17 Een ontmoeting
'Wie betrad zijn geest
bij 't Schimmenpad in Gormorod?
't Was Shïmingey eld Fyrinh.
Wie kroop in Rymlens huid,
verzachtte D'Anjals lot?
't Was Uvrege Neï.
Wie reisde mee met hem
toen eenzaamheid hem trof?
't Was Aylaeth Deynemuyre.
En wie bleef bij hem,
tot in Aesdals zand en stof?
't Was Hrarqe Duruom.'
Uit: De gedichten van Cyntha - 4780
Met aan het hoofd D'Anjal en Zand betraden de negen het pad dat hen in zuidelijke richting, door het centrale deel van het Hormothgebergte naar het Schimmen pad moest voeren.
Of het kwam doordat Kartha opdracht had gegeven om hen met rust te laten, of het was puur toeval, ze waren zonder veel problemen uit het paleis en uit de stad weggekomen. De gevangen Orc'hse diener werd aan de tand gevoeld. Zonder tegenstribbelen vertelde hij hun een manier om ongezien uit het paleis weg te komen, door een kleine poort die in een doodlopende steeg uitkwam. Ze lieten de man gekneveld achter in een kamertje vlak bij het poortje. Onder dekking van de nacht hadden ze enige tijd over de hobbelige keien van de kronkelende verlaten straten en stegen van Donthorc'h gezworven. In de meeste huizen was geen licht te bekennen. Op de hoeken van de bredere straten hingen brandende schemerfakkels in grote iseren houders. Het vuur danste onrustig. Er stak een koude wind op. De starren verdwenen binnen enkele tellen achter wolken die als een vluchtend leger over hen heen joegen. De reisgezellen huiverden. Ze waren maar wat blij met de Orc'hse tunieken en mantels die ze droegen, ondanks de stank.
Toen ze de zoveelste hoek rondden, stonden ze plotseling voor een poort die spookachtig danste in het licht van een schemerfakkel. Vreemd genoeg liepen er geen wachters rond. Nog eigenaardiger was dat de zware iseren ketting waarmee de poort gesloten moest worden, los heen en weer bungelde in de wind. Het geluid gaf de stilte een naargeestig karakter. Brior duwde tegen de verweerde houten poortdeur, die knarsend openzwaaide.
'Dat gaat allemaal wel erg makkelijk,' bromde hij, toen hij zijn hoofd buiten de deur stak en melding maakte van ondoordringbare duisternis. 'Ik vertrouw het niet. Straks lopen we in een hinderlaag.'
D'Anjal had hun niet verteld wat er was voorgevallen tussen hem en Kartha. Hij had alleen kort verslag gedaan van het feit dat hij zijn vader niet in de toren had gevonden en dat de tijd tezeer begon te dringen om verder te zoeken. Bougiac had hem aangekeken met een blik waarin verbazing en ongeloof omvoorrang streden, maar D'Anjal was erin geslaagd naar hem te blijven glimlachen.
'Ik heb al voor heel wat moeilijke keuzes gestaan,' had hij gezegd. 'Deze kan er ook nog wel bij.'
Esme volgde Brior, die voorzichtig enkele stappen buiten de poort zette, de duisternis in.
'Nietse,' fluisterde ze, licht verbaasd. 'Er ish nietse. Geen weshen, geen tover.'
De anderen schuifelden achter haar aan en probeerden iets te ontwaren in de starrenloze nacht. D'Anjal gebruikte zijn vogelzicht om beter te kunnen zien. Een breed pad dook van een helling af, een diepe vore in die twee lage bergruggen doorsneed. Ook hij voelde geen aanwezigheid in hun nabijheid.
'Ik had niet verwacht dat we zo makkelijk weg zouden komen,' fluisterde hij. 'Dit is de weg naar het Schimmenpad, als de Orc'h ons niet heeft bedrogen. Laten we voortmaken. Als we Donthorc'h ver genoeg achter ons hebben gelaten zoeken we een geschikte slaapplaats.'
Hij liep terug, haakte de fakkel bij de poort uit zijn houder en ging hen voor, het pad op. Weldra vonden ze een beschutte plek achter het kreupelhout dat het pad afzoomde. D'Anjal hield de eerste wacht.
Bij het krieken van de dag wekte D'Anjal zijn reisgezellen. Ze aten wat cuwsa en lesten hun dorst bij een stroompje dat langszij het pad sijpelde. Ze vulden hun waterzakken en gingen weer op weg. De wind stak weer op, alsof hij op de reisgenoten had gewacht. Het werd kaal om hen heen, de bergen verloren hun laatste resge groen. Weldra splitste het pad zich in tweeën. Het ene pad slingerde dieper het dal in, de andere weg liep geleidelijk omhoog, tegen de oostelijke bergrug op. D'Anjal en Zand overlegden en kwamen tot de conclusie dat ze het stijgende pad moesten hebben. Ze hadden nog maar enkele passen afgelegd toen een groep Orc'hs hun de weg versperde.
'Verberg je gezicht, maak jezelf zo klein mogelijk en doe of je een Orc'h bent,' fluisterde D'Anjal.
Esme bleef staan en staarde met grote angstogen naar de naderende wezens.
'Lopen!' siste D'Anjal tussen zijn tanden door.
Esme kwam in beweging en schuifelde naar de gezellen, die het hoofd gebogen hielden en hun best deden om de hinkende pas van een Orc'h na te doen.
De Orc'hs, het waren vier volwassenen en twee kinderen, liepen voorbij en bromden iets dat waarschijnlijk voor een groet moest doorgaan. Een van de kinderen, een knaap van een jaar of tien, nam Brior en Esme nieuwsgierig op. Hij klampte een van de volwassenen aan en fluisterde iets. De man keek schichtig op, schrok zichtbaar toen hij Brior's gezicht zag, en duwde vervolgens ongeduldig het kind voor zich uit.
Bougiac keek voorzichtig over zijn schouder. Zonder op of om te kijken verdwenen de Orc'hs uit het zicht.
Ze reisden aanvankelijk over een pad dat de uitlopers van een laaggebergte volgde. In hun voordeel was hier dat ze Orc'hs of andere wezens al van ver zouden zien aankomen. Niet dat het er veel waren. Bovendien passeerden ze zonder op of om te kijken en meestal zonder groet. Halverwege de ochtend begon het landschap te veranderen. De bergruggen werden onherbergzamer en moeilijker begaanbaar. Het pad leidde nu langs de steile flanken van kale bergen. Donker gesteente stak in grillige vormen alle kanten op. Het was een lastige route, die soms hooguit een halve pas breed was en dan weer over hobbelige en glibberige stenen voerde. Ver beneden hen ruiste een onzichtbare beek in een in schemer en nevel gehulde vallei. Voor hen, half versluierd door wolkenflarden en geelgrijze nevels, doemden pieken op die een tweede lastige tocht beloofden. Ze stonden als de bleke muren van een ruïne in de grauwe hemel, ongenaakbaar.
Zand verbrak het sombere zwijgen waar ze al die tijd in voortzwoegden. Hij wees naar de bergtoppen, zonder zijn pas in tehouden.
'Die bergen daar worden de Schaduwen van de Hormoth genoemd, geloof ik.' Hij gebaarde naar een plek tussen de hoogste toppen in. 'Daar ergens begint het Schimmenpad.'
Brior kneep zijn ogen toe en loerde in de aangegeven richting. Hij schudde zijn hoofd.
'Meestal gaan de sferen van de geestenwereld aan mij voorbij, maar dat het daarginds niet pluis is, dat voel zelfs ik. '
Een druilregen begeleidde hen op hun gang naar het Schimmenpad. Ergens halverwege de middag doken ze de Schaduwen van de Hormoth in. Bijna letterlijk. Het pad slingerde honderden passen naar beneden, in de richting van een wirwar van kloven en valleien.
'Het lijkt wel wat op onze eerste dagen in de Hyurgish,' zei Brior. 'De vergezichten zijn prachtig, maar waar het op neerkomt is dat daar beneden gevaren loeren.'
Het hield op met regenen, de wolken leken uiteen te worden gescheurd. Een waterig zonnetje zond zijn stralen langs de bergflanken en deed vergeefse pogingen de kloof die ze betraden van zijn in schemering bewaarde geheimenissen te beroven. Tegelijk stak een warrelende koude wind op die huilend door de kloven en langs de rotsformaties vol scheuren en gaten begon te blazen.
'Maerameí,' bromde Leandas. 'Alvae c'homenth.'
Brior keek hem fronsend aan.
'Sombere woorden. Maar wat betekenen ze?'
D'Anjal draaide zich om en zei: 'De Alvií voelt de nabijheid van de schaduw. Ik ben geneigd hem gelijk te geven.'
Esme beaamde dat.
Ze vervolgden hun weg en werden weldra opgeslokt door de duistere diepten van een smalle kloof. Op een hoop stenen stond een verweerd bord met runentekens. D'Anjal slaagde er in de tekst deels te ontcijferen.
'Hier begint het Schimmenpad,' zei hij. 'Ik denk dat er dit staat: "Reiziger, betreed de wereld van het schimmenrijk, als u dat wenst of als u niet anders kunt. Zwijg, haast u en kijk niet op of om. Het pad is..." De rest kan ik niet lezen.'
'Zoals destijds, in de geestvelden,' zei Bougiac met een ondertoon van bezorgdheid in zijn stem. 'Recht voor je uit kijken en niet reageren op wat zich in je ooghoek en in je geest afspeelt. Maar dit is in Gormorod. Ik weet niet of dat het erger maakt. Ook het Schimmenpad is een wereld waar wij geen grip op hebben.'
D'Anjal wreef nadenkend over zijn kin. Toen klopte hij op het gevest van Rastoth en zette de eerste schreden op het Schimmenpad. Bougiac kwam naast hem lopen.
'We zijn al een hele tijd geen levende wezens meer tegengekomen,' constateerde hij.
'De vraag is of dat goed is,' antwoordde D'Anjal peinzend.
Allengs werd het stil om hen heen.
'Ogen kijke naar onsh,' meldde Esme met trillende stem.
'Voor je kijken en doorlopen,' bromde Bougiac.
De kloof maakte een scherpe bocht. Het pad dook opnieuw de diepte in. Recht voor hen zagen ze een klein bos vol kaarsrechte zwarte boomstammen waaruit eigenaardig kronkelende bladloze takken groeiden.
Joc'h keek onwillekeurig opzij, toen iets in zijn ooghoek bewoog. Een van de takken graaide naar hem. Gretige vingers van bemost hout schampten langs zijn tuniek. Hij sprong opzij, van het pad af, en slaakte een kreet van schrik. Een schaduwflard maakte zich los van achter een boomstam en gleed in zijn richting.
D'Anjal draaide zich om. Meteen zag hij het naderend gevaar, wenkte en riep: 'Terug op het pad! Snel!'
Joc'h kwam in beweging vóór de schaduw hem aanraakte.
Gehaast stapte de spaltling weer op het pad. Een kouvlaag streek langs zijn bovenbeen. De schim vervloog.
D'Anjal wenkte de anderen.
'Zolang we op het pad blijven maken we minder kans om meegesleept te worden in de wereld van deze schimmen. Verlaat het dus onder geen voorwaarde.'
Hij gebaarde naar de bomen rondom hen.
'Dit bos is waarschijnlijk een hallucinatie, of anders is het een knap staaltje geestenwerk. Het is in ieder geval niet wat het lijkt.'
Ze gingen verder, nog dieper de vallei in. De grillige wind dwarrelde als een aangeschoten hawijt naar de bodem van de steeds smaller wordende kloof. Kleine stofwervelwindjes dansten langs het pad. Flarden duisternis schoten over de reisgenoten heen. De wind wakkerde aan tot een storm, die als een op hol geslagen karavaan door de kloof joeg. Met moeite worstelden ze tegen de wind in. Stof en steentjes sloegen tegen hun lichaam en striemden hun gezicht. Ze veroorzaakten pijnlijke wondjes. Het werd zo donker dat ze elkaar maar nauwelijks konden zien. Ook het pad was maar net te zien.
'Kunnen we niet beter wachten tot de wind gaat liggen?' riep Simenard boven de bulderende stormvlagen uit. Nauwelijks had hij dat gezegd, of onverwacht reikten zonnestralen naar het pad. De wind vluchtte achter hen weg en de stilte trad in. Verbluft keken ze om zich heen. Er was geen boom te bekennen. Ze stonden in een kale kloof. Water sijpelde langs de wanden en vormde een stroompje dat voor hen uit meanderde, dieper de kloof in.
Vanuit het niets verscheen een gedaante op het pad. Het was een Orc'hse vrouw in een donkerrode mantel bedekt met gulden runen tekens. Rond haar middel droeg ze een brede pringleren riem waaraan een rijk versierd vuurmes bungelde. Haar contour werd geen moment scherp. Haar ogen zaten diep weggestopt in donkere kassen. Haar hoge jukbeenderen staken naar voren vanuit een benig gezicht.
'Een geest, een schim,' fluisterde Bougiac.
De vrouw leek hen niet te zien. Haar kin kwam omhoog. Ze staarde afwezig naar een punt dat zich ergens achter hen bevond. D'Anjal greep naar de schemerfakkel die hij aan zijn tuniek-riem had vastgebonden. Hij deed enkele stappen in haar richting, stak de fakkel naar voren en zei iets. Een onwillig vlammetje flakkerde op. Het volgende ogenblik dwaalde de blik van de vrouw tot vlak boven de hoofden van de gezellen, maar nog altijd keek ze hen niet aan.
Plotseling klonk achter hen wonderlijk gezang. Een vrouw liet haar stem met steeds kortere tussenpozen heen en weer golven, terwijl ze langzaam van een a-klank naar een o-klank moduleerde en tegelijk het volume van haar stem liet rijzen en dalen. Het had een duizeligmakend effect op de reisgenoten.
Esme wilde omkijken.
'Blijf voor je kijken,' siste D'Anjal, die de vrouw tegenover hem gebiologeerd aanstaarde. Hij deed een stap naar voren, hield de fakkel voor zich uit en mompelde een woordenreeks. De vlam groeide, maar verder gebeurde er niets. Toen zakte de blik van de vrouwen ze staarde met een holle, emotieloze blik in D'Anjals ogen. De zangstem stokte. Er klonk gesis, gevolgd door een zachte plof. Plotseling kreeg de gedaante scherpte.
D'Anjal keek over zijn schouder naar zijn gezellen en zei: 'Dit is geen geest.'
De anderen slaagden er niet in hun blik van de figuur los te maken. Nog altijd stond ze er bewegingloos bij, haar ogen strak op D'Anjal gericht.
'Ik ga iets proberen,' zei D'Anjal. Hij verstrakte. Hooguit vijf tellen later bewoog hij weer en stapte geschrokken naar achteren.
'Ongelofelijk,' stamelde hij. 'Wát een kracht. Wat een oerkracht.'
Hij schuifelde verder van haar weg, zonder haar blik los te laten.
'Ik kan haar niet aan,' fluisterde hij tegen Bougiac met verwondering in zijn stem. 'Ze is vele malen sterker. Ik denk niet dat ik haar...'
'Hrarqe.'
De vrouw had gesproken met een aangename hese stem. Even gleed D'Anjals blik opzij, naar Bougiac. Verbazing werd verbijstering en groeide aan tot ongeloof. Toen schoten zijn ogen wijd open.
'Ze geeft me toegang tot haar geest.'
'Wees voorzichtig,' zei Bougiac zacht. 'Is ze te vertrouwen?'
Een lange stilte volgde.
In de verte bulderde de storm, maar in de kloof heerste de stilte.
Toen fluisterde D'Anjal: 'Ja.'
Hij deed drie stappen in de richting van de vrouw. Opnieuw verstrakte zijn gedaante.
Hij zwom rond in de wereld van de vrouw.
Ze toonde hem alleen wat ze wilde laten zien, begreep hij, maar dat op zich was al meer dan voldoende. Het was een universum vol lichte en halfduistere plekken, met donkere nissen en gordijnen waarachter schaduwen bewogen. In één van die donkere plekken vond hij kennis over het Schimmenpad, die hij dankbaar in zich opnam. Hij constateerde dat ze hier tegen wil en dank leefde, maar waarom ze deze verlaten streken niet verliet kon hij niet ontdekken. Ze haatte zelfs haar naam. Hij ontdekte nog meer duistere gedachteflarden, die in tegenspraak met elkaar leken te zijn. Maar haar geest wekte toch vooral de indruk van heldere vergezichten, klaterende cascades en ongecompliceerde zuiverheid. Ergens deed die geest hem denken aan die van Rymlen. Dat ze meerdere namen had verbaasde hem nauwelijks. Rymlen en zijn tegenstrever Lae hadden ook allerlei namen gehad, die even zovele levens vertegenwoordigden. Deze vrouw was oud en had zonder twijfel ook meerdere levens geleefd. Hij diepte vijf, zes namen op uit haar gedachtestroom. Hrarqe Duruom was de meest recente. Het was ook de enige naam die bij een Orc'hse verschijning hoorde. Voordien was ze op één uitzondering na altijd een Alvií-vrouw geweest, met prachtige lange namen als Aylaeth Deynemuyre, Shïmingey eld Fyrinh, Buanamenthe Cyrey en Llaygerande synd Ealve.
Eénmaal was ze als mens door het leven gegaan, onder de naam Uvrege Neï. D'Anjal herkende de wereld die bij die naam hoorde. Het was het Lleganitt van hoogkoning Ruthra van Novala, de voormalige heer van Rymlen. Beelden van het hofleven schoten aan zijn geestesoog voorbij.
'Ach, Rymlen, 'fluisterde haar hese stem die tot in alle uithoeken van zijn brein reikte. 'Mijn Rymlen.'
Plotseling besefte D 'Anjal dat Uvrege Neï de echtgenote van Rymlen was geweest. Die kennis had hij niet tussen Rymlens herinneringen gevonden. Hrarqe produceerde het geestelijk equivalent van een met een glimlach gepaard gaande hoofdknik.
'Ja, jongen, ik was zijn vrouw, nadat Ruthra was heengegaan.'
De betekenis van die laatste mededeling kon D'Anjal niet helemaal plaatsen, maar Uvgere Neï verschafte geen uitleg. Na enkele tellen slaakte ze een zucht.
'Hij schonk mij niet alleen zijn onverdeelde liefde, hij gaf mij ook iets anders. Iets waar ik aanvankelijk blij mee was, iets wat me gelukkig maakte. Maar de laatste tijd is dat veranderd. En nu, nu verafschuw ik dat geschenk soms.'
D'Anjal zweeg en wachtte.
'Jij hebt een lang leven te gaan, jongen, 'fluisterde ze, vervuld van een emotie die nog het dichtst bij verdriet kwam. 'Maar ik ben onsterfelijk.'
Die kennis had D'Anjal nog niet opgediept uit haar geest. Verbluft nam hij alle aspecten van haar onsterfelijkheid in zich op. Ze toonde hem nog een van haar levens. Niet van een mens, van een Alvií of een ander aartswezen. Voor zijn geestesoog verscheen een prachtige gulden draak die in soepele glijvlucht voor een stralende zon langs gleed. Ze was een draak geweest! In een flits ontdekte hij dat ze Raygereio had gekend. In dezelfde tel haalde hij uit de herinneringen van de laatste gulden draak haar naam op: Eyrendeio.
Ze zuchtte opnieuw lang en diep.
'Eyrendeio, ja. Dat waren nog eens dagen. Dat was wat anders dan dit Orc'hse omhulsel.'
Het duurde even voor hij doorhad dat ze geluidloos huilde.
'Wat is mijn onsterfelijkheid waard als ik mijn eeuwige geliefde niet aan mijn zijde heb?'
En toen, heftig: 'Waarom? Waarom heeft hij zijn levensketen beëindigd? Waarom heeft hij mij in de steek gelaten?'
D 'Anjal wist niet wat hij moest antwoorden. Natuurlijk niet. Instinctief voelde hij aan dat het hier om een grote liefde ging. Enkele tellen lang dwaalden zijn gedachten naar Esled. Hij wist dat het spaltlingmeisje de eerste was geweest die meer dan warme gevoelens in hem had losgemaakt, maar hij kende inmiddels ook zijn lot, en de betekenis daarvan stond haaks op die gevoelens. Een aanzet tot somberheid sloop zijn gedachten binnen.
'Ik heb op je gewacht. '
De mededeling kwam zo plotseling en werd met zo'n vlakke stem uitgesproken, dat D 'Anjal geschokt uit zijn overpeinzing terugkwam. Speelde de vrouw een rol in de legende?
'Ik heb een taak. Ik zal er zijn als het ogenblik daar is,' voegde ze er als antwoord aan toe.
'Mijn Rymlen... ' even haperde haar stem. 'Hij had zo zijn eigen plannen. Ik ben nu het langst levende wezen op Aidèn, de aard wezens uitgezonderd. Ik ben een kleine toevoeging aan de dagen van gedenkwaardigheid die voor de deur staan. De dagen waarin jij het draaipunt bent. Ik zal er zijn als je me meer dan wie of wat ook nodig hebt. Door mij heerst Rymlen zelfs na zijn dood. '
En toen: 'Vaarwel, jongen. '
Het volgende moment bevond hij zich weer in zijn eigen geest, in zijn eigen lichaam.
'En?' Bougiac keek hem nieuwsgierig aan.
D'Anjal staarde in gedachten verzonken naar de plaats waar de vrouw had gestaan. Teon greep hij Bougiac bij zijn schouder vast, keek hem strak aan en zei, zo zacht dat alleen de Faeldra het hoorde: 'Hrarqe is een opmerkelijke vrouw. Heel opmerkelijk. Ze heeft me dingen verteld die ik maar beter voor me kan houden.'
Hij wendde zich tot de anderen.
'De vrouw had geen kwaad in de zin. Je zou haar een goede geest kunnen noemen. Ik ben waardevolle dingen te weten gekomen. We kunnen verder.'
Bougiac deed zijn felthoed af en streek door zijn haar.
'Laten we langzaamaan maar op zoek gaan naar een veilige slaapplaats. '
Simenard zei: 'Ik vraag me af of die hier te vinden is.'
D'Anjal glimlachte.
'Ja hoor, de vrouw heeft me ook daarbij geholpen. Ik weet waar we veilig kunnen overnachten.'
Ze vervolgden hun weg. Langzaam liep het pad weer omhoog. Toen de schemering begon te vallen betraden ze een brede vallei.
'Daar,' wees D'Anjal. Een wildspoor boog weg van het Schimmenpad. Aan het eind ervan ontdekten ze enkele holen in een bemoste bergwand. 'Dat is de veilige slaapplaats waarover ik het had. Ik ben zelf ook erg moe. Laten we afwisselend de wacht houden.'