20

‘Verdomme, ik had hem!’

Het gezicht van de Kogel vertrok alsof hij zwavelzuur in zijn mond had gekregen. Hij deed de koptelefoon goed en draaide en trok aan de installatie voor zich. De lichtdiodes bleven zwart.

Hij had het signaal nu drie keer opgevangen.

En was het drie keer kwijtgeraakt.

De eerste keer waren ze de kelder uit gerend, de metallicgroene bestelwagen in. De Kogel als eerste, als een ballerina draaiend met de antenne in de lucht, zijn blik gericht op de apparatuur in zijn hand en met de koptelefoon op zijn hoofd. Daarachter Rogge, die met Danne Bloedworst liep te slepen. En dan de goudgekroonde zelf, nog steeds sceptisch.

‘Het is er nog’, schreeuwde de Kogel terwijl hij op de passagiersstoel plaatsnam. Rogge gooide Danne er aan de achterkant in en rende naar de bestuurdersstoel. Hij gaf gas.

‘Probeer de E4 naar het zuiden’, vervolgde de Kogel. ‘Daar zou het moeten zijn.’

Toen was het weg. De toon verdween uit de koptelefoon, de lichtdiodes doofden.

‘Kolere’, zei de Kogel. ‘Maar ga verder op de E4. We moeten het weer opvangen. Daar is de kans het grootst.’

Ze hielden zich precies aan de bovengrens van de maximumsnelheid. Honderdachttien maximaal. Om nu te worden aangehouden voor te hard rijden, zou een doodsteek zijn. Het was niet onmogelijk dat de politie met midzomer wat extra verkeerscontroles hield. Hoewel dat aan de andere kant niet erg waarschijnlijk was.

In Södertalje kwam het eerste dilemma. Geen signaal en de kruising van de snelwegen naderde. De E20 naar het westen of de E4 naar het zuiden? De Kogel spreidde zijn handen.

‘Gotenburg of Malmö?’ vroeg hij. ‘Rechtsaf of rechtdoor?’

De alternatieven stroomden door de goudgekroonde heen terwijl die verdomde kruising steeds dichterbij kwam. Hadden de dieven het geld, dan was de E4 vanzelfsprekend geweest. Dan waren ze op weg naar het Europese vasteland. Maar nu moesten ze vermoedelijk sleutels uitproberen. En dan was er geen enkele aanleiding om de voorkeur te geven aan Malmö boven Gotenburg. Gotenburg was groter. Maar misschien hadden ze gezien dat het een buitenlandse sleutel was, en was Kopenhagen in dat geval dan niet erg waarschijnlijk? Wat kwam er het eerst als ze rechtdoor reden? Nyköping, Norrköping, Linköping? En naar rechts? Strängnäs, Mariefred, Eskilstuna, Örebro. Nee, verdomme, niet naar Kumla. Dat gaf de doorslag.

‘De E4’, zei hij, en Rogge kon nog net afslaan naar links om de weg te vervolgen naar het zuiden.

Het tweede contact kwam even na Norrköping. Ze waren net de tweede kruising met de snelweg gepasseerd en hadden niet de E22 naar Västervik en Kalmar genomen. Een kort signaal waarvan ze de richting niet konden bepalen. Ze waren in elk geval op het juiste spoor. De Kogel schreeuwde. Rogge zei: ‘Jezus, kunnen we niet wat gas geven?’

‘Nee’, zei de goudgekroonde.

Op de weg langs het Vättern-meer gebeurde er niets. Ze passeerden Gränna en Visingsö. Ze wilden het al bijna opgeven. Geen piepje. Waren ze het signaal nu echt kwijt? Deed dat zelfgemaakte ding van de Kogel het wel? Ze wisten dat Jönköping de beproeving zou zijn. Een knooppunt met wegen in alle richtingen. De 33 naar Nässjö, Vimmerby en Västervik, de 30 naar Växjö, Kalmar en de hele provincie Blekinge, de E4 verder naar Värnamo, Ljungby en Skåne, de 40 naar Borås en Gotenburg. Was het toch Gotenburg?

‘Niets?’ vroeg de goudgekroonde.

De Kogel schudde zijn hoofd. Huskvarna. De laatste heuvels omlaag naar Jönköping.

‘We moeten nu gauw tanken, Nicke’, zei Rogge. ‘Het lampje brandt.’

‘Zeg, klotekogel, kun je dat apparaat niet een beetje oppeppen?’ piepte Danne van achteren. ‘Maximaliseren?’

‘Je weet er geen reet van, aangeschoten lul’, schreeuwde de Kogel.

‘Hou je bek’, zei de goudgekroonde kalm.

Iedereen hield zijn bek.

Niet naar Gotenburg. Dat had hij weggestemd. Hij hield vast aan zijn keuzes. Västervik niet. Ook weggestemd. Växjö? Daar had je het hele rijtje: Karlshamn, Ronneby, Karlskrona, misschien Kristianstad. Hoewel, dat was dan toch de E22 geweest?

‘Deze weg volgen’, zei hij.

Ze bleven op de E4. In Skillingaryd werd het benzinetekort acuut. Ze stopten bij een tankstation.

‘Blijf hier’, zei hij voordat ze in het zicht van het personeel van de pomp kwamen.

‘We moeten tanken’, zei Rogge.

‘We moeten cash hebben’, zei hij. Hij zette zijn goudkleurige wintermuts op, ontgrendelde zijn pistool en sprong naar buiten.

‘Ga je zelf?’ vroeg de Kogel door het raam. ‘Is dat wel goed?’

‘Dat is niet góéd, dat is het bést. Wacht hier.’

Ze wachtten. Na vijf minuten kwam hij terug. Met een plastic zak in zijn hand.

‘Nu kun je tanken’, zei hij en hij trok zijn muts af. ‘Ik denk niet dat je hoeft te betalen.’

Ze tankten. Weer op de E4 riep de Kogel plotseling: ‘Ik heb hem weer! Verdomme, hier is-ie. Ze moeten gestopt zijn. Ik heb de richting. Ze rijden naar het zuiden op de E4. Niet ver vóór ons.’

‘Gas?’ vroeg Rogge.

‘Hou je aan de maximumsnelheid’, zei Niklas Lindberg kalm en hij gooide de gouden muts in het handschoenenkastje.

Het gezicht van de Kogel vertrok alsof hij zwavelzuur in zijn mond had gekregen. Hij schreeuwde: ‘Verdomme, ik had hem!’