18
Wanneer Ben na het werk thuiskomt, blijft hij met open mond in de deuropening staan, de sleutel nog in zijn hand. Op de grond van de gang liggen oma Gilberts gebloemde lakens, en in een hoekje heeft Minnie er een fijn nestje van gemaakt om in te slapen. De lampenkap met franje is weg. Aan het plafond hangt een kaal peertje, net als in een gevangeniscel. Van boven op de ladder gezien is Bens gezicht uiterst komisch. En het is ook fijn dat hij in staat is een emotie te tonen die afwijkt van zijn gebruikelijke hartelijke minzaamheid.
‘Hoi, Ben.’ Ik wuif naar hem vanaf mijn plekje bij het plafond.
Met grote ogen kijkt hij naar me op. ‘Wauw, Kate, wat doe jij nou?’
‘Wat denk je?’ vraag ik opgewekt terwijl ik met het stoomapparaat zwaai dat ik van de doe-het-zelfzaak in Axminster heb gehuurd. ‘Vind je ook niet dat het tijd wordt hier het een en ander te veranderen?’
Ben fronst zijn voorhoofd. ‘Weet je wel hoe je dat ding moet gebruiken?’ vraagt hij met een knikje in de richting van het stoomapparaat.
‘O ja, hoor,’ lieg ik, en ik duw het apparaat tegen de muur zodat wolken stoom me aan het zicht onttrekken. Ik hoor woest geborrel in het apparaat, maar dat is niet erg. Ik heb het de man van de winkel gevraagd en hij zei dat ik me niet kon verbranden, maar dat het ding nogal lawaaiig kan zijn als het verkeerd wordt gebruikt. En dat is prima.
Ben zet zijn tas op de grond en trekt zijn jas uit, waarna hij de deur achter zich sluit. ‘Zeg, Kate, ik geloof dat je hem niet steeds op dezelfde plek moet houden,’ zegt hij.
‘Nee?’ vraag ik heel onschuldig. Ik draai me om zodat de stoomwolken nu op hém afkomen.
‘Nee,’ zegt hij met zijn handen voor zijn gezicht. ‘Heb je dit nooit eerder gedaan?’
‘Niet echt,’ geef ik toe, en ik veeg mijn vochtige haar van mijn voorhoofd. Ik zie er vast als een noeste werker uit. ‘Maar ik krijg het al door. Kijk maar hoeveel ik al heb gedaan.’
Ik wijs naar een klein stapeltje afgestoomde behangsnippers op de grond. Eigenlijk ben ik maar ongeveer een kwartier noest aan het werk geweest, want ik wilde alleen maar druk bezig zijn op het moment dat Ben thuis zou komen.
‘Zeg, Kate, hoor eens, zal ik…’ begint hij, en ik weet dat ik hem heb.
‘Hm?’ zeg ik afwezig, en ik wend me af alsof ik graag weer verder wil gaan met mijn werk. Wankelend op het trapje laat ik bijna het apparaat vallen. Ik heb de choreografie goed onder de knie. Kom maar op, Ben, denk ik, want ik weet niet of ik het nog veel langer kan volhouden.
Uit mijn ooghoeken zie ik hem zijn mouwen oprollen.
‘Weet je, je moet eigenlijk…’ zegt hij, en ik hou mijn gezicht naar de muur gekeerd zodat hij mijn lachje niet kan zien. ‘Kate, je moet met het apparaat langzaam over de muur gaan en het behang er dan meteen afkrabben, als het nog vochtig is.’
‘Zo?’ vraag ik, en ik krab aan een droog stukje behang totdat er flintertjes van los komen. In mijn andere hand braakt het apparaat stoomwolken uit, een heel eind van de muur vandaan.
‘Eerst stomen,’ legt Ben uit. Hij staat nu dicht bij de ladder om te kijken naar wat ik doe. ‘Je moet goed stomen.’
Ik zie aan hem dat hij popelt om het apparaat over te nemen en voor te doen hoe het moet.
‘Hm?’ zeg ik, en ik zwaai weer rond met het apparaat terwijl ik op een andere plek krab. Ik hoor Ben zuchten vanwege mijn incompetentie. Elk moment…
‘Zeg, Kate, zal ik het eens voordoen?’ vraagt hij eindelijk.
‘O, ja, graag!’ reageer ik dankbaar. ‘Volgens mij ben ik hier hopeloos in.’
Grinnikend neemt hij het stoomapparaat van me over. ‘Kom maar van het trappetje af,’ zegt hij, veel opgewekter nu hij de lei-ding heeft genomen. ‘Dan zal ik je laten zien hoe het moet.’
Hij drukt het apparaat tegen de muur en gaat er meteen achteraan met de krabber. Zo haalt hij een fijn groot stuk van oma Gilberts abrikooskleurig textuurbehang van de muur.
‘Gezien?’ zegt hij met iets triomfantelijks in zijn stem. ‘Zo moeilijk is het niet. Eerst stoom, dan krabben. Stoom, krabben. Niks aan, eigenlijk.’
‘Wauw, Ben. Ik wist niet dat je zo goed was in dit soort dingen,’ zeg ik bewonderend.
Dat wist ik inderdaad niet. Dit is echt geluk hebben. Toen ik me had opgeworpen als uitstekende bungalowopknapper, kwam het in me op terwijl ik kleuren koos dat dit een uitgelezen gelegenheid zou zijn voor het opvoeden van mijn pleegechtgenoot. En het gaat al beter dan ik me had kunnen voorstellen.
‘Och, ik heb weleens iets voor mijn moeder gedaan,’ vertelt Ben terwijl hij nog een stuk behang van de muur haalt en naast het andere stuk op de grond naast het trapje laat vallen. ‘Eigenlijk ben ik er best goed in. Mijn moeder zegt dat ik het beter doe dan de Poolse behanger die ze vorig jaar had, en die moest ze betalen.’
‘Goh, Prue boft maar! Jammer dat Matt niet wat handiger was… Dat is zo aantrekkelijk in een man.’
Ik zie Ben blozen, en hij kucht even beschaamd. Misschien ging ik te ver. O god, hij zal toch niet denken dat ik hem onheus benader? Rustig aan, Kate, denk ik, neem maar wat gas terug…
‘Ik denk dat Prue danig onder de indruk zou zijn als ze je nu kon zien,’ zeg ik gauw, en ik ga een eindje bij het trapje vandaan staan en sla mijn armen over elkaar. Dat is uit het boekje, typische lichaamstaal voor: ik moet je niet. ‘Dit is een heel andere kant van de zakenman die ze al kent. Iedere vrouw hoopt dat haar man een beetje handig in huis zal zijn.’
Weer grinnikt Ben. ‘Ik denk eerder dat ze me de les zou lezen voor het rommel maken.’
‘O nee,’ stel ik hem gerust. ‘Prue zou dankbaar zijn. Dat weet ik zeker. Ik ben het in elk geval wel.’
Ik ben echter wel een beetje bezorgd dat Prue niet het grote geheel kent en niet weet dat Ben wordt opgevoed tot goede echtgenoot, en geheel incorrect zou kunnen denken dat ik Ben alleen maar gebruik om het vuile werk voor me op te knappen. En dat zou helemaal verkeerd zijn. Hoewel er uiteraard ook een goede kant zit aan het Ben laten helpen met opknappen, zijn mijn motieven zuiver onbaatzuchtig.
Blijkbaar heeft hij het ritme met het stoomapparaat goed te pakken. Hij gaat er methodisch mee langs de muur en volgt het dan met de krabber. Ik kan aan hem zien dat het hem vreugde schenkt.
‘Zal ik nu weer, nu je me hebt laten zien hoe het moet?’ vraag ik.
Ben trekt het apparaat naar zich toe als een kind dat zijn bezit van een speeltje bedreigd ziet. ‘Weet je wat?’ zegt hij. ‘Laat mij maar een poosje. Ik hou wel van handenarbeid. Een beetje de spieren gebruiken na een hele dag op kantoor.’
Beleefd stribbel ik even tegen. Ik zeg steeds dat hij geen moeite hoeft te doen, maar ik zorg wel dat ik capituleer vlak voordat hij dat wil doen. Het is me gelukt hem bijna te laten smeken het te mogen doen, en hij lijkt het prettig te vinden als ik het hem toesta. Het lijkt wel alsof hij het allemaal zelf heeft bedacht.
‘Nou, vooruit, als je het echt wilt, Ben,’ zeg ik als we hebben vastgesteld dat het stoomapparaat echt van hem is en van niemand anders. ‘Maar ik vind het rot dat jij nou al dat werk voor me doet.’
‘O, geen probleem, hoor,’ reageert Ben. ‘Het is het minste wat ik kan doen.’
‘Nou, in dat geval ga ik maar eens koken,’ zeg ik. Eigenlijk heb ik dat al gedaan. De hele middag heeft er een stoofpot opgestaan. Dat hoort bij het plan, maar dat hoeft hij niet te weten.
‘Oké, prima,’ zegt Ben blij. ‘Hartstikke tof van je.’
Ik pak zijn jas en tas en ga ermee de keuken in. Zo laat ik Ben zien dat goed gedrag wordt beloond. Het is net als bij Minnie, een kwestie van goed gedrag belonen en slecht gedrag negeren. En grenzen trekken.
Alles waarvan het me spijt dat ik er niet veel en veel eerder mee ben begonnen.