bedoel je daarmee?’
En toen, in een plotselinge aanval van kamikazemoed: ‘Zak toch in de stront, stinkbom.’
Als gevolg daarvan drukte de grizzlybeer nu op een punt in de nek van het konijn. Het konijn schokte hevig – een bevend stuk tweederangs bont.
‘Dit heb ik geleerd door mijn nauwe contacten’, informeerde Gunnar Nyberg pedagogisch. ‘Het werkt inderdaad.’
‘Wacht even, verdomme, wacht’, zei Robban terwijl hij met zijn lichaam schokte.
Nyberg verslapte zijn greep en voelde zich ongemakkelijk. Hij, die nooit meer geweld zou gebruiken in diensttijd. Het was vanzelf gegaan. Alsof zijn grizzly-rol dat gewoon eiste.
Robban staarde hem bewonderend aan.
‘Wow, man!’ riep hij terwijl hij zijn nek masseerde. ‘Wat een heftige greep!’
‘Nu ter zake’, mompelde Nyberg beschaamd.
‘Oké, ik heb gehoord dat er een drugshandelaar is wiens handelsmerk het is. Al zijn medewerkers praten altijd koeterwaals met elkaar. Dat is een manier om de hele zaak te coderen.’
Een manier om de hele zaak te coderen, dacht Gunnar Nyberg en hij zei, zoals het hoorde: ‘Welke drugshandelaar?’
‘Rajko Nedic.’
‘En jij denkt dat Nedic aan jou levert?’
‘Ik heb geen idee’, zei Robban en hij stak een sigaret op en probeerde er cool uit te zien. ‘En bovendien heb ik dat niet gezegd.’
Nyberg keerde terug naar zijn oude, verrotte Renault, zat een tijdje met zijn handen op het stuur en keek uit over de volstrekt homogene architectuur van Hjulsta uit de jaren zeventig. De julizon weerkaatste onverschillig in de identieke ramen van de grijsbruine flats.
Ja, ja, dacht Gunnar Nyberg; dit was de warmste dag van het jaar, het zweet gutste van zijn lichaam en zijn gedachten probeerden zich heldhaftig omhoog te werken uit een dag die omgetoverd was tot drijfzand. Opnieuw dacht hij: ja, ja.
En: ja, ja.
Toen kwamen zijn gedachten los met een korte, maar daverende zet.
Als Rajko Nedic’ medewerkers onderling altijd Servo-Kroatisch spraken, hoe konden de oer-Zweedse nazi’s in Kumla er dan achter komen dat er een levering zou plaatsvinden?
Niklas Lindberg had Lordan Vukotic vast geen twéé keer mishandeld. Dat zou zijn opgevallen. Toch wist Lindberg al twee dingen: dat er een grote levering zou plaatsvinden en dat er een ontmoeting zou plaatsvinden bij Kvarnen. Hoe wist hij dat?
Nedic’ heerschappij was gebaseerd op perfecte discipline. Niemand kletste ooit. Dat was de basis van de werkzaamheden. Door een dergelijke precisie kon hij zich tevens voordoen als een gezagsgetrouwe restaurateur. Zijn wil was gewoon wet.
Had hij zo abrupt een barst in Nedic’ muur ontdekt?
Een van zijn jongens in Kumla had geklikt – al voordat Vukotic klikte. Een lek in het waterdichte systeem.
Gunnar Nyberg zag een kans om wat onkruid in de gesnoeide tuin te zaaien. Was er geen kans dat de hele organisatie barstjes zou gaan vertonen als het lek Nedic ter ore kwam?
Nyberg bleef zitten. Zijn handen om het stuur werden wit. Zweetdruppels sijpelden tussen zijn vingers en begonnen zijn handen los te weken.
Drie mannen in Kumla. Hoe heetten ze? Zoran Koco, Petar Klovic, Risto Petrovic. Met hen zou hij gaan praten. Nu, onmiddellijk.
Hij was al een stukje op weg. Hjulsta. Hij scheurde de E18 op in zijn verrotte Renault en reed richting Örebro. Tussen Bålsta en Enköping kwam hij langs een plaats die Grillby heette. De naam deed een belletje rinkelen. Grillby? Hij was in Grillby geweest. Waar? Wanneer? Hoe? Hoewel hij niet begreep waarom hij daar nu aan moest denken. Het kwam vast doordat hij zijn gevoel voor snelheid aan het verliezen was.
Na Örebro reed hij door de velden van Närke naar Kumla. Hij deed er niet meer dan een uur over. Hij begaf zich naar de directeur en kreeg onmiddellijk het verzamelde werk van het trio voorgeschoteld in een verhoorkamer.
Het materiaal van Interpol was omvangrijk, maar in feite niet erg dekkend. Er waren veel witte vlekken op de kaart van het misdaadlandschap, vooral in verband met de Joegoslavische oorlogen. Zoran Koco was een Bosnische moslim uit Sarajevo en hij was blijkbaar tijdens de Bosnische oorlog een belangrijke zwarthandelaar geweest. Petar Klovic was een Bosnische Serviër en was kampbewaarder geweest in een concentratiekamp voor moslims. Op zich geen misdaad – als je schending van de mensenrechten buiten beschouwing liet. Risto Petrovic was Kroaat en voormalig bevelhebber van een paramilitaire groepering, die ook actief was geweest bij de etnische zuiveringen. Zij het van Serviërs in Kroatië.
Een in hoge mate goddeloze alliantie.
De witte vlek op Niklas Lindbergs kaart was het jaar in het vreemdelingenlegioen. Van mei 1994 tot mei 1995. Toen waren Koco en Klovic al in Zweden. Maar Petrovic niet. Er zat juist een onmiskenbaar gat in het materiaal gedurende deze periode. In juli 1995 kwam hij naar Zweden en werd hij lid van de bende van Rajko Nedic, wat natuurlijk onbevestigd was, hij werd in september al opgepakt voor het dealen in narcotica en had sindsdien achter de tralies gezeten in afwachting van uitwijzing.
Nyberg nam contact op met het Interpolteam bij de rijksrecherche. Die namen op hun beurt contact op met het vreemdelingenlegioen en kwamen binnen een uur met een aantal mogelijke namen uit 1994-1995.
In dat uur probeerde Gunnar Nyberg de puzzelstukjes op hun plaats te laten vallen.
Een Kroaat die had deelgenomen aan etnische zuiveringen. Er hing een bedompt luchtje aan van Ustaa, de fascistische organisatie die tijdens de Tweede Wereldoorlog Serviërs had uitgeroeid. Het was niet geheel onwaarschijnlijk dat Risto Petrovic een omweg had gemaakt via het vreemdelingenlegioen, onder een valse naam, om aan het internationale strafrecht te ontkomen. Daar had hij een zielsverwant ontmoet, de overgelopen Zweedse bergjager en majoor Niklas Lindberg. Petrovic was vervolgens geïnfiltreerd bij de Servische Zweed Rajko Nedic, die niet bijzonder in etnische zuiverheid geïnteresseerd was, om Lindberg te kunnen voorzien van informatie, bijvoorbeeld over een op handen zijnde grote transactie van Nedic aan een Zweedse ‘politieman’. Maar was Lindberg echt groot genoeg om een spion bij Nedic te plaatsen? Of speelden er grotere rechts-extremistische organisaties op de achtergrond? Die zowel Petrovic als Lindberg stuurden? En zaten er in dat geval nóg grotere motieven achter de slachtpartij in Sickla?
Gunnar Nyberg zat daar in de kleine verhoorkamer van Kumla en meende dat de muren steeds verder op hem afkwamen. Wat was dat voor merkwaardig verband waarop hij gestuit was? Dankzij een drugsdealer met konijnentanden genaamd Robban.
Toen begon de fax te ratelen. Drie uittreksels uit het register van het vreemdelingenlegioen van 1994-1995. Drie Joegoslavische namen en drie middelmatige, maar goed herkenbare foto’s.
Gunnar Nyberg belde Jan-Olov Hultin. Hij legde de stand van zaken uit en kreeg diverse orders. Die klonken allemaal goed.
Hij liet Risto Petrovic halen. Een zeker genoegen verspreidde zich door zijn reusachtige lichaam toen hij diens smoelwerk onmiddellijk herkende van een van de foto’s.
Petrovic zat hem aan te kijken. Hij was groot, compact en keihard opgepompt op die speciale bajesmanier. Een lichaam dat niet beweegt, maar wel aan gewichtheffen doet. En zijn blik was grimmig, op de grens van het onmenselijke. Precies zoals hij gehoopt had.
Toen hij zijn mond opendeed, was hij zich volkomen ervan bewust dat hij Risto Petrovic op dat moment ter dood veroordeelde.
‘Jovan Sotra?’ las hij van een van de drie faxen.
Petrovic verstijfde. Alle consequenties waren hem meteen duidelijk. Op hetzelfde moment dat Koco of Klovic, of welke naaste van Nedic dan ook, alleen maar een vermoeden kreeg, zou hij een dood man zijn. Wat op dat moment door Gunnar Nyberg heen stroomde, was macht. Pure macht. Hij begreep meteen precies wat het betekende om het leven van iemand anders in handen te hebben. Dat was ondraaglijk.
Misschien had hij bij de computer moeten blijven. In de veilige cyberspace.
‘I don’t know what you’re talking about’, zei Petrovic uiteindelijk, maar zijn blik zei iets totaal anders.
Nyberg schakelde over op Engels; dat ging wat moeizaam.
‘Gedurende een korte periode na afloop van de oorlog in Kroatië ben je van paramilitair bevelhebber soldaat geworden in het Franse vreemdelingenlegioen. In die tijd ontmoette je een voormalige Zweedse officier, Niklas Lindberg geheten. Toen jullie elkaar hier later in Kumla tegenkwamen, heb jij hem informatie gegeven dat er een grote transactie zou plaatsvinden tussen jouw werkgever, Rajko Nedic, en een tweede partij. Lindberg heeft die informatie gebruikt om Nedic’ tweede man, Lordan Vukotic, om zeep te helpen, evenals voor het beroven en vermoorden van drie werknemers van Nedic in de zogenaamde slachtpartij in Sickla, waarbij ook de levering gestolen werd.’
Petrovic staarde Nyberg aan. Zijn blik zocht een uitweg. Hij wist niet of hij die ook kon vinden bij de grote politieman die eruitzag als een grizzlybeer. Misschien. Hij herhaalde, voornamelijk omdat dat van hem verwacht werd: ‘I don ’t know what you’re talking about.’
Het klonk zo hol dat Nyberg hem gewoon negeerde.
‘However’, zei Nyberg knikkend. ‘There is a way out.’
Ze zaten elkaar een tijdje aan te kijken. De paramilitaire bevelhebber en de Grootste Politieman van Zweden. De legioensoldaat en Mr. Sweden. Het voelde mannelijk aan, op de grens van het absurde.
‘We wachten op een politieman genaamd Lars Viksjö. Hij zal je naar een veilige plaats brengen. Je wordt kroongetuige, krijgt een nieuwe identiteit en wordt op de aardbol gedropt waar jij dat wilt. In ruil daarvoor krijgen wij de volgende informatie. Eén: hoe het verband tussen jou en Niklas Lindberg eruitziet. Twee: alle mogelijke en onmogelijke informatie over de organisatie van Rajko Nedic. Drie: om wat voor levering het ging. Vier: wie de levering in ontvangst zou nemen. Vijf: waarvoor Lindberg deze gaat gebruiken. Zes: waar Lindberg en zijn groep zich op dit moment bevinden.’
Risto Petrovic sloot zijn ogen. Hij zat doodstil. Toen hij zijn ogen weer opendeed, had hij een besluit genomen. Dat was duidelijk.
‘Ik weet niet waar Niklas Lindberg is’, zei hij.
Dat was alles wat hij zei.
Na een kwartier van doodse stilte arriveerde Lars Viksjö, die Petrovic meenam. Hij was weer van leven gewisseld.
Het zou interessant zijn om te zien hoe Rajko Nedic reageerde.
Gunnar Nyberg stond zichzelf een stil moment van bespiegeling toe. Nee, bekende hij zichzelf, geen bespiegeling, dat was te veel gezegd. Eerder een moment van pure zelfgenoegzaamheid. Hij voelde zich uiterst content met zichzelf.
Toen belde hij Hultin en bracht hij verslag uit.
Hultin zei: ‘Verdomd goed gedaan, Gunnar.’
Nyberg zei: ‘Graag gedaan.’
Toen ging hij in zijn aftandse Renaultje zitten en pruttelde hij naar huis. Vlak na Enköping kwam hij weer in het plaatsje Grillby. Hij móést gewoon even stoppen. Wat was er toch met dat Grillby? Waarom bleef dat op zijn netvlies hangen, net op het moment van de overwinning?
Grillby. Een klein huisje. Het huisje van een tante. Een jeugdig gevoel van vrijheid. Examen van de Politieacademie. Twintig jaar geleden. Vijf mannen en een bestelwagen vol sixpacks.
En wat had hij gezegd? ‘Ik ga de batterijen opladen op het platteland.’
Waarom zou hij het niet proberen? Gunnar Nyberg volgde een twintig jaar oude innerlijke kaart. In Grillby was vermoedelijk niet veel veranderd, want hij kon het zonder problemen vinden. Hij kwam bij een grindweggetje dat van het dorp het grote bos in leidde. Hij reed een paar kilometer op een steeds slechter wordende weg. De zon veranderde de oude Renault in een oven en Gunnar Nyberg in een pruttelend gehaktbrood. Hij ging steeds meer aan zijn herinnering en zijn oriëntatievermogen twijfelen. Maar uiteindelijk kwam hij op een open plek in het vrij dun begroeide bos, en werd het huisje zichtbaar. Het was nog precies hetzelfde. Het stond daar aan de bosrand en zag er verlaten uit. Een klein, rood daglonershuisje van rond de vorige eeuwwisseling. Hier waren veel biertjes omgezet in urine.
Ludvig Johnsson stond tegen de veranda te stretchen. Hij keek op met een zeer verbaasde, haast angstige blik. Hij was blijkbaar niet gewend aan bezoek.
Nyberg zwaaide. Toen begon hij te stralen, jogde langzaam om de Renault heen en keek naar binnen door het omlaag gedraaide raam van de oven. Hij deed een stap achteruit.
‘Heremetijd’, zei hij. ‘Daar zit je al een tijdje.’
‘Het is vrij warm’, zei Gunnar Nyberg terwijl hij zich uit de veel te krappe auto wurmde. Toen rekte hij zich uit en wees hij met zijn hand naar het huisje.
‘Het is er dus nog’, constateerde hij.
Ludvig Johnsson knikte, keerde terug naar de veranda en ging door met stretchen.
‘Het is er nog’, zei hij. ‘Geen elektra, geen stromend water, geen telefoon. Ik trek me hier terug als ik me wil afzonderen. En dat is steeds vaker.’
Nyberg knikte.
‘Ik begrijp wat je bedoelt’, zei hij. ‘Zelf ga ik dan naar mijn zoon en kleinzoon in Östhammar. Het is er dit jaar nog niet veel van gekomen.’
Johnsson stopte met stretchen en keek hem aan.
‘Dat is niet zo actueel voor mij’, zei hij.
Nyberg kon zijn tong wel afbijten. Veel te laat.
‘Sorry’, zei hij.
Ludvig Johnsson liep naar hem toe en legde zijn arm om hem heen. Dat werd een soort omhelzing. Ze stonden daar in de felle zon bij een klein, verlaten huisje buiten Grillby in Uppland met hun armen om elkaar heen. De macht van het verleden.
‘Het is goed’, zei Ludvig Johnsson uiteindelijk. ‘Dat was lang geleden.’
Ze gingen in de schaduw op de veranda zitten. Johnsson haalde twee biertjes. Die verdwenen vrij snel. Er kwamen nog twee biertjes.
‘Koelkast op butagas’, zei Johnsson.
‘Zo is het voldoende’, zei Nyberg. ‘Ik moet nog rijden. Er is een doorbraak in het onderzoek.’
‘Van pedofielen naar nazi’s’, zei Johnsson knikkend. ‘Is het iets waarover je wilt praten?’
‘Ik denk van wel. Later. Is dit nog steeds van je tante?’
Ludvig Johnsson lachte luid en krabde vervolgens op zijn symmetrische kruin.
‘Ze was toen al dement, toen we hier ons examen vierden. Ze is nog steeds dement. Ze ligt in hetzelfde verpleeghuis en ziet er hetzelfde uit, hoewel ze bijna honderd is. Alsof de dementie haar geconserveerd heeft.’
Hij trok een grimas en ging verder.
‘Later, toen ik een gezin kreeg, was ik het bijna vergeten. Hanna en ik waren veel op reis. Dat bleef zo toen de jongens kwamen. Ze waren negen en zeven toen ze stierven, en waren in veertien landen geweest. Ze schepten daarover op op school. Veertien landen. En op een dag waren ze zomaar weg. Alle drie. Hanna, Micke, Stefan. Pjoff – weg. Ik weet niet of dat te begrijpen valt.’
Het was volkomen stil. Gunnar Nyberg meende dat hij de zon hoorde schijnen. Een heel zacht gezoem op de achtergrond. Hij had niets te zeggen. Er viel niets te zeggen. Zelf was hij erin geslaagd zijn kapotte verleden te repareren. Ludvig Johnsson had niet eens de kans gehad. De verschrikkelijke onherroepelijkheid van de dood.
‘Tja’, zei Johnsson na een tijdje. ‘Toen bedacht ik opeens dat dat huisje er nog was. Hier kan ik helemaal mezelf zijn. Dat heb ik nodig. De batterijen opladen voor de ontmoeting met de wereld van de pedofielen. Niemand weet dat dit huisje er is. Tot nu.’
‘Ik hou mijn mond’, zei Gunnar Nyberg en hij voelde dat hij een fout gemaakt had. Hij had heilige grond betreden. Hij had een sfeer bevolkt die nooit bevolkt zou mogen worden. Zonder erbij na te denken had hij de deur naar iets intiems vernield zodat die in stukken hing. Hij voelde zich een schurk.
Ludvig Johnsson boog voorover over tafel, legde zijn hand op de zijne en keek hem met een glasheldere, onderzoekende blik aan.
‘Het is goed, Gunnar’, zei hij rustig. ‘Misschien is dit wat ik nodig heb. Ik heb geen puf meer om kluizenaar te zijn.’
Ze keken elkaar aan. Op de een of andere manier woonden ze nog steeds in het gemeenschappelijke appartement van twintig jaar geleden. Ze hadden het geen van beiden echt verlaten. Zoals je een plek nooit verlaat. Alles blijft altijd bij het oude. En het waren belangrijke jaren van het leven. De wereldwijze Ludvig en de koppige Gunnar. Ze waren er weer.
Toen beging Gunnar Nyberg een ambtsovertreding. Hij vertelde over de zaak. Hij had meer dan ooit een extern klankbord nodig, en het klankbord had het nodig klankbord te zijn, dat was duidelijk. Even had Gunnar Nyberg het idee dat ze de zaak samen zouden oplossen. Zoals op de Politieacademie.
Hij begon met de doorbraak, het lek bij Rajko Nedic, Risto Petrovic, hij ging door vanaf het begin, van de gebeurtenissen in restaurant Kvarnen en de Kumla-bunker, via ex-Joegoslavische huursoldaten en Niklas Lindberg naar het vreemdelingenlegioen en potentiële rechts-extremistische overkoepelende organisaties, en toen was hij klaar. Het was een lang en gecompliceerd verhaal. En tot nu toe zonder einde.
‘Jezus, wat een toestand’, zei Ludvig Johnsson.
Dat was alles.
Toen Gunnar Nyberg uit Grillby vertrok, voelde het alsof er een last van zijn schouders genomen was. Een oude vriendschap was weer opgepakt, serieus, en hij voelde dat hij voor de rest van zijn leven een klankbord had. Dat voelde goed aan. Alsof er nog een verdwaald puzzelstukje van het verleden op zijn plaats was gevallen.
Hij draaide de E18 op en keerde terug naar Stockholm.