20

Na dagen van eindeloos veel regen – goed om het huis op te knappen, slecht voor mijn humeur – begroeten Minnie en ik de weinige zonnestralen die deze ochtend met moeite door de wolken komen met groot enthousiasme en huppelen over het strand bij de Cobb alsof we daar in geen weken in plaats van in een paar dagen zijn geweest. We vieren het betere weer door langs de vloedlijn te rennen, kiezels over het water te keilen (ik) en vieze dingetjes tussen het zeewier te eten (Minnie).

Het is geruststellend te weten dat iets eenvoudigs als een beetje zonneschijn zo goed voor het humeur is, ondanks de omstandigheden. Daardoor voelt het alsof geluk toch mogelijk is, zelfs na alles. Of misschien ligt het niet aan het weer, maar aan het doel dat ik me heb gesteld. Plotseling zijn mijn dagen gevuld met het opknappen van oma Gilberts bungalow. En ondertussen verander ik Ben met mijn stiekeme opvoedprogramma.

Het siert de verloofde van mijn zusje dat wanneer hij een van de lesjes heeft geleerd, hij er niet meer aan herinnerd hoeft te worden, in tegenstelling tot anderen. Sinds we hebben vastgesteld dat ik niet alles achter zijn kont opruim, zet hij zijn eigen borden in de vaatwasser. Goed, ik heb gezien dat hij ze Minnie eerst laat aflikken, wat een smerige gewoonte is, maar ik vind het beter goed gedrag te prijzen dan slecht gedrag af te kraken. Bij Matt werkte zeuren ook nooit.

Uiteraard is er nog ruimte voor verbeteringen. Eergisteren hoorde ik Ben aan de telefoon een maat uitnodigen om morgenavond voetbal te komen kijken. Heel geduldig wachtte ik af totdat hij mij van zijn plan zou vertellen, want dat houdt in dat ik word verbannen uit de woonkamer tenzij ik liever luister naar het eindeloze, bieraangedreven gewauwel waarbij een flinke wind als het hoogtepunt van humor wordt beschouwd. Tot nu toe heb ik er nog niets over gehoord. Ik vind dat echter niet ergerlijk, ik beschouw het als een uitgelezen kans hem op te voeden.

Het gaat de goede kant op. Dat voel ik gewoon.

Een poosje onderbreken Minnie en ik onze ochtendwandeling om op een betonnen muurtje te zitten en de zwakke zonne stralen op ons te laten inwerken. Nou ja, ik zit, en zij krabt tussen de kiezels, op zoek naar een krabbetje om op te jagen. Boven ons, op de boulevard, leunen twee oude mannetjes op een geschilderde leuning en staren naar de horizon.

‘Ziet er daar goed uit, Bill,’ zegt de ene.

‘Hangt ervan af waar je naar kijkt,’ reageert Bill gespannen.

‘Nou, ik kijk naar Pam Curtis, ik weet niet waar jij naar kijkt,’ zegt de man die niet Bill is, en hij wijst naar een oranje boei ver weg in het water.

Pas wanneer ik goed kijk, merk ik dat het geen boei is. Het is een op- en neergaande badmuts. En het is geen zaterdag. Mevrouw Curtis overtreedt weer de regels.

Terwijl we kijken komt de oranje badmuts zigzaggend op de kust af, voortgedreven door de indrukwekkend krachtige borstcrawl van mevrouw Curtis. Haar gezicht met zwembril komt steeds even uit het water om adem te happen en verdwijnt dan weer onder de oppervlakte, zodat de bloembladen van haar badmuts op drijvende lotusbladen lijken.

‘Goeiemorgen, Pam,’ roept de man die niet Bill is.

Wanneer mevrouw Curtis dicht bij de kust is, gaat ze in het water staan om te zwaaien, en daarbij onthult ze haar donkergroene badpak. Ze houdt haar hoofd schuin om het water uit haar oren te krijgen.

Minnie rent naar de waterlijn en blijft dan abrupt staan om te blaffen naar de gestalte die onverwacht oprijst uit de zee.

Mevrouw Curtis jaagt Minnie weg van de stapel kleren die ze op het strand heeft laten liggen en pakt dan een handdoek om zich af te drogen. ‘Goedemorgen, Bill, goedemorgen, Peter! En hallo, Kate, lieverd!’

Ze rukt haar badmuts af en zet in plaats daarvan de gebreide roze muts op die ik al eerder heb gezien. Met de handdoek om zich heen wriemelt ze zich uit haar badpak en laat dat op de kiezels vallen, en dan komt er een hand onder de handdoek vandaan om haar ondergoed te pakken.

‘Nou snap ik waarom je daar staat, Peter, vieze ouwe gluurder,’ merkt Bill grinnikend op.

‘Ze heeft de handdoek nog nooit laten vallen,’ reageert Peter weemoedig.

Ik hoor Bill hard kuchen, en plotseling lijken ze te beseffen dat ik me recht onder hen bevind en alles kan horen.

‘Pardon, dame,’ zegt Peter, en hun hoofden verdwijnen schuldig.

‘Was dat niet Prue Bailey?’ hoor ik Bill nog zeggen terwijl ze zich haastig terugtrekken.

Mevrouw Curtis komt zwaaiend aangelopen over het strand. De handdoek heeft ze opgerold onder haar arm, en Minnie zit haar op de hielen. De hond snuffelt achterdochtig aan haar alsof ze niet goed weet of ze dit zeewezen wel kan vertrouwen.

‘Is het niet geweldig hier vandaag? Geweldig!’

Dichterbij gekomen fluistert ze samenzweerderig: ‘Ik hoef je zeker niet te vertellen dat Eddy hier niets van weet. En wat niet weet, wat niet deert.’

Ik knik, maar ben het eigenlijk niet met haar eens. Ik ben geen klikspaan, maar ik vind net zoals Eddy dat het geen goed idee is dat zijn grootmoeder elke ochtend in haar eentje gaat zwemmen, ook al wordt ze in de gaten gehouden door twee bejaarde vrijers.

‘U hebt een paar bewonderaars, mevrouw Curtis,’ zeg ik plagerig. ‘Een van de twee zat vol overgave naar u te kijken.’

Ze gilt van het lachen en houdt zich vast aan mijn arm. ‘Peter Turner! Och, jeetje, nee, Kate. Die sufkop zit al jaren achter me aan. Maar ik ben echt niet geïnteresseerd in een man van zijn leeftijd, hoor.’

‘Hoezo niet?’ vraag ik. De interesse in iemand van het andere geslacht verbleekt toch niet met het grijs worden?

Met een grimas haalt mevrouw Curtis haar schouders op. ‘O jeetje, nee. Ik heb meer dan genoeg gehad van dat alles met meneer Curtis. Ga je naar huis?’

Ik zeg dat we inderdaad naar huis gaan, en mevrouw Curtis en ik lopen samen op. Nou ja, ik pas mijn tempo aan. Eerst liep ik langzaam omdat zij zo oud is en het heuvelop gaat naar het doodlopende straatje bij de Cobb. Maar zij zet er flink de pas in, en ik heb moeite om haar bij te houden. Gelukkig is mijn ademloosheid gemaskeerd omdat zij het praten voor haar rekening neemt.

‘Er valt veel te zeggen voor het huwelijk als instituut, net zoals voor veel instituten, maar pas wanneer je er niet meer in zit, merk je hoeveel vrijheid je ineens hebt. Vind je ook niet, lieverd?’

Vragend kijkt ze me met haar doordringende bruine ogen aan.

Ik weet niet of ik mijn werkloze doelloosheid zou onderbrengen onder de noemer: vrijheid. Of als ontsnapping. Voor mij is het nog te vroeg om te weten of ik uit het instituut ben.

‘Hm,’ zeg ik, gedeeltelijk omdat ik niet weet wat ik moet antwoorden, en gedeeltelijk omdat ik mijn adem hard nodig heb voor de klim. Maar het moedigt haar aan verder te gaan.

‘Niet dat ik meneer Curtis niet mis, hoor. Hij was een heel lieve man.’ Ze slaakt een zucht. ‘En tussen de lakens een béést.

Kijk niet zo geschokt, lieverd, zulke dingen zijn belangrijk. Dat weet je vast wel. Het probleem was dat hij tussen heel veel lakens een béést was, als je begrijpt wat ik bedoel. En volgens mij begrijp je dat, als ik moet afgaan op wat ik heb gehoord.’

‘Ik weet niet…’

Mevrouw Curtis houdt haar hand op om me tot zwijgen te brengen, en ze kijkt even achterom naar de baai. Plukjes haar zijn ontsnapt uit haar gebreide roze muts en die vallen krullend om haar gezicht, wat haar de indruk geeft van een diep gebruinde en gerimpelde baby.

‘Lieverd, je zult merken dat zulk soort dingen na verloop van tijd minder pijnlijk zijn. Echt waar. Natuurlijk blijft het wel steken. Het verraad, het bedrog. Maar het slijt. De vraag die je jezelf moet stellen, is: is je huwelijk niet meer dan alleen dát?’

Ze richt haar kraaloogjes strak op me, met haar hoofd schuin, alsof ze op antwoord wacht. Minnie kijkt naar ons op alsof zij ook graag wil horen wat ik vind.

‘Nou, lieverd?’

Ik draai me om naar de zee, en ik leun op een houten paaltje dat al veel toeristen steun heeft geboden op de steile weg naar boven. We zijn al zo hoog dat ik de baai uitgespreid kan zien liggen, helemaal tot aan Portland. Aan de horizon ballen grijze wolken zich samen. Blijkbaar komt er nu al een einde aan het mooie weer.

‘Hoe weet u dat?’ vraag ik.

Mevrouw Curtis leunt tegen het paaltje naast het mijne, en hoewel ze niet zo hijgt als ik, lijkt ze de steun toch nodig te hebben. Met haar rode nagels volgt ze een onzichtbaar patroontje in het hout.

‘Dat is de vraag,’ reageert ze. ‘Hoe weet jij het?’

‘U zei daarnet dat u meneer Curtis had vergeven,’ zei ik. ‘Maar dat het nog wel stak. Hoe kun je verder na zoiets? Hoe heeft u het achter u kunnen laten?’

Mevrouw Curtis laat haar hoofd zakken om aan een knoest in het hout te peuteren. ‘Dat doe je gewoon. Of niet. Je weet het nooit, maar je kunt wel tot een beslissing komen. Dat is het moeilijke. Iets beslissen.’

‘Maar stel dat je de verkeerde beslissing neemt?’

Mevrouw Curtis lacht opgewekt, alsof ik iets komisch heb gezegd. Ze klopt op mijn hand, maar zo hard dat het eerder op een terechtwijzing lijkt dan op een geruststellend gebaar.

‘Ik snap dat je hoopt dat ik je kan vertellen wat je moet doen, schat. Ik was precies zo. Maar er bestaat geen juist antwoord. Jij beslist, en dan moet je zo goed mogelijk leven met je beslissing.’

‘U hebt hem vergeven,’ zeg ik. ‘Maar u wilt niet nogmaals in het huwelijk treden. Omdat u niemand meer kunt vertrouwen?’

‘O nee, kind,’ zegt mevrouw Curtis, schaterend van het lachen. ‘Nooit meer iemand kunnen vertrouwen… Dat zou vreselijk zijn! Als ik dát dacht, zou ik mezelf bestraffen. Natuurlijk kan ik weer vertrouwen. Maar lieverd, op mijn leeftijd… Ik ben tachtig! Al zie ik er natuurlijk niet naar uit. Er zijn nu eenmaal heel veel weduwnaars die graag weer verzorgd willen worden. Nou, ik heb al voldoende verzorgd. Ik zorg liever voor mezelf.’

Ze spreidt haar handen op het paaltje en heft haar gezicht naar de lucht om te turen naar de wolken die over ons heen komen.

‘Dat is alles. O, kind, was dat een regendruppel? We moeten maar naar huis. Tenzij…’ Ze kijkt me smekend aan. ‘Ik heb mijn portemonnee thuis laten liggen, maar misschien wil je een oude dame op een kopje thee trakteren?’