6 Dart

 

 

'De meeste bewoners van afgelegen gebieden bejegenen de reiziger op zijn minst afwachtend, zo niet met vijandige achterdocht.  

Dart, het dorpje dat tegen de helling van de Iserpiek is gebouwd, is de uitzondering die de regel bevestigt. Ik werd er met open armen ontvangen. De waard van herberg de Stille Cavalder werd in korte tijd mijn vriend en iedereen gaf mij goede raad aangaande het vervolg van mijn reis. Ik ben er vijfmaal terug geweest. Iedereen heeft tenslotte de neiging om naar de warmste plaatsen op deze wereld terug te keren.'

 

Uit: De reizende dichter en mysticus Germath beschrijft de Aesdal - 4392

 

 

Toen ze Dart naderden, waaierde een onheilspellende stilte als een sluier over de groep. Rond de Iserpiek, een eigenaardig spitse berg met pokdalige hellingen, hing een grijze nimbus - de hemel erachter begon dicht te trekken. Er stond iets te gebeuren. Vouerze bleef staan en speurde in het rond. Hij schudde zijn hoofd en mompelde: 'Ik zie geen levend wezen, en toch loert ergens gevaar, groot gevaar.'  

Eyra knikte en stelde fluisterend voor om de groep op te splitsen en Dart van twee kanten binnen te gaan.

'Een goed idee,' zei Vouerze. Hij wenkte de Dvarg Valard en droeg hem op met de helft van de wezens Dart vanuit het oosten te naderen. Vouerze, Eyra en de overigen bogen af naar het westen. Toen de groep van Valard de rand van Dart bereikte, kwamen met veel kabaal minstens vijftien vogels uit het struikgewas tevoorschijn. Nachthawijten! Schepsels uit Gormorod, daarover bestond geen twijfel. Waarschijnlijk waren het de dieren die de afgelopen nacht Berenard en de andere wachters hadden gedood. Terwijl hun schrille kreten over de vlakte galmden, klommen ze de lucht in en vlogen met een wijde boog om de groep heen. Vouerze gromde binnensmonds en wilde te hulp schieten, maar op dat moment steeg een tweede vlucht hawijten op, op nog geen veertig passen afstand. Tussen de dieren in verhief zich met schonkige bewegingen een gedrocht dat viermaal zo groot was als een nachthawijt. Een vaalgroen creatuur. In de zwarte oogballen lichtten rode lichtjes op.  

Een rilling ging door Vouerze heen. Ditmaal herkende hij de ogen onmiddellijk, hoewel hij het schepsel alleen als aard gebonden ondier kende.

'Ai, de laatste Vols,' prevelde hij, en hij bedwong zijn neiging om op de vlucht te slaan.

'Een Vols?' vroeg Eyra huiverend. Ze had er nooit een gezien, maar gedurende haar verblijf in het land van Yrroth had ze de doodsangst voor de Gesels van Gormorod met de andere bewoners gedeeld.  

Vouerze antwoordde niet. Hij staarde als verlamd naar het wezen. De Vols bleef stil op dezelfde plaats in de lucht hangen, waarbij hij zwaar klapwiekte met zijn vleugels van elk zes passen spanwijdte. Het glimmend groene lijf leek als een groteske zak met lompe bewegingen tussen de vleugels op en neer te deinen. De rode speldenknoppen hielden de magiër op zijn plaats vast. De nachthawijten bogen onder het uitstoten van onverstaanbare verwensingen naar het oosten af, in de richting van Valards groep. Een schorre keelklank kliefde als de slag van een ongeslepen bijl door het gekrijs van de vogels heen. De Vols kwam in heweging. Met verbijsterende snelheid wiekte hij naar voren, op Vouerze af. Eyra gilde, deed drie passen naar achteren en dook naar de grond. Twee tellen lang stond de magiër verstijfd van schrik en met uitpuilende ogen naar het aanstormende monster te kijken. Toen kwam ook hij in beweging. Net voor de Vols hem met één haal van een gespreide klauw aan stukken wilde rijten, maakte hij een gebaar met zijn duim en zijn middelvinger, en perste de bijbehorende spreuk tussen zijn lippen door:  

'Parenthue, saël deymoü.'  

De meester van het woord schoot bliksemsnel vijf passen opzij. Hij was te laat. De rechter vleugeltip van de Vols veegde hem onderuit alsof hij een twijgje was. Vouerzes hoofd kwam onzacht met een steen in aanraking en hij dreigde het bewustzijn te verliezen. De Vols raakte de grond, veerde op en wendde zich in de lucht om zijn as. Toen hij Vouerze bewegingloos op de grond zag liggen, slaakte hij een triomfkreet. De nachthawijten bleven als vleesgeworden wervelwinden boven de hoofden van Valards groep cirkelen. Apathisch staarde iedereen naar Vouerze en de Vols. De magiër schudde verdwaasd zijn hoofd, terwijl de Vols aanzette voor zijn tweede aanval.  

'Vouerze,' riep Eyra in paniek. 'Doe iets!'

De magiër kneep zijn ogen toe en probeerde zich te concentreren op de Vols. Hij mompelde onverstaanbare woorden. Zijn gedaante vervaagde, veranderde van vorm. Vanaf de plek waar hij had gelegen steeg een slanke grijze hawijt op. Moeizaam klapwiekend vloog de vogel vlak boven de grond weg naar het noorden, in de richting van het Zijdelbos. De Vols zag zijn prooi ontsnappen, liet een door merg en been rijtende schreeuw horen en zette de achtervolging in. De nachthawijten krijsten door elkaar en verhieven zich een voor een in de lucht, achter hun leider aan.  

Eyra staarde de vlucht vogels besluiteloos na. Ze wist niet of ze achter hen aan moest rennen of dat ze beter kon wachten, in de hoop dat de hawijt alleen zou terugkeren.

Ze keek om zich heen. Valard en zijn vazallen hadden rechtsomkeert gemaakt en kwamen op haar af. De schemering verdiepte zich weer, maar ditmaal was het de avond, niet de duisternis die Volsen of andere creaturen met zich mee brachten. Toen ze weer volledig waren, overlegde Eyra met Valard.

'Vouerze,' zei Eyra. Ze wees in de richting waarin de hawijt en de Vols waren verdwenen. 'Het is zinloos om naar hem op zoek te gaan. Als er iemand in staat is zichzelf te redden, dan is hij het wel.'

'Dat hoop ik,' zei Valard. 'Voor zover ik heb begrepen is een magiër alleen nauwelijks tegen een Vols opgewassen.'  

Eyra haalde haar schouders op. 'Vouerze is slim. Ik verwacht hem levend en wel terug.'

Ze verzonk in gedachten, vroeg zich af waar de inwoners waren. Waren ze nog in leven? Ze liet haar blik langs de huizen dwalen. Er was weinig veranderd in het dorp. Hier en daar was een huis verdwenen, en aan de oostkant stonden enkele gebouwen die ze niet kende. Valard kwam naast haar staan en volgde haar blik.

'We kunnen net zo goed in Dart overnachten,' opperde hij. 'Op de open vlakte zijn we vannacht zeker niet veilig.'

'Je hebt gelijk,' beaamde Eyra, waarna ze zich omdraaide en de anderen wenkte. Toen ze de rand van het dorp bereikten, weerklonk een hoge fluittoon. Geschrokken bleven ze staan en probeerden de herkomst van het geluid te ontdekken.

'Daar,' wees Valard.

Uit enkele holen op de westelijke flank van de Iserpiek kwamen mensen tevoorschijn, die naar hen zwaaiden.

'De bewoners van Dart,' raadde Valard. 'Ze hebben zich schuilgehouden voor de Vols en zijn trawanten. Ze zullen de gebeurtenissen vandaar wel hebben gevolgd.'

Er kwamen steeds meer mensen uit de holen gekropen, die in grote groepen de berg afdaalden. Sommigen werden ondersteund.

'Dat zijn ze zo'n beeqe allemaal wel,' zei Eyra met een zweem van opwinding in haar stem. Dat haar ouders nog leefden, leek haar niet waarschijnlijk, maar de kans dat ze haar broer Yven, oom Ruda en de neven en de nichten en haar vroegere vriendin Istynha zou weerzien, was groot. De eerste man die haar naderde leek zelfs op haar broer. Haar blik dwaalde naar de anderen.  

'Ik ga ze tegemoet,' zei ze hees.

Enkele van de wezens wilden haar volgen, maar Valard hield hen met een handgebaar tegen.

Haar vader, Beryth, bleek nog in leven te zijn. Hij was een gebogen en verschrompelde man geworden. Yven ondersteunde hem. Haar broertje was een grote broer geworden; hij stak meer dan een kop boven haar uit. Beryth herkende zijn dochter aanvankelijk niet. Pas toen Yven hem vertelde dat Eyra was teruggekeerd, drong de waarheid langzaam tot hem door.

'Waarom ben je weggegaan?' vroeg hij nauwelijks verstaanbaar met een stem waaruit alle kracht van weleer was verdwenen. 'Waarom?'

'Ik werd gehaald door een diener van Yrroth, vader,' antwoordde Eyra. De betekenis van die woorden leek niet tot hem door te dringen.

'Waarom?' herhaalde hij, schudde langzaam zijn hoofd en wendde zich half af.

'Je moeder is van verdriet gestorven,' zei Yven terwijl hij haar in zijn armen sloot. 'Een jaar nadat je verdween. Je moet me alles vertellen, dan zal ik vader duidelijk proberen te maken dat je gedwongen werd mee te gaan.'

Eyra knikte. Ze voelde zich vreemd, onberoerd door het weerzien. Misschien had ze geen gevoel en geen tranen meer over. Haar neven en nichten verwelkomden haar aarzelend, afstandelijk, maar toen Yven vertelde wat er tussentijds was voorgevallen veranderde hun houding. Een van de neven ondersteunde Beryth. Yven kwam naast Eyra lopen.

'Wat is er gebeurd?' vroeg Eyra. Ze maakte een gebaar naar Dart en in de richting van het Zijdelbos, waar Vouerze en de Vols heen waren gevlogen.

'Vanochtend arriveerden vijf jonge mensen uit Yd Ganáfel,' zei Yven. Hij wees naar drie haveloos geklede meisjes en twee jongens. 'Ze waren volgens hun zeggen de enige overlevenden van een aanval op hun dorp. Ze hadden het over grote vogels, en over een wezen dat van een vogel in een gedrocht veranderde. Dat schepsel doodde in zijn eentje alle inwoners en stak alle huizen in brand. Ze spraken verward en paniek stond in hun ogen te lezen. Toen kort daarna een zwerm eigenaardige vogels boven de zoom van het bos opdoemde, besloten we naar de grotten te vluchten. Vandaar zagen we alles gebeuren.'

Hij keek Eyra doordringend aan.

'De man die in een vogel veranderde, was dat een tovenaar? Een meestermagiër?'  

Eyra knikte, hoewel ze besefte dat Vouerze formeel niet een meestermagiër was.  

'Hij heet Vouerze. Laten we hopen dat hij het redt.'

'Vouerze? Vouerze Glonc'h, de verrader?'

'De verrader, ja. Maar hij strijdt nu aan onze zijde, en ik vertrouw hem.'

Yven deed een stap opzij.

'Je vertrouwt een verrader? Een magiër die jarenlang de zwarte heeft gediend?'  

De blik in zijn ogen veranderde.

'Kan ikjóu eigenlijk wel vertrouwen? Jij bent ook al die tijd een dienares van de zwarte geweest. En nu ben je ook terug, tegelijk met een vlucht zwarte vogels en een monster.'  

Eyra stopte en keek hem met grote ogen aan. Toen haalde ze haar schouders op.

'Vertrouw op je eigen oordeel, Yven. Ik ben van heel ver gekomen om te proberen nog iets van mijn oude leven op te pakken. Misschien moet ik je nu maar vertellen wat me is overkomen.'

Ze greep zijn hand vast en begon weer te lopen. Ze vertelde hem haar verhaal, zonder ook maar ergens iets weg te laten. Toen ze de rand van het dorp bereikten sloeg Yven een arm om haar schouder heen.

'Neem me niet kwalijk, zus,' zei hij zacht.

'Ik neem je niets kwalijk,' antwoordde ze. 'Het lot is ons niet altijd gunstig gezind geweest, maar wat kunnen we anders doen dan er het beste van maken?'

Er brandden tranen in haar ogen. Eindelijk, dacht ze, ik kan weer huilen. Er schoot haar iets te binnen. 'Leeft de smid nog? En zijn zoon?'

'Julen en Lankel?'

Yven draaide zich om en duidde op een man van een jaar of vijfendertig die vlak achter hen liep. Eyra herkende de blonde knaap van vroeger niet meer in het getaande, door wilde donkerblonde haren omlijste gezicht. Het jarenlange werk in de smidse had zijn huid hard en pokdalig gemaakt, maar zo verging het alle smeden. In zijn ogen, die vanonder zware wenkbrauwen de wereld beloerden, smeulde het vuur van een hartstochtelijke man. Zo herinnerde ze zich hem. Altijd heftig, scherp. De man liep naastjulen, die Eyra wél direct herkende.  

'Waarom vraag je naar de dorpssmid en zijn vader?' vroeg Yven.

Eyra hield even in en zuchtte.

'Dat is ook een heel verhaal. Het heeft alles met de legende te maken.'

Nu was het de beurt aan Yven om haar met grote ogen aan te kijken.

'De legende...' fluisterde hij, vervuld van ontzag. 'Wat heeft de legende met Dart en zijn smeden te maken?'

'Het wachten is alleen op de zwaarden, en op de Erfgenaam,' zei Eyra, als terloops.

Yvens wenkbrauwen schoten omhoog. 'De zwaarden! Worden... wordt het grote zwaard hier gesmeed? Vroeg je daarom naar Lankel?'

Eyra lachte.

'Je verstand is tussentijds alleen maar scherper geworden, Yven. Je hebt maar een half woord nodig om te weten waarover ik het heb.'

Halflachend, half verbaasd antwoordde Yven: 'Dan moeten we Dart maar eens gaan voorbereiden op de komst van de Erfgenaam. Wanneer komt hij? Waar is hij eigenlijk? En hoe zit het met zijn reisgezellen...?'

Eyra stak lachend een hand op.

'Niet alles tegelijk. Ik weet de antwoorden niet eens. Wat ik wel weet, heb ik van Vouerze. Ik vraag me trouwens af of de aanwezigheid van de Vols en zijn handlangers niet samenhangt met de naderende komst van de Erfgenaam.'

Yvens blik verduisterde.

'Waarschijnlijk zijn ze op de hoogte van de stand van zaken in Dart. Dat betekent dat het leven van Lankel en de Dartenaars de komende tijd in gevaar zal zijn.'  

Valard, die achter hen liep, zei: 'Dat denk ik ook. Laten we dus maar hopen dat Vouerze de Vols van zich af weet te schudden.'

Ze bleven staan voor Eyra's geboortehuis. Het zag er nog net zo uit als twintig jaar geleden. Het leek wel of de tijd hier had stilgestaan. Het hout zag er iets verweerder uit, dat was alles.

'Je kunt je eigen kamer weer betrekken,' zei Yven. 'We hoopten dat je ooit terug zou komen. Er is niets aan veranderd.'

Tranen biggelden over Eyra's wangen toen ze over de drempel heen naar binnen stapte.