16

Londen

Matt dacht echt dat hij na acht jaar in Bethnal Green stadser was dan ik, alleen maar omdat mijn appartement slechts tien minuten lopen van Hampstead Heath lag. Ook al was hij de enige echte huizenbezitter en had ik maar een kippenhok met één slaapkamer op de derde etage van een flatgebouw. Het was alsof de aanwezigheid van gras, bomen en vergezichten vanaf de drempel in plaats van weggegooide matrassen en kippen draaiend aan een spit me ontdeden van mijn status als echte inwoner van Londen. Alsof wij tweetjes, blank, gestudeerd en werkend bij de tv, niet al in het vakje ‘middenklasse’ waren gepropt, in welk postcodegebied we ook woonden.

Het was niet mijn bedoeling Matt naar Belsize Park te laten verhuizen. Ik was er zelfs tegen geweest dat we daar zouden gaan hokken, maar om dat hardop te zeggen klonk onnodig bruut, en dus had ik dingen uitgesteld en geaarzeld en geweifeld totdat hij me op de man af vroeg of ik het een vreselijke gedachte vond om naar Oost-Londen te verkassen. Het was makkelijker om te zeggen dat ik me daar inderdaad druk om maakte dan te vertellen over de akelige angsten die in me kolkten elke keer dat ik dacht aan waar dit naartoe ging. En toen hij aanbood dan maar bij mij in te trekken, had ik geen smoes paraat.

Niet dat ik niet van hem hield. Natuurlijk hield ik van hem, hoewel hij degene was die zoiets om de vijf minuten zei. Natuurlijk was het daarom ook zo beangstigend. Het betekende namelijk heel veel, snap je. Het betekende zoveel dat ik er niet aan moest denken wat er zou gebeuren als het niet goed ging.

Maar toen hij bij me introk en meedogenloos de meisjesachtige kussens uit mijn woonkamer verwijderde, en de gang volpropte met sportbenodigdheden waar hij nooit iets mee leek te doen, vroeg ik me af waar ik me zorgen om had gemaakt. Het ging allemaal zo gemakkelijk. Zelfs saaie dingen als naar IKEA of de supermarkt gaan, waren opeens leuk en nieuw omdat we het samen deden. Alsof we door een gordijnroe uit te kiezen investeerden in een gezamenlijke toekomst. Hoewel ik dat uiteraard nooit tegen hem heb gezegd. Ik hoefde hem niet te vertellen dat hij gelijk had gehad, want dan zou hij daar steeds op terugkomen. Maar het verbaasde me dat dit gedeelde leven, waarvan ik had gedacht dat het uit compromissen en moeilijkheden zou bestaan, me veel meer had gegeven dan ik had opgegeven. Matt zei altijd dat ik een meisje was dat er helemaal voor ging, alles of niets. Of ergens heel erg tegen of heel erg voor, met niets ertussenin. En langzaam, heel langzaam, was ik helemaal voor een toekomst met Matt.

Maar… Het is nooit goed of het deugt niet. Matt bleef vinden dat hij te stads was voor Belsize Park. Ook al hoorde hij nu bij de burgers van Hampstead Heath, kreeg hij een aanslag voor de gemeentebelasting en een parkeervergunning, toch kon hij het niet laten zich te laten voorstaan op zijn stadsheid elke keer dat we naar de Heath gingen.

Het was een zondag in september, toen de zon zich voor het laatst spectaculair liet zien als om ons te kennen te geven dat het binnenkort voorbij met de pret zou zijn. Ook al deed de zon nog zo haar best, toch was het al najaarskil, waardoor je onder de dekens vandaan moest komen en nog één keertje fijn moest gaan wandelen voordat het winter werd. Nou ja, de najaarskilte deed dat niet echt, ik had er de hand in. Maar Matt was dan wel heel stads, toch was hij altijd uit bed te krijgen met de belofte van een lunch in de Holly Bush.

Tijdens het wandelen over de Heath wilde hij altijd een spelletje spelen dat hij Hummus Bingo noemde, en dat ik weigerde te spelen en Klassenoorlog noemde. Hij telde de punten bij elkaar op volgens regels die gemaakt leken te zijn om hém de hoogste score te geven.

‘Gewone, in een winkel gekochte hummus in een plastic kuipje: één punt. Te makkelijk,’ zei hij terwijl hij verachtelijk langs een jong paartje stapte dat zat te picknicken met hummus, Doritos en cider. Ach, de lieve jeugd, en de jeugdige metabolische stofwisseling die zo’n verderfelijk dieet toestaat.

Matt gunde zichzelf twee punten voor het opmerken van een variatie op de klassieke hummus, bijvoorbeeld met paprika, citroen of koriander, en drie punten als de hummus was gekocht bij een delicatessenwinkel in plaats van bij een supermarkt. Maar de echte bonuspunten werden verdiend door picknickende lieden die meer moeite hadden gedaan voor een dip uit het Midden-Oosten.

‘Wacht, wacht.’ Met mijn hand in de zijne maakte Matt vastberaden een omweg langs een gezin van wie de kledij rechtstreeks uit de catalogus van Boden leek te komen. ‘Dat ziet er goed uit, dat ziet er heel goed uit. Ja, ja, dat is ’m. Een echte picknickmand. Schotsgeruite plaid. Weckflessen en echt bestek. Volgens mij zitten er punten aan te komen…’

Dichterbij gekomen vertraagden we onze pas om beter te kunnen zien wat ze allemaal voor de lunch hadden uitgestald. Matt deed net of hij op de grond naar iets zocht, en ik hielp hem. Kruipend kwamen we nog dichterbij, als niet erg goede en uiterst zichtbare spionnen, bezig aan Operatie Hors d’Oeuvre.

‘Linus, hummus!’ riep de moeder en ze stak een stukje pitabrood uit naar een jongetje dat veel meer was geïnteresseerd in het handenvol chips in zijn mond proppen.

‘Geen hummus,’ mekkerde hij, en hij duwde haar hand weg.

‘Kom, lieverd,’ zei ze teleurgesteld. Ze ging met het stukje brood heen en weer alsof dat het verleidelijker maakte. ‘Mama heeft het speciaal voor jou gemaakt.’

‘Bingo!’ fluisterde Matt, en hij kneep om nadruk te geven in mijn hand. ‘Dubbele punten voor zelfgemaakt.’

‘Niet lekker,’ zei het jongetje met zijn onderlip rebels vooruitgestoken.

‘Proef nou eerst eens, lieverd. Een klein hapje.’ Ze probeerde hem met haar andere hand te pakken.

Linus had echter heel andere plannen, en hij wurmde zich los en pakte nog een handje chips voordat hij wegrende.

Met een zucht draaide zijn moeder zich met hangende schouders om naar haar echtgenoot. Ze zag er erg moe uit. ‘Ik weet niet waarom ik nog moeite doe. Je had hem nog niet aan de chips moeten laten komen.’

Haar echtgenoot bromde iets zonder naar haar te kijken, want zijn aandacht was gericht op de sportpagina in de krant.

‘Charles, luister je wel? Ik heb dit speciaal uit het boek van Ottolenghi gemaakt. Maar het had jou niks kunnen schelen als ik gewoon naar Nando’s was gegaan, hè?’

Charles verroerde zich niet, ook niet toen zijn echtgenote passief-agressief de uitstalling reorganiseerde, alsof ze elk onderdeel overwoog als wapen. Als ik hem was geweest, zou ik me zorgen hebben gemaakt, want een goed gemikte weckfles kan veel schade aanrichten, ook als die aankomt tegen een hoofd zonder hersens erin.

Matt en ik grijnsden naar elkaar en deden ons best niet hardop te lachen. De huishoudelijke ruzietjes van anderen lijken altijd zo belachelijk, toch? Terwijl je eigen huishoudelijke arrangementen juist zo serieus en ingewikkeld zijn.

‘Nachtmerrie,’ fluisterde ik zacht.

We kwamen overeind en veegden het gras van onze kleren. Charles en zijn echtgenote deden er het zwijgen toe. De ijzige stilte tussen hen duurde voort terwijl we ons verwijderden van hun picknickkleed met water afstotende onderkant.

‘Jezus, wat een verschrikking was ze,’ was Matt het met me eens. Spottend zei hij met een hoge piepstem: ‘Linus! Hummus!’

‘Pardon? Híj was juist verschrikkelijk,’ zei ik, en ik trok aan Matts hand om hem tot stilstaan te dwingen en me aan te kijken. ‘Hij negeerde haar, terwijl ze al die moeite had gedaan.’

‘Verbaast je dat, terwijl ze zo tegen hem zeurt?’

‘Ze zeurde niet!’ Ik kwam meteen op voor deze onbekende vrouw. Iets aan hoe ze haar hoofd liet hangen had me duidelijk gemaakt dat Charles niet veel aandacht aan haar besteedde.

‘Bailey met de Ballen, als jij niks beters had om over te praten dan hummusrecepten, zou ik je ook negeren,’ reageerde Matt, en hij tikte me speels op de neus.

Ik dook weg, maar het was niet de moeite waard om er ruzie over te maken. De problemen van anderen raakten ons niet. Wij zouden nooit zo worden als zij.

‘Zo, naar de pub,’ zei Matt, en hij ging in een straf tempo de heuvel op.

Ik kwam achter hem aan en probeerde hem bij te houden. ‘Wacht! Is het Klassenoorlogspel afgelopen?’

Matt draaide zich om. ‘Game over,’ zei hij. ‘Dat lijkt me wel duidelijk.’

‘Duidelijk?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Sudden death. Ze sprak het toverwoord uit.’

Niet-begrijpend keek ik hem aan.

‘Ottolenghi. De beschermheilige van rare hummus. Jij hebt verloren.’

‘Maar ik speelde helemaal niet mee, oen!’

‘Dat zijn de regels nu eenmaal, Bailey met de Ballen. Als de een wint, is het logisch dat de ander verliest. Toch? Ik kan het ook niet helpen dat jij de verliezer bent.’

Toen vond ik het spel niet echt belangrijk. Het leek een niemendalletje, iets waar we ons onderweg naar de zondagse lunch mee bezighielden. Maar later schoten me twee dingen ervan te binnen. Dat we partij hadden getrokken bij een ruzietje waar we niets mee te maken hadden. En dat er maar een van ons kon winnen.