8
Het hoofd van de technische recherche Brynolf Svenhagen had een dochter. Die dochter heette Sara. Sara werkte op de pedofielenafdeling van de rijksrecherche. De pedofielenafdeling van de rijksrecherche was op dit moment onbemand. Onbemand betekende echter niet dat er niemand aan het werk was. De dochter van het hoofd van de technische recherche Brynolf Svenhagen werkte namelijk wel.
Zij het vanuit huis.
Ze had tegen haar beide collega’s, de jeugdvrienden Gunnar Nyberg en Ludvig Johnsson, gezegd (en ze citeerde zichzelf in het schemerdonker): ‘Ik doe rustig aan. Een beetje bijkomen. Het is nu wat te lang hectisch geweest.’ Het tweede deel van haar uitspraak was waar, het eerste niet. Ze had gelogen. Maar dat mocht ondanks alles een leugentje om bestwil worden genoemd.
Ze streek over haar onlangs gemillimeterde, blonde haar en klikte verder met de muis. Ze was ingelogd op de centrale computer van de politie. Intranet. En ze zou nog vele uren doorwerken. Zo goed kende ze zichzelf wel.
Hoewel ze zichzelf niet hérkende.
Nu werd ze daar plotseling opnieuw weerspiegeld in het computerscherm, en nogmaals was haar instinctieve reactie dat ze in de map Favorieten in Internet Explorer was beland en op wéér een pedofielensite was terechtgekomen.
Op het computerscherm tekende zich namelijk een klein ventje af.
Ze stond op en drentelde heen en weer in haar tweekamerwoning aan Surbrunnsgatan. Had ze daarom haar lange goudblonde haar gemillimeterd?
Om op een pedofielenslachtoffer te lijken?
‘Wat bezielde je?’ zoals Gunnar Nyberg spontaan had uitgeroepen toen ze bij Annika’s Eten & Drinken koffie zaten te drinken en genoten van het junizonnetje.
Ja, Sara, wat bezielde je? vroeg ze zichzelf af. Identificatie met de slachtoffers? Voelde je onderbewustzijn dat je veel te ver van die vreselijke werkelijkheid af stond? Dat je op afstand werkte? Dat dat eeuwige instrument, de computer, maakte dat jij je in een continue cyberspace bevond? Dat dat instrument zelf de gruwelijkheden van de pedofilie een zweem van onwerkelijkheid gaf? En daarmee een verzoenende gloed?
De afstand wás immers groot. Zelf had ze een rustige, stille, grijze, patriarchale jeugd met een politioneel tintje gehad in een voorstad. De meedogenloze Brynolf drilde zijn drie kinderen vrijmoedig, niet in het op vierjarige leeftijd spreken van vier talen, niet in het componeren van symfonieën op hun achtste, niet in het op hun twaalfde tennisprof zijn, maar in de aanpak van de technische recherche. Hij liet zijn kinderen in een door zijn echtgenote zorgvuldig gesaneerde kamer om zich heen kijken, naar het toilet gaan en wachten tot ze er weer uit mochten. Er was dan iets gebeurd met de kamer, en de kinderen moesten met behulp van empirie en logica uitvinden wat dat was. Dat was eigenlijk de enige keer dat Sara haar vader echt gelukkig had gezien. Voor de rest was hij niet goed en niet slecht, niet aardig of onaardig, maar kort en bondig: een ruwe bolster. Als een ouderwetse patriarch.
Nee, de reden dat ze zichzelf zo hard aanpakte was nauwelijks te vinden in haar jeugd. Aan de andere kant was ze nog minder gecharmeerd van het genetische verklaringsmodel. Ze bezat natuurlijk geen politie-gen dat haar tot oplossingen dwong. En evenmin een compassie-gen waardoor ze moest lijden samen met de misbruikte kinderen. En natuurlijk bestond er, hoewel dat dagelijks werd beweerd in een of ander debat, ook geen pedofielen-gen dat maakte dat hele horden mannen hun geslachtsorgaan aan kleine kinderen lieten zien en aan volle luiers snoven. Een ziekte, ja; een wereld op zich binnen de wereld van de meest groteske ziekte. Genetica, nee; geen pedofielen-genen. Dat weigerde ze te geloven.
Nee, ze begreep de reden van haar harde werken net zomin als de reden waarom ze plotseling haar haar had afgeknipt. Het enige wat ze wist was dat ze verder moest, dat ze tot elke prijs de zaak tot op de bodem moest uitzoeken, dat haar eigen of andermans gemakzucht er niet de oorzaak van mocht zijn dat ook maar één kind ter wereld seksueel werd misbruikt als dat voorkomen had kunnen worden. Dat was haar drijfveer. Elke kleine nalatigheid was identiek aan schuld. En daarom nam ze een steeds bovenmenselijker hoeveelheid werk op zich. ‘Het is nu wat te lang hectisch geweest’, was een uitspraak die meer dan waar was.
Ze had een steeds terugkerende nachtmerrie. Die kon ze met niemand delen. Niet met haar chef, feestbeest commissaris Ragnar Hellberg, niet met haar mentor, de eeuwig hardlopende Ludvig Johnsson, zelfs niet met haar nieuwe collega met wie ze zo’n goed contact gekregen had, teddybeer Gunnar Nyberg.
Nee, die kon ze niet delen.
Die zou ze nooit kunnen delen.
Het is nacht. Een vrouw ligt in een zwak verlichte ziekenzaal. Ze is alleen. Haar gezicht rust in het donker. Alleen de dikke buik is verlicht. Het is alsof hij licht geeft, een eigen, innerlijk licht. Ze kan bijna zien hoe het daarbinnen beweegt, ze meent het leven op zich te zien. Het heilige in het leven. Ze strijkt voorzichtig over haar buik. Plotseling geeft hij geen licht meer. Het iele vlammetje van het leven dooft. Er valt een schaduw over haar heen. Tegelijkertijd komt er een langdurige wee. Ze probeert te schreeuwen, maar dat gaat niet. Er is geen stem. Alleen de schaduw die verpersoonlijkt wordt en man wordt, geslacht wordt. En de weeën nemen toe, worden één lange samentrekking. En tegelijkertijd, precies op dat moment, dringt de schaduw in haar. Ze wordt verkracht terwijl ze ligt te bevallen. En dat alleen al is genoeg om nog een paar keer te sterven. Maar het ís niet genoeg. Het volgende inzicht is erger. Hij is niet op haar uit. Ze is alleen een instrument, een hindernis die onderweg genomen moet worden. En dan, net als zijn geslacht bij het kind is gekomen, net als hij een tweede keer gaat penetreren, dan sterft ze.
En dan wordt ze wakker. Op het moment van sterven.
Ze sloot haar ogen.
Waar loopt de grens van de waanzin?
Wanneer heb je te veel gezien?
Ze was nog geen dertig en had alles al gezien.
Een op zich al vrij belabberde verhouding was weggevaagd zo gauw ze bevorderd was en door Ludvig Johnsson naar de pedofielenjagersgroep werd gehaald. Sindsdien was dat niet meer actueel geweest. Ze wist niet of ze haar geloof in dat soort tederheid nog bezat. Ze leefde alleen. Wilde alleen leven.
Ze stond een tijdje voor het raam aan Surbrunnsgatan. In de flat ertegenover gingen steeds meer lichten aan. Intieme sfeer na intieme sfeer werd onthuld.
Sara Svenhagen wilde ze niet zien.
Ze waren als het ware niet voldoende.
Ze keerde terug naar haar computer, zag in het voorbijgaan het kleine ventje weerspiegeld in het beeldscherm, ging van intranet naar internet en klikte op Favorieten.
In de verzamelmap met de joviale naam Favorieten stonden de adressen naar honderden pedofiliewebsites, de ene nog erger dan de andere.
Ze keek hoe laat het was. Nog twee minuten en twaalf seconden.
Als het klopte. Als ze werkelijk de code had gekraakt.
Het was een Zweedse website. Via de Japanse politie was ze erachter gekomen dat deze bestond. Hij openbaarde zich eenmaal per twee weken een tiental seconden om vervolgens spoorloos te verdwijnen. Niemand van de politie had hem tot nu toe kunnen bekijken. Alles wees erop dat op die website een adresboek verborgen was, adressen naar een groot internationaal netwerk waarbinnen iedereen foto’s naar elkaar stuurde. Als alles klopte zou er zich dus een vrij omvangrijke adressenlijst op het scherm openbaren op die site, die op zijn beurt op donderdag 24 juni om 19.36.07 uur zou verschijnen. Over een minuut en achtenveertig seconden. Een klik op een onderstreepte regel op een pagina die zich hoogstens vijftien seconden zou openbaren en de hele lijst moest worden gedownload.
De raadselachtige code was gevonden tijdens een inval bij een pedofiel in Nässjö. Hij was op haar bureau beland omdat hij niet te kraken leek; ze had nog steeds feestcommissaris Hellbergs volle vertrouwen niet. Party-Ragge. Ze werkte dus veel in het geniep. Nam nooit overuren op. Verschoot ontzettend veel kruit aan het kraken van de code. En plotseling was het gelukt. Dacht ze. Hoopte ze. Het was een vrij eenvoudige sleutelcode. Als je de sleutel had gevonden ging de deur wijd open. En uit de cryptische Nässjö-code kropen een internetadres en een tijdstip.
Zelfs Johnsson en Nyberg wisten niet waarmee ze bezig was.
19.35.40. Zevenentwintig seconden.
Ze zat doodstil. Haar wijsvinger die lichtjes op de muisknop rustte trilde helemaal niet. Het was nu of nooit. Er was geen tweede kans. Dan zou hij voor altijd verdwenen zijn.
Ze zag vage contouren van een haast lichtgevende buik.
Het adres was ingetypt, www et cetera. Snel op Enter drukken en dan met de muis naar de onderstreepte regel. Alles was voorbereid. De klok telde terug. 19.36.00 uur.
Zeven, zes, vijf, vier, drie.
Twee.
Eén.
Nul.
Enter.
En toen was hij er. De website. Pretentieloos. Ondoordringbaar.
Maar met een onderstreepte regel.
De cursor erheen. Klik.
Opslaan?
Ja.
Wat geratel op de harddisk. Het stond erop.
En de website was verdwenen.
Sara Svenhagen leunde achterover op haar stoel. Ze glimlachte vaag. Dat kon ze zich wel veroorloven.
Een dikke buik glom lichtgevend in het donker.