31
Ljubomir was er. Daar. Hij begreep precies waarom. Het was een loyaliteitstest.
Beide Zweden waren in de werkkamer van de villa geweest. ‘Veiligheidsconsultants’ in hawaïshirts en korte broeken. Ze zaten breeduit op het L-vormige bureau en spraken met de Grote. Zachtjes, zodat Ljubomir het niet zou horen. Hij stond zoals gewoonlijk bij de deur. En hoorde alles. Hij had een goed gehoor.
‘Weten we wie het zijn?’ vroeg de Grote bars.
‘Niet precies’, zei een van de Zweden. ‘Daar zijn we mee bezig.’
‘Het lijkt rassengerelateerd’, zei de ander. ‘Het hoogste op de ranglijst. Nikkercenten. Royal Straight Flush. Hoger kan niet.’
‘Wie heeft Lordan verdomme opgeblazen?’ riep de Grote uit.
‘Zoals gezegd. We kunnen niet bij het materiaal komen. Dat lukt niet.’
‘Jullie zijn ex-smerissen’, zei de Grote. ‘Waar kunnen jullie eigenlijk wél bij komen? Wat doen jullie eigenlijk voor je geld?’
Hij pauzeerde even, herstelde zich en vervolgde: ‘Kunnen we een van de onderzoekers te pakken krijgen?’
Beide ‘veiligheidsconsultants’ schudden hun hoofd.
‘Ze zijn lastig. We hebben al heel wat met ze te stellen gehad…’
‘Door de wol geverfde groep. Close, slim, wat vreemd. Onaantastbaar.’
‘Niemand is onaantastbaar’, zei de Grote. ‘Die vent die hier was? Hultin?’
‘Vergeet het maar’, zei de eerste Zweed en hij keek opgelaten. ‘Steunpilaar. Van de oude stempel. Die laat niets los. Je kunt hem doden, maar je kunt hem niet onder druk zetten.’
‘Laat die smerissen toch’, zei de ander. ‘Zorg gewoon dat je ze voorblijft. Zoals gewoonlijk.’
‘Niets van onze man?’
‘Hij houdt zich koest. Wordt het niet eens tijd om hem onder druk te zetten?’
‘Absoluut niet. Hij heeft zijn zaakjes goed voor elkaar. En als er iemand onder druk moet worden gezet, dan doen mijn mensen dat. Is dat begrepen?’
Daarmee was de discussie ten einde geweest. De Zweden waren vertrokken zonder Ljubomir een blik waardig te keuren. Toen had de Grote hem gewoon meegesleurd, zonder wat te zeggen. Hij had hem door de paradijselijke tuin tot aan de garagedeur getrokken. Daar waren ze blijven staan. Er waren onmiddellijk drie mannen uit de wachtruimte gekomen, die hem op de hielen waren gevolgd. Nu kwamen ze langs, gingen de garage binnen en startten de auto. Alles was groen.
De drie mannen testten alles uit. Ze beschermden hem met hun lichamen, ze gingen alle kamers als eersten in, proefden zijn eten, maakten zijn post open, startten zijn auto en bestuurden zijn auto. Daar waren ze nu mee bezig. Ljubomir zat op de achterbank ingeklemd tussen twee uitsmijters terwijl de auto naar de stad blies.
En nu waren ze daar. Op die plek.
Het was ontmanteld. Gedesinfecteerd. Geen spoortje van de verschrikkingen van het verleden. Een blanco appartement. Alleen nog twee mannen die er identiek uitzagen. Als een parodie op gangsters. De civiele look.
Ze wisten alleen gewoon niet hoe je je in burger moest kleden. Ze waren gerekruteerd bij verschillende legers en paramilitaire troepen voordat ze volwassen waren. Voordat ze geleerd hadden zich te kleden.
Maar ze wisten hoe je bevelen moest opvolgen.
Niemand zei iets.
Als je afzag van de precisiekijker voor het raam was het een doodgewone flat.
Als je afzag van het geschreeuw dat vanaf de geïsoleerde muren Ljubomirs oren bereikte.
Het schelle, angstaanjagende geschreeuw.
Ljubomir dacht dat het lag opgeslagen in de poreuze muren, die eruitzagen als gouden bordeelkussens die tegen de muur waren gespijkerd. Al het geschreeuw. Het kwam op hem af als een verschrikkelijke, snerpende aanklacht. Hij raakte overweldigd. Hij voelde dat hij wit wegtrok. Hij strompelde naar het raam, probeerde het open te krijgen. Er kwam geen frisse lucht door het raam naar binnen. Het zat helemaal vast.
De Grote kwam naar hem toe en legde zijn arm om zijn schouder. Dat was geen vriendschappelijk gebaar – dat bewaarde hij tot na werktijd. Het was een controle. Om te zien hoezeer hij trilde.
Om te zien of hij al moest overgeven.
Daar stonden ze samen, de jeugdvrienden uit het kleine bergdorp in Oost-Servië, en ze keken omlaag naar de bank aan de overkant van de straat. Je zou kunnen denken dat ze vrienden waren.
Een kleine, maar brede man met een muts op zijn hoofd stapte net de bank binnen.
Een kleine, maar brede man met een muts op zijn hoofd stapte net de bank binnen. Hij krabde op zijn voorhoofd voordat hij naar binnen liep, hij krabde zó dat zijn hand zijn gezicht bedekte. Hij keek even om zich heen. Een grote bank in de binnenstad. Nog niet omgetoverd tot kantoorlandschap. Halfelf, vlak voor lunchtijd: weinig mensen. Vier klanten, geen van hen een potentiële held. Drie camera’s. Hij schatte hun reikwijdte, trok zijn zwarte muts over zijn gezicht en keek naar buiten door de oogopeningen van een bivakmuts. Op hetzelfde moment dat de andere twee kwamen binnenrennen, haalde hij een pistool tevoorschijn en schoot hij de drie camera’s kapot. Er waren slechts drie schoten nodig.
Een van de anderen stond op wacht bij de deur. Hij kon nog net zijn machinepistool optillen. Twee gingen er met opgeheven wapens naar de balie. Een van hen droeg een goudkleurige bivakmuts. Hij zei duidelijk: ‘We zijn ons ervan bewust dat u het alarm hebt ingeschakeld. Daarom vragen we u deze twee tassen zo snel mogelijk te vullen met geld. U hebt een halve minuut de tijd, daarna gaan we de klanten neerschieten.’
De tassen werden snel gevuld. Niemand schreeuwde, niemand zei iets. Er heerste een opmerkelijke stilte in de ruimte. Alsof iedereen instinctief inzag dat de stem het serieus meende.
Op weg naar buiten deden ze hun bivakmutsen af, legden ze een ketting om de deurkrukken van de bank en sloten ze deze af met een hangslot.
Met twee tassen over hun schouders liepen de vier mannen rustig de straat uit en gingen ze een zijstraat in. Niemand merkte op dat een van hen amper kon lopen.
De kleine, maar brede man met de muts op kwam zojuist de bank uit in gezelschap van een jonge blondine. Hij stopte zijn portemonnee in de binnenzak van zijn colbert en kroelde door haar lange haar voordat ze met een korte omhelzing uit elkaar gingen. De Grote wees naar hem.
‘Vermoedelijk is hij zijn dochter bij de bank tegengekomen. Een toevallige ontmoeting. Zijn dóchter. Begrijp je me, Ljubomir?’
Ljubomir ontmoette de blik van de Grote. Die boorde zich in hem. De Grote vervolgde: ‘Deze flat is een verkenningsplek en niet meer dan dat. Al het andere, Ljubomir, moet je uit je bewustzijn wissen. Hiervandaan kunnen we álles zien. Vroeg of laat komen ze hiernaartoe, en dan pakken we ze. Zo simpel is het. Niemand kan Rajko Nedic voor de gek houden, Ljubomir, en niemand laat hem in de steek. Ik wil echt dat je dat begrijpt.’
Ljubomir knikte. Hij begreep het. Hij begreep het exact.
En toch wilde zijn bewustzijn zich niet laten wissen.