27 De nacht van het zwaard (3)

 

'Mijn meester gebruikte verschillende vuurkloppers bij het afmaken van een in ruwe vorm gesmeed zwaard. Toch was hij erg gesteld op één klopper, die hij liefkozend "harteklop" noemde.

Op zijn sterfbed gaf hij mij die klopper: Ik herinner mij als de dag van gisteren wat hij toen zei: "Monidvard, harteklop behoort jou nu toe. Weldra is men de naam van Aerimnald vergeten, en ben jij de meestersmid. Als jij maar niet vergeet van wie je de beste vuurklopper van allemaal ten geschenke kreeg."  

Natuurlijk had mijn meester ongelijk. Ze zullen hem zich nog eeuwen herinneren als de grootste aller smeden. Maar dat harteklop de beste klopper is, daarin had hij wel gelijk.'  

 

Uit: Monidvard vertelt opgetekend door Syrimnard van Torn - 1003 

 

 

Bij de vijfde slag sprongen gele vonken alle kanten op. Lankel liet de hamer los en sloeg zijn arm voor zijn gezicht. D'Anjal deed een stap opzij. De zwaardpunten smolten in het hart van het vuur. Rond Sperling zweefde argentkleurig licht. Een hoge toon klonk op uit het vuur en vulde de smidse, tot het pijn deed aan D'Anjals oren. Een tweede, lagere loon voegde zich bij het zingen van Sperlings kling: Emaendor. Ook de andere zwaardbladen zongen hun lied terwijl hun blad opgloeide. Vloch klonk als een ruwe, bijna gebarsten zangstem uit het middengebied, Fiander hoger, zuiver, als het gezang van een elfenvrouw, en Rastoth klonk bijna even laag en donker als Emaendor. Uiteindelijk zong elk zwaard zijn eigen enkeltonige lied, wat een klankharmonie opleverde die Lankel noch D'Anjal ooit had gehoord. Het was betoverender dan welk lied ook en op een eigenaardige manier zelfs betoverender dan stilte.

Lankel stopte met smeden en staarde voor zich uit. De zang van de zwaarden loste op een onbegrijpelijke manier op in het geloei van het vuur. De smid bracht zijn hamer weer omhoog en zette zijn smeedwerk voort. Het vuur spatte nu als een dolgeworden pring.  

Niet veel later zette Lankel de grote hamer weg en greep een kleine handklopper. Zijn bloedhand tastte naar het gevest van Sperling. Met elke klap boog het kokende blad verder in de richting van Emaendor. De geur van zinderend stal, gesmolten guld en gloeiend argent vulde D'Anjals neusgaten, bemoeilijkte het ademhalen. De hitte in de smidse begon ondraaglijk te worden. Elke keer als Lankel erin slaagde twee klingen aan elkaar te slaan, klommen de vlammen passenhoog, tot buiten het gat. Tenslotte restte er één brede, dikke samengesmolten massa van zwaardbladen, met vijf in elkaar verstrikte gevesten. Lankel greep een grotere klopper en duwde de gevesten in het vuur. Met zijn andere hand graaide hij in een kom en strooide iser over het zwaard. Hij klopte en sloeg net zo lang tot van de gevesten slechts een vormeloos geheel van guld, argent, stal en steen restte. Toen was het opnieuw de beurt aan de grote hamer.  

Ook ditmaal gebeurde het bij de vijfde slag. Toen Lankel de hamer in de samengebalde hitte begroef, schoot een steekvlam twintig passen hoog. Duisternis keerde met de vlam mee terug toen deze met een vreemde flakkering weer in de schouw terugzakte. Het vuur verdween in de duisternis. D'Anjal zag het silhouet van Lankel achteruit stappen.  

Er viel opnieuw een stilte. De wind ging liggen.

Toen er op de deur werd geklopt schrokken ze allebei op.

Lankel deed open. Ledegard stond in de deuropening. Het leek wel of de spaltling al die tijd had staan wachten tot het zijn beurt was.

'Zonder mij gaat het niet.'

Ledegard zei het alsof het een terloopse mededeling betrof, maar in D'Anjals geest viel alles op zijn plaats. Natuurlijk, Ledegard!

De spaltling ging verder: 'Zoals de Erfgenaam straks het grote zwaard én de kennis van het Boek zal bezitten, zo bezit ik al eeuwen woorden én een artefact. De woorden brengen de vijf zwaarden in de geest bij elkaar. Het artefact doet de rest.'

Lankel deed de deur dicht. Ledegard tastte onder zijn mantel en haalde een vuurklopper tevoorschijn. Het was een kleine hamer met een brede kop.  

'Vuurkloppers werden vroeger gebruikt om het karwei af te maken. "Met de vuurklopper sla je het laatste vuur uit het blad", zei men dan. Dit is de klopper van Monidvard. Hij noemde hem harteklop. Met de woorden én met de hamer van Monidvard verbind ik de krachten van de eeuwen van de eerste era met die van dit tijdsgewricht.'  

Zonder op een reactie te wachten liep hij naar de schouwen begon Rastoth te bewerken. Eerst langs de gehele snede en toen, van de zwaard punt naar het gevest, over de volle breedte van het blad. Terwijl hij dat deed begonnen de vlammen langs de kling te lekken. Ledegard neuriede een melodie met ver uit elkaar liggende tonen. D'Anjal herkende de tonen van de zwaarden. Ergens halverwege de melodie begon de spaltling woorden in de zang te mengen. D'Anjal kende de taal niet.  

Uit het hart van het vuur klonk een toonloze stem. De wereld beefde. Rollende donder baande zich een weg door de aarde beneden hem. Houtsplinters sprongen met een doofmakend, knappend geluid uit de muur. Ledegard liet de vuurklopper rusten en trad naar achteren.  

'Het zwaard der zwaarden. Aanschouw C'hart.'

Opnieuw flitste een steekvlam omhoog. Zwart vuur, zwart licht. De nacht sprong op hen af als een niet te vermijden stormvlaag.

'Wat is de dag zonder de nacht?' vervolgde de stem 'Zij zijn elkaars kaders. Zij houden elkaar in stand. De krijger van de dag hanteert het zwaard der zwaarden vanuit de nacht. De nacht voor het licht, dát is de ruil. Hij de nacht, de wereld het licht. Zo is het opgetekend door de tweehoofdige. Zo zal het zijn.'

Het was volslagen donker geworden. En in die door zwart vuur opgeroepen nacht voelde D'Anjal hoe een roofdier zich opmaakte hem te bespringen. Hij had gedacht dat hij zijn angst wel zou kunnen beteugelen, hij, de machtigste magiër van Aidèn, maar de doodsangst sprong tegelijk met het roofdier mee.

Hij schreeuwde zichzelf bijna doof.

 

Hij was alleen.

Ledegard en Lankel waren nergens te bekennen, hetzelfde gold voor de smidse.

Een schemerig grijs licht brak door. Een onafzienbare vlakte strekte zich naar alle kanten uit. Het zand onder zijn voeten, de hemel, de horizon, alles was grijs. Afgezien van een vaag en ver gedreun, dat een merkwaardige traagheid bezat, was het stil.  

Waar was hij?

Er was geen zonlicht als maatstaf voor een richting, geen pad of spoor, zelfs zijn eigen voetstappen waren niet te zien. Hoe was hij hier terechtgekomen?

Onwillekeurig begon hij te lopen en ontdekte dat zijn voortgang stroperig en traag was. Het herinnerde hem aan zijn eerste dromen, waarin de tijd zich steeds weer anders had gemanifesteerd. Het herinnerde hem ook aan die ene droom waarin hij iets van het wezen van de tijdstroom had doorgrond. Hij tastte onwillekeurig in de zak van zijn tuniek en diepte er de parel uit op die hij ooit van Iantha had gekregen.  

Een fluisterstem kwam over de vlakte aanrollen. Altijd stemmen, dacht D'Anjal nog, toen was hij omgeven door woorden. Vanaf het eerste moment wist hij wie er sprak: het oog dat hem ooit had ingewijd in de eerste geheimen van het stromen van de tijd, toen Iantha Daïlanche hem in Erandad onderwees in de grondbeginselen van magie.

'Jouw-zijn en mijn-zijn treffen elkaar weer op het tweede knooppunt,' zei het oog, nog altijd met die eigenaardige persoonsvormen.

D'Anjal wachtte af

Jouw-zijn heeft de onzichtbare draden van de tijd vast! Mijn-zijn is verbaasd. Nooit was er een Zijn buiten onze structuur dat de tijd op die manier vasthield. '

Het oog kwam dichterbij.

'Het gaat om de kleine lus, , zei het, bijna vertrouwelijk. 'Eén tel. Het verschil tussen zijn en niet-zijn bedraagt één tel. Weet jouw-zijn het nog? De lus?'  

D'Anjal knikte.

'Dat was de grote lus. De kleine lus kan uit de stem van jouw-zijn de tel maken. En de tel moet in het vuur. Ons-zijn kan dat niet. Ons-zijn houdt niet van vuur. '

D'Anjal dacht na. Wat wilde het oogwezen zeggen?

Jouw-zijn weet,' fluisterde het wezen eenvoudig en rolde, mét zijn woorden, weg over de vlakte.

 

Hij voelde dat hij weer terug was in de smidse, waar het nog altijd aardedonker was. De tel moet in het vuur, had het wezen gezegd. Hij ging op zoek naar verklaring, uitleg, en vond het antwoord bij Rymlen. Ooit, heel lang geleden, had de grote magiër ook een ontmoeting gehad met het oogwezen. De grote schreeuw moest in het vuur, in C'hart. Hij zag ook in waaróm.

'Het zwaard dat neemt,' prevelde hij, 'én geeft. Het ene zicht voor het andere.'

'Wat zeg je?' vroeg Lankel gespannen.

'Niets van belang,' antwoordde D'Anjal, maar hij besefte dat dat niet waar was. Lankel en Ledegard verdienden een deel van de waarheid, niet alles. 'Het is wel van belang, Lankel. Ik ga magie in het zwaard persen. Dat moet gebeuren terwijl jij het in zijn definitieve vorm dwingt. Wat er ook gebeurt, ga door alsof er niets bijzonders aan de hand is.'

Lankel bromde: 'Maar ik zie niets.'

'Gebruik je andere zintuigen. Smeed het zwaard. Binnen enkele slagen zal het vuur weer oplaaien.'

D'Anjal hoorde Lankel snuiven.

Even later dreunde de smidshamer weer op het aambeeldblok. Bij de eerstvolgende slag laaide het vuur hoog op. Oranje met blauwe vlammen, vermengd met donkere vuurtongen. D'Anjal constateerde met enige verbazing dat Ledegard niet meer in de smidse aanwezig was.  

'Zwart vuur,' fluisterde hij. Toen spreidde hij met een machtig gebaar zijn beide armen. Zijn gedaante leek te groeien. Zijn schaduw danste vier-, vijfvoudig langs de muur, als het silhouet van een woeste Reus. Hij kromde zijn vingers en doorliep het innerlijk ritueel dat voorafging aan de grote schreeuw. Precies gelijk met de vijfde slag ontsnapte de schreeuw aan zijn stembanden. De wereld schokte. Nog viermaal daarna klonk precies dezelfde schreeuw. Toen was het drie tellen stil, waarna een enorme donderslag heel Dart op zijn grondvesten deed schudden. D'Anjal wist wat er gebeurd was. Hij was niet terúggesprongen in de tijd. Zijn tijd, zijn levensritme wiegde verder alsof er niets was gebeurd. Nee, Aidèn was een tel voorúit gesprongen! Ongelofelijk! Hij wist dat hij op zijn beste momenten vat had op de tijd, maar dat hij de hele wereld een tel kon laten overslaan, dát had hij nooit kunnen bevroeden.  

De vijf tonige zang van de aartszwaarden klonk weer op. Langzaam versmolten de vijf "stemmen" tot één toon, die tegelijk donker en helder klonk, koud en warm aanvoelde. Toen de toon plotseling ophield, laaide het vuur in de schouw onverwacht alle kanten op.  

'Achteruit!' schreeuwde D'Anjal.

Lankel liet zich in een reflex vallen. De vlammen schroeiden zijn bezwete gezicht. Een haarlok op zijn voorhoofd begon te roken. Lankel doofde de vuursplinter met een snelle handbewegmg.  

D'Anjal had geen oog voor de smid. Zijn blik werd onweerstaanbaar naar het smidsvuur getrokken. Tussen de tot bedaren gekomen vuurtongen lag een groot donker zwaard met een gevlochten gevest van guld. Het wapen lag doodstil. De vlammen speelden eromheen in een eerbiedige dans, zonder de kling of het gevest ook maar even te raken. Lankel volgde D'Anjals blik.  

'C'hart,' fluisterden ze gelijktijdig.

Lange tijd staarden ze allebei naar het zwaard der zwaarden. Het vermogen van vijf zwaarden was in C'hart geperst. Het donkere blad was vervuld van stal, argent, guld én H'ritho. En, bovenal: in C'hart was magie geperst. Magie uit het verleden, die in de aartszwaarden had gesluimerd en die Ledegard er met Monidvards vuurklopper aan had toegevoegd, én magie van deze nacht. De materie van het zwaard was mede gevormd met gebruikmaking van iets dat het oogwezen "de kleine tijdlus" had genoemd. Eén tel, die alle verschil van Aidèn uitmaakte. D'Anjal had een vaag benul van het enorme belang van die tel. Hij wist ook wat hij daarvoor moest inleveren. Hij schudde zijn hoofd en hielp Lankel overeind.  

De smid pakte de amfoor met water uit de bron van de Iserpiek en overhandigde hem aan D'Anjal. Deze sprenkelde water op het blad van het zwaard, dat als een getergde vazelslang begon te sissen. Stoom wolkte van het blad. Het smidsvuur zakte weg en ging uit. D'Anjal keek Lankel aan.

'Als het voldoende is afgekoeld neem je twee doeken en pak je het zwaard daarmee uit het vuur. Raak het blad of het gevest niet aan!'

'Moet de Erfgenaam niet zelf het zwaard der zwaarden uit het vuur halen?'

D'Anjal schudde beslist zijn hoofd. 'Het zwaard is gevaarlijk voor mij.'

Lankel keek hem verwonderd aan, maar vroeg niet verder.

Toen C'hart was afgekoeld deed hij wat D'Anjal hem had opgedragen en legde het zwaard voorzichtig op de tafel.  

Lankel ging zitten.

'Ik ben doodop. Maar voor we van onze welverdiende rust gaan genieten heb ik toch nog een vraag. Alle ongrijpbare zaken, zoals voor mij onbegrijpelijke toverij, kwamen van de hand van de Erfgenaam. Ik heb het blad geslagen. Ik had me een voorstelling gemaakt van het gevest, en ik heb wat voorwerk gedaan.' Hij wapperde met zijn hand naar een ander vertrek, naast hun slaapkamer. 'Maar wat schetst mijn verbazing? Het gevest bestaat al. Het lijkt als twee druppels water op mijn idee. Hoe komt C'hart aan zijn gevest? Ik herinner me niet dat ik eraan heb gewerkt.'

D'Anjal klemde zijn lippen even op elkaar. Hij ging tegenover Lankel zitten en zei: 'Ik denk dat ik daar verantwoordelijk voor ben. Ik was heel even in je geest en zag wat je wilde maken. Het beviel me. Ik heb je wat werk uit handen genomen.'  

Lankel grijnsde vermoeid.

'Ah. Dus zo zit het.' En hij liet er op volgen: 'Mogen we dan nu naar bed?'

'We mogen,' zei D'Anjal glimlachend, en ging hem voor naar de slaapkamer.