34 Wachter der Wachters (4)

 

'Een woord voor de Wachter.

Paradoxaal genoeg zal hij dit nooit lezen. Zijn trouwen zijn eerlijkheid zijn voor ons spreekwoordelijk. Hij was onze nauwgezette scribent. Hij legde de weg van zijn leven in onze handen, zoals alle Wachters dat deden. Hij overbrugde lijdzaam de eeuwen zonder te weten wanneer zijn taak zou eindigen. Hij zal beloond worden, zoals alle wezens die de legende hebben gevoed ieder op eigen wijze beloond zullen worden.  

Een woord voor de Wachter.

Hij was onze enige vriend. '

 

Uit: Het Boek van Kennis, verboden deel, blad zevenentwintighonderd-vierenzeventig  

 

 

Hij vond de trap die verder naar boven voerde in een brede nis achter in een vertrek met een hoge houten zoldering. De ruimte was doortrokken van Endil's aanwezigheid. D'Anjals nekharen gingen overeind staan toen hij de schemerige kamer betrad. Met moeite weerstond hij de neiging om zijn vermogen op onderzoek te laten gaan. Hij vermoedde dat dit de plaats was waar Endil in sluimer was gegaan.

Opnieuw vroeg hij zich af waar Endil was. Misschien was de tweekoppige van mening dat hij weliswaar de bedenker van de legende was, maar dat de spelers zelf hun rol vrijelijk moesten kunnen spelen.

De trap was hooguit een halve pas breed en de stenen waren ruwer uitgehakt dat die van de brede trap die van de tombe van de Wijsheid naar de verblijven van Endil voerde. Het rook muf, vochtig. Het donkere, bijna zwarte gesteente was rooddooraderd. Schemerbollen verspreidden vaag licht, dat net voldoende was om de oneffenheden in de ruwe treden te onderscheiden. Voor hij op weg ging, kraste hij met zijn vinger een runenteken in de vloer voor de trap, zodat geen van de drie gezellen hem zou kunnen volgen.  

Hij zette er flink de pas in, maar het duurde voor zijn gevoel een hele dag voor het licht van de bollen plaatsmaakte voor helder licht dat van boven de smalle verticale tunnel binnendrong. Even later betrad hij de immense ruimte die Joc'h de galerij had genoemd. Het was echter geen galerij. Hij bevond zich ergens halverwege Andor. Een zachte bries woei naar binnen door negen boogvormige raamlijsten. Toen hij naar buiten keek zag hij dat het bouwsel op een plateau halverwege een loodrechte bergwand balanceerde. Het was een vijfzijdig gebouw. Guld blikkerde in het licht van de ondergaande zon. Hij had dit gebouw eerder gezien, in een van zijn dromen.  

Het uitzicht op het westen was overweldigend. Het laatste licht van de zon zette de vlakte in vuur en vlam. Verder naar het noorden lagen donkere wolken op de loer. Toen hij zuidwaarts keek, zag hij ook daar wolken opdoemen. Het licht was ingesloten. De inrichting van het gebouw was sober. Er stonden eenvoudige banken, vlak bij de ramen. Achterin stond een grote tafel met een enkele grote zetel. Er achter stond een hoge kast van abdishout. D'Anjal liep erheen en deed hem open. De kast was leeg, zoals het hele bouwsel leeg en verlaten leek.  

Hij liep weer naar het raam en genoot van het uitzicht op de Aesdal Woestenij. Hij at zijn laatste twee cuwsakorrels en nam een slok water. Hij was zich bewust van het gewone van die handelingen.  

Zonder dat hij C'hart had aangeraakt hoorde hij de vijf tonen van de aartszwaarden weerklinken. Hij streelde de schede van het zwaard en keek om zich heen. Niets. Hij vroeg zich af waarom de harmonie van C'hart zich had laten horen. Onwillekeurig keek hij naar buiten. Een grote zwarte vogel naderde met snelle wiekslag. D'Anjal dook weg en schuifelde naar de donkerste hoek van de ruimte, naast de kast. Het was een zwarte hawijt, ongetwijfeld ook een magieduider. D'Anjal schermde zijn magisch vermogen zo goed en zo kwaad als het ging af. De vogel kraste, vloog voor de galerij langs. Zijn kraalogen boorden zich rechtstreeks in die van D'Anjal.  

'Ar'rkah, ar'rkah!' krijste het dier, en hij zette aan tot een duikvlucht naar de vlakte. D'Anjal kwam naar voren en zag de hawijt in zuidelijke richting verdwijnen. Vlak voor het dier oploste in het gulden licht van de zon meende hij te zien dat het verder naar het oosten afboog. Zuidoost, dacht hij ongerust, waar Lley C'haen Wert en de vormeloze op me wachten.  

'Naar boven,' fluisterde hij in zichzelf. 'Naar de oude hoeder van het Boek.'

Hij speurde om zich heen, op zoek naar een trapportaal, maar hij kon niets ontdekken wat daarvoor door kon gaan. Hij onderzocht alle nissen en hoeken en gaten, hij stak zijn hoofd uit een van de ramen naar buiten en inspecteerde het plateau, maar vond niets. Zou hij zich vergist hebben? Hij liet zijn blik nog eens door de ruimte dwalen. Hij bestudeerde de zoldering. Hij onderwierp de hele muur nog eens aan een nauwkeurig onderzoek, maar er was niets te vinden. Hij liep terug naar de trapingang waar hij net vandaan gekomen was. Nergens iets te bekennen wat op een toegang tot een wenteltrap duidde. Hij posteerde zich in het midden van de ruimte. Hij monsterde de banken, de tafel, de stoel en de kast. Zijn blik bleef hangen op het abdishout van de kastdeuren.

De kast!

Was het wel een kast?

Hij stapte er op af en opende de deuren. Geen plank te bekennen. Een kale lege kast met niets er in. Een kast zonder functie? Een gewone abdishouten achterwand, met onderin een spleet. Hij zette een voet in de kast en sloot zijn ogen. Toen duwde hij met beide handen tegen de achterwand, die piepend bewoog. Hij duwde met zijn lichaam tegen de wand. De opening werd groter. Hij zette zijn hele gewicht in. Opnieuw werd de opening onder krakend protest groter. Hij zag licht van een schemerbol. Hij had de toegang gevonden! Na een vierde aanval op de deur was er voldoende ruimte om zich door de opening heen te wurmen. Hij kwam uit in een klein trapportaal. De trap zag er net zo uit als de trap die hij eerder had beklommen. Opnieuw kraste hij een rune in de vloer.  

'Je weet maar nooit,' mompelde hij.

En zo begon hij aan de laatste lange klim naar de top van Andor.

 

De monotonie van de tocht verdreef elke zinvolle gedachte uit zijn geest. In aangename leegheid volbracht hij zijn klauterpartij. Hij pauzeerde soms als hij al te duizelig werd van de linksom draaiende beweging.  

Voor zijn gevoel was hij al twee dagen onderweg, toen hij op een deur stuitte. Het was een lage stenen deur, gevangen in een boogvormige omlijsting. Boven de deur zag hij drie runentekens. Hij probeerde ze te ontcijferen, alleen om vast te stellen dat hij het schrift niet kende. Hij duwde tegen de deur, klopte er op, maar er gebeurde niets.  

'Thrad,' fluisterde hij.

De runen gloeiden op. De deur ging knarsend open en onthulde een donkere grot. Er lag wat stro en hij zag de resten van zoetrietstengels. Een ondefinieerbare geur kwam hem tegemoet, muf maar niet onaangenaam. Verderop was de vage weerschijn van licht te zien. Een schaduw schoof voor het licht langs. Het gebogen silhouet van de wachter der wachters doemde op. Twee gloeilichtjes vlamden op in de donkere oogkassen.  

'Ach, de dagen van gedenkwaardigheid zijn nu dan toch werkelijk aangebroken,' schuurde de eeuwenoude stem. 'Hoeveel dagen heb ik gewacht? Ik kan de eeuwen niet eens meer tellen. Maar het wachten is voorbij. Ik ben in leven gebleven om dit mee te mogen maken. Om zeker te weten dat het goede een kans heeft tegen de veelvuldige zwartheid van Gormorod. De Erfgenaam is hier!'

D'Anjal omarmde de oude man.

'Thrad! Oude, lang levende Thrad! Wie had ooit gedacht dat ik de legendarische Qermondes zou ontmoeten? Ik niet in ieder geval.'

'Hm,' bromde de wachter. 'Wie is hier de legendarische heer? Ik ben het niet, zoveel is zeker.'

Hij greep D'Anjal bij de mouw van zijn tuniek vast en trok hem mee naar het licht. Toen ze de hoek rondden klonk weer de vijftonige harmonie op uit het blad van C'hart. Thrads blik schoot opzij en monsterde het zwaard.

'Ach, het zwaard der zwaarden. Ik heb er veel aan gedacht. Er is toch een opmerkelijk verschil tussen denken over de legende _ praten doe ik zelden, bij gebrek aan iemand om tegen te praten - en hem in levenden lijve aanschouwen.'  

Hij hield D'Anjal op een afstand.

'Ga eens in het licht staan, jongen. Ik wil je goed kunnen zien.'

D'Anjal gehoorzaamde.

'Wel, dus dit is de Ene die het uiteindelijk gered heeft. Met veel hulp, maar vooral ook door eigen inzicht en door ontwikkeling van zijn vermogen.'  

Hij kwam dichterbij en keek D'Anjal diep in de ogen.

'Twijfel is een kracht,' fluisterde hij.

Onverwachte woorden, maar D'Anjal begreep ze.

Thrad tastte met zijn knokige vingers naar zijn ring. De ongeslepen steen lichtte even op.

'Maric,' fluisterde de wachter.

D'Anjal keek hem verbaasd aan.

'Ik dacht dat de elfenvorst, Gwaldorith, deze steen bezat?'

Thrad glimlachte.

'Dat is een replica. Een geheim dat ik overigens met hem deel, maar de Alvií zijn daar niet van op de hoogte.'

Hij deed de ring van zijn vinger.

'Kijk, er ontbreekt een schilfer.'

Afwachtend keek hij D'Anjal aan. Diens gezicht klaarde opeens op.

'De schilfer, natuurlijk!'

Hij had de schilfer! Die was hem geschonken door Gaendile, in Arfeandel. Hij tastte onder zijn tuniek en haalde de filigreinen hanger met de schilfer van Maric tevoorschijn. Voorzichtig haalde hij hem los uit zijn zetting en plaatste hem op de steen. De kleine platte steen viel op zijn plaats. Dunne argenten lichtslierten schoten alle kanten op.  

Toen D'Anjal de schilfer weer wilde pakken, kreeg hij hem niet meer los.

Thrad grijnsde.

'Die ben je kwijt, Erfgenaam. Het is een van de tekens dat hier de ware Ene voor me staat. Maric is zijn oude wond kwijt en schittert als in vroeger dagen. In een niet zo heel verre toekomst hoop ik de vorst van de Alvií te bezoeken en hem de ware siersteen terug te geven.'  

D'Anjal keek de wachter verrast aan.

Even was het stil. Achter de gedaante van Thrad zag hij een portaal van licht. De zon ging opnieuw onder. Zijn schatting dat het hem twee dagen had gekost om boven te komen was juist geweest. Toen Thrad zijn mantel vastgreep en om zijn gebogen lichaam heen sloeg, zag D'Anjal de omslag van een groot boek achter de wachter op de grond liggen. Zijn hart miste een slag, zijn bloed begon te zingen en, als wilde het zwaard zijn verbondenheid met de Erfgenaam tonen, C'hart zong met hem mee, luider dan ooit.  

Thrad deed een stap opzij en zei eerbiedig: 'Het Boek van Kennis! Geciteerd door Endil, opgetekend door uw nederige diener, bestemd voor de Ene.'

Hij sloeg zijn arm om D'Anjal heen en troonde hem mee naar het artefact dat meer dan vierduizend jaar eerder was gevuld met de wijsheden van Endil.

'Je hebt het Boek gezien, jongen. Dat betekent dat ik afscheid van je moet nemen.'

Hij wees naar de drie gulden sleutels naast het Boek.

'Open het Boek van Kennis, Erfgenaam. Verlies je in Endil's woorden, die ik ooit mocht optekenen. Tel ze in het besef dat tienduizend woorden gelijk zijn aan één enkel woord. Je hebt dit al eerder gehoord, als het goed is. Meer mag ik niet zeggen. Ik trek mij terug in mijn slaapvertrek. Jij blijft hier, bij het Boek. Als je klaar bent...'

Hij gebaarde naar het portaal.

'Als je klaar bent is het niet langer nodig je vermogen voor de zwarte te verbergen. Je bent zijn gelijke. Op twee details na. Vaarwel, D' Anjal Veskandar Raï.'

D'Anjal knikte. Ze omhelsden elkaar nogmaals, toen draaide Thrad zich om en verdween weer uit D'Anjals leven.