29

Op vrijdag 2 juli keerde het verliestij voor Hammarby. Ze speelden thuis 3-0 tegen Norrköping. Hans Berggren wist eindelijk weer te scoren. Kennedy Bakircioglü maakte zijn eerste eredivisiedoelpunt.

Misschien als resultaat van wat er diezelfde dag ’s ochtends gebeurde.

Even voor tienen wandelden twee enigszins uitgebluste jongemannen het hoofdbureau van politie aan Agnegatan binnen. Ze eisten Paul Hjelm en Kerstin Holm te spreken. Omdat ze bij de provinciale politie waren binnengekomen, ontstond er een zekere aarzeling bij de receptie. Die namen waren onbekend. Gedurende de lange wachttijd hield de oudste, langere man zijn armen om de jongste, kleinere man heen.

Uiteindelijk vond de receptioniste de namen Paul Hjelm en Kerstin Holm. Ze belde ze op en vroeg de mannen plaats te nemen op de nabij staande bank. Geen van beide mannen ging zitten. Dat was een handeling waartoe ze fysiek niet in staat waren.

Hjelm en Holm kwamen gezamenlijk aan. Ze herkenden onmiddellijk de oudste, langere man. Dat was Jonas Andersson uit Enskede, bestuurslid van de Hammarby Fans. Na een tijdje herkenden ze ook de jongste, kleinere man. Van een zwart-witfoto die met lieveheersbeestjesmagneten op een whiteboard hing. Het blonde, onverzorgde haar en de snor die bij zijn mondhoeken een stukje omlaag liep, waren zo langzamerhand zeer bekend.

Wat ze niet verwacht hadden, waren de volledig kapot gehuilde ogen van de Kvarnen-moordenaar.

‘Hij zat vanmorgen voor het clublokaal’, zei Jonas Andersson uit Enskede. ‘Hij zei dat hij Hammarby niet nog meer schade wilde toebrengen.’

Ze knikten naar hem.

‘Bedankt, Jonas’, zei Kerstin Holm.

Jonas Andersson glimlachte vaag en vertrok.

‘Hoe heet je?’ vroeg Paul Hjelm aan de Kvarnen-moordenaar.

‘Conny Nilsson’, zei de Kvarnen-moordenaar zwakjes. Zijn stembanden leken in de knoop te zitten.

‘Waarom kom je nu?’

‘Ik zag mijn foto in de krant. Niet die tekening, de foto. Nu is het genoeg geweest. Het is niet leuk geweest.

‘Dat snap ik’, zei Paul Hjelm en hij nam plaats op de bezoekersbank van de provinciale politie. Hij klopte op de bank. Conny Nilsson ging naast hem zitten. Hij was vrij klein, compact. En helemaal kapot.

‘Waar heb je je verstopt?’ vroeg Kerstin Holm terwijl ze aan de andere kant van de Kvarnen-moordenaar plaatsnam.

Zonder een woord te wisselen, besloten ze om die benaming nooit meer te gebruiken.

‘Thuis’, zei Conny Nilsson. ‘Ik woon bij mijn ouders in Haninge.’

‘Hoe heb je je kunnen schuilhouden? Zijn je vrienden zo loyaal?’

‘Mijn vrienden… Ik ken ze niet, zij kennen mij niet. Na de wedstrijd ben ik met een stelletje meegelopen. Ze leken niet te merken dat ik erbij was. Ze waren zo ontzettend kwaad. Gelijkspel tegen Kalmar thuis. Ze begonnen bij Kvarnen ruzie te zoeken met een stel Smålanders. Het was een ontzettend opgefokte stemming. De Smålanders logen en zeiden dat ze niet voor Kalmar waren. Een van hen duwde tegen me aan. Ik weet niet wat er gebeurde, het werd helemaal zwart. Ik neem aan dat ik moest bewijzen dat ik bestond, dat ik niet een of ander watje was dat je zo omver kon duwen. Ik was al langs de ingang van de metro gekomen, toen ik zag dat er een bloederig stuk glas om mijn hand zat. Ik heb het weggegooid en heb een bus naar Stadsgården genomen. Dat was alles. Ik ben al een week ziek.’

‘Ziektewet?’

‘Ik werk niet. Ik heb geen baan om me ziek bij te melden. Niemand buiten mijn moeder weet dat ik ziek ben. Op een avond hoorde ik haar schelden op die Kvarnen-moordenaar.

Ze vroeg zich af in wat voor wereld we leven.’

‘Dat weet ze dan nu.’

‘Binnenkort, ja’, zei Conny Nilsson en hij knikte. ‘Verdomme.’

Ze hadden niet zo veel meer te zeggen.

Ze brachten hem naar de lokale politie.

Ze voelden zich ongemakkelijk.