11 De Diepwortelkloof

 

'Ten noordoosten van de stad vinden we een hele reeks kloven, spleten en lastig toegankelijke valleien. De toegang is smal en de meeste lopen dood. Sommige hebben namen, zoals de Witte Ethrelvallei waar het zeldzame ar gent van de Alvií wordt gewonnen, het Dal van Hoogdenyrek met de hoogste waterval van Torn, en de Diepwortelkloof, een adembenemende inkeping tussen twee bergruggen, waarvan de bergnomaden beweren dat het er spookt. We kennen de kloof natuurlijk vooral vanwege de roemruchte slag die er in 4722 plaatsvond.'

 

Uit: De reizende dichter en mysticus Cermath beschrijft Torn en de Noordlanden- 4784  

 

 

De volgende ochtend vroeg werd ergens in de vestingmuur van Tulath Mihim een deur geopend. Niet dat iemand dat van buitenaf kon zien, want de deur was klein en zat diep weggestopt in een nis naast een steunbeer. Niet zo heel lang geleden had hier Ariam Mol Derme, de scribent van de stad, drie Alvií heimelijk de stad binnengevoerd. Maar deze ochtend braakte de kleine opening een onafzienbare stroom Tulen. Minstens het halve overgebleven leger verliet de stad in ganzenmars. Achter kapitein Ladam, die er in zijn volledige wapenrusting heel wat indrukwekkender uitzag dan in zijn tuniek, marcheerde het gezelschap dat een dag eerder was gearriveerd naar buiten. Jap Doranthe was er bij. Zijn wenkbrauwen hingen zo laag boven zijn ogen dat zijn pupillen niet te zien waren. Kort voor het vertrek had hij besloten zich bij Bel en Xazziri te voegen.  

'Hom, ik word verscheurd door twijfel,' had hij de beide meestermagiërs toevertrouwd. 'Ooit, toen ik mijn plek in de Murganith vond, besloot ik dat ik me nooit meer rechtstreeks met de drukmakerijen en de plannetjes van mensen en aartswezens zou bemoeien. Maar, zomp en lommer, ik kan het niet over mijn hart verkrijgen om jullie nu in de steek te laten. Bovendien, ik ken wat streken en spreuken die ons nog wel eens goed van pas zouden kunnen komen.'  

Asgarith liep naast Esled. Ooit had het spaltlingmeisje het gevoel gehad dat ze de gildexspeler niet begreep, maar sinds hun weerzien groeide er een band tussen hen.

Ladam had aanvankelijk bezwaar gemaakt tegen het feit dat Esled en Walin de hen zouden vergezellen. Walinde had echter voet bij stuk gehouden. Ze had haar vaardigheid met pijl en boog en haar verbondenheid met haar broer als argumenten aangevoerd.

Uiteindelijk had Ladam met enige aarzeling toegestemd.

Onder in de Meriador-vallei week de lange rij krijgers af van het dierenspoor dat ze hadden gevolgd en betrad de bredere hoofdweg naar het Windpad. Op hetzelfde ogenblik stegen twee grote vogels op van de transen van de stad en wiekten voor het leger uit. Zecoria keek de dieren na en mompelde iets.

'Wat zei je?' vroeg Wigge, die naast hem kwam lopen.

'Ik vroeg me af ofik in een droom rondliep en weldra wakker zou worden,' antwoordde Zecoria met een peinzende blik in zijn ogen. 'Nog niet zo lang geleden was ik de zoon en helper van mijn vader Gilliam. Als poortwachter had ik een leven dat eenvoudig maar duidelijk was. En nu trek ik, samen met allerleI magiërs en legendarische wezens, ten strijde tegen de legers van Gormorod. Het kan raar lopen.'  

Wigge grijnsde.

'Ik begrijp wat je bedoelt. Soms denk ik hetzelfde. Maar is het niet prachtig? We hebben straks heel wat te vertellen als we terug zijn in de Candras.'  

Zecoria keek hem met een scheve blik aan.

'Als...'

Het klonk somber. Wigge knikte.

'Als,ja. Maar ik vertrouw erop dat al die machtige wezens die zich om ons heen, en vooral om Jyll, eh, D'Anjal hebben verzameld, onze tegenstanders zullen weerstaan. Als wezens als Bel, Xazziri en Jap hun krachten bundelen met de andere meestermagiërs, dan is daar niemand tegen bestand.'  

Zecoria liep enkele tellen zwijgend voort. Toen antwoordde hij: 'Ik help het je hopen, Wigge. Ik wou dat ik zo optimistisch was.'

'Ach,' zei Wigge. 'We zijn niet allemaal eender.'

Weldra verlieten ze op aangeven van Ladam de hoofdweg en volgden een wildspoor dat tegen een steile helling opliep. Ladam draaide zich om naar de reisgenoten en zei: 'Als we boven aan de helling aankomen, staan we aan de rand van de Diepwortelkloof, waarin de Bregauanen en de Alvií zich moeten bevinden.'  

Op dat moment gleed er een schaduw over hen heen. Een tel later landde Arenj naast hen.

'Sssah, het wordt krap!' siste hij. 'Wilanj heeft Orc'hs gesignaleerd bij de ingang van de kloof, nog geen driehonderd wiekslagen van hier. De bewoners van Lei Bragawa, Bregaua, en de Alvií zijn ontdekt. Ze zitten nu echt in de val! Ik heb de laatste krijgers in de rij gewaarschuwd dat ze op moeten schieten, want er komt een leger Ayurc'hs, Orc'hs aan. Veel Orc'hs. Minstens veertigduizend, misschien wel vijftigduizend, aangevoerd door Kobolden.'  

Ladam plukte somber aan zijn baard. Hij wenkte zijn aanvoerders, die zich zwijgend rondom hem en de reisgezellen verzamelden.  

'Vandaag zal er worden gevochten,' zei hij, bijna fluisterend. 'De inzet is groot; niet alleen het voortbestaan van onze stad staat op het spel, de bewoners van Bregaua, mensen, Alvií en andere aartswezens zitten in het nauw. Maak dat de manschappen heel goed duidelijk, voor zover dat nodig is. Het is erop of eronder. De kans is groot dat we aan het eind van de dag weten of onze steden ten onder zullen gaan, of dat de kans blijft bestaan dat Bregaua heroverd kan worden en Tulath Mihim behouden blijft. Kapitein Aredont organiseert de verdediging van onze stad. Wij gaan proberen de Orc'hs een slag toe te brengen waardoor ze wellicht afzien van een beleg van Tulath Mihim.'  

Hij keek om, in de richting van zijn stad, en zuchtte diep. 'Het is een ongelijke strijd. Eén Tule, Bregauaan of Alvií op vier, misschien wel vijf Orc'hs. Maar ik vertrouw op ons vernuft en op onze inzet.'  

Hij blikte in de verte en zag Wilanj bij de ingang van de kloof de hemel inklimmen. Aanzwellend rumoer wees erop dat het treffen daar bijna een feit was.

'Gisteravond heb ik, samen met de meestermagiërs en Jap Doranthe, een strijdplan uitgewerkt. Ik heb u vanochtend van de meeste details op de hoogte gebracht. Het belangrijkste is dat de Orc'hs deze helling niet veroveren, want dan zijn degenen die ingesloten zitten zeker verloren. Ieder kent zijn taak. Snel nu.' 

De legeraanvoerders haastten zich terug en riepen hun manschappen bijeen. Weldra boog driekwart van het Tuulse leger af in de richting van de kloofingang. De rest posteerde zich halverwege de helling. Ladam en de reisgenoten haastten zich naar de rand van de kloof.

'We moeten de belegerden laten weten dat er hulp is gearriveerd,' zei Walin de tegen Ladam. 'Dat zal ze extra motiveren om stand te houden.'

'Je hebt gelijk, vrouw,' antwoordde Ladam, terwijl hij de laatste tien passen naar de kloofrand overbrugde.

Ze konden bijna de hele kloof overzien. In de diepte, minstens duizend passen beneden hen, dromden duizenden mensen en aartswezens samen en gingen deels schuil onder de bladerkronen van een abdisbos dat op de steile, doodlopende helling groeide. Aan de andere kant, bij de ingang van de kloof, een smalle doorgang tussen twee grillig gevormde rotspieken, die wel iets van zuilen weghadden, hadden de krijgers en alle andere weerbare wezens zich verzameld. Tussen beide groepen In zagen ze twintig wezens die zich schuilhielden achter een rotspartij. Vijf van hen zaten in een kring en hielden elkaars hand vast.  

'Kijk, daar,' wees Jap. 'De meestermagiërs. Daar is Arnarvilli, en dat is Eenhand Varand, en dan moet dat Arrahed zijn. En jouw dochter is er ook bij, Xazziri.En die vijfde tovenaar. Wie is dat?'  

Xazziri en Bel fluisterden gelijktijdig de naam van de vijfde man: 'Pharve!'

Even staarden ze ongelovig naar de figuur van de oermagiër. Toen zei Bel Naerstvaes: 'Geen tijd voor verbijstering. We zullen ons bij hen voegen, onze krachten bundelen. Kom.'

De Reuzenmagiër prevelde een spreuk. Stof waaide op. Drie hawijten stegen op en begonnen daarna laag boven hun hoofd te cirkelen.  

Walinde kon zich niet langer inhouden.

'Hier zijn we!' riep ze zo hard ze kon. 'Wij komen helpen.'

'Tulath Mihim voor Bregaua en het spoor,' bulderde Ladam. 'Tulath Mihim voor de Alvií, de Dvargen en de andere aartsvolken!'De meesten hoorden het niet, maar enkele Alvií, die een scherper gehoor hadden, keken op. Weldra verspreidde het nieuws zich als een lopend vuurtje. Aanzwellend gejuich weerklonk. Duizenden gezichten keken omhoog. Ladam, de reisgenoten en Ladams krijgers zwaaiden bemoedigend terug. De rillingen liepen Walinde over de rug. De afstand was te groot om de emoties van de gezichten van de in het nauw gedreven wezens af te lezen, maar ze voelde dat de reuk van de dood in de kloof hing. Doodsangst vermengd met bange hoop. Het was erop of eronder, een miraculeuze overwinning of een massaslachting.  

Op dat moment barstte de strijd bij de ingang van de kloof los. Horden Orc'hs drongen naar voren, zwaaiend met hun kromzwaarden en bijlen. De verdedigers lieten stenen het pad afrollen en tientallen boogschutters zonden hun pijlen in de richting van de voorste gelederen van de Orc'hs. Van de paar honderd zwarte krijgers overleefden hooguit tien het. Maar een nieuwe golf Orc'hs werd het pad opgestuurd. Snel rolden de verdedigers nieuwe stenen naar het plateau boven de kloofingang. Ditmaal waren de Orc'hs beter voorbereid. Tussen de lichamen van hun voorgangers door, met hun schild opgeheven als afweer tegen de pijlen, schuifelden ze dicht langs de rand van het pad, waar de stenen hen niet konden bereiken. Het zag er somber uit voor de verdedigers. Toen vielen twee schaduwen als stenen op de Orc'hs, hun poten met de dodelijke klauwen naar voren gestoken. De Uyrs dreven de aanvallers terug en lieten er minstens tien met opengereten lichaam achter. Een regen van zwarte pijlen suisde op de vogels af. Met een voor hun logge lijven ongelofelijke snelheid klommen de Uyrs de lucht weer in en verdwenen ongedeerd over de rand van de kloof, terwijl achter hen de pijlen tegen de rotsen kletterden. Opnieuw betraden honderd Orc'hs het pad, voortgestuwd door de duizenden krijgers die onder triomfantelijk geschreeuw naar voren drongen. Erachter zag het letterlijk zwart van de Orc'hs. Een onafzienbare massa, die de vallei die toegang gaf tot de kloof binnenstroomde.  

'Dat zijn er meer dan vijftigduizend,' bromde Ladam. 'Veel meer. Ai...'

Somber keek hij naar het apocalyptische tafereel. Toen vermande hij zich.

'Kom, het is tijd om onze Orc'hse vrienden enkele verrassingen te bereiden.'

Ze volgden de kloofrand tot ze zich boven de ingang bevonden. Arenj en Wilanj verschenen weer, met grote stenen in hun klauwen. Boven de voorste horde Orc'hs lieten ze de stenen los. Opnieuw stuurden Orc'hse boogschutters een regen van pijlen in hun richting, maar de Uyrs vlogen zo hoog dat ze buiten bereik van de pijlen waren.

'Daar.' Ladam wees naar een stapel stenen hooguit vijf passen van de rand vandaan, 'Laten we het voorbeeld van de Uyrs volgen. Aan de slag.'

De krijgers, de reisgenoten en Ladam rolden de stenen naar de rand en duwden ze er met stokken overheen. De stenenregen maakte opnieuw slachtoffers en zorgde ervoor dat de verraste Orc'hs een goed heenkomen probeerden te zoeken. Er ontstond paniek toen de van achteren opdringende Orc'hs en degenen die voor de stenen op de vlucht gingen elkaar onder de voet dreigden te lopen. Een Kobold klom op een rotsblok en begon woedend bevelen te schreeuwen. Op dat moment klonken verwarde kreten op uit de achterhoede, waar het Tuulse leger de aanval had ingezet.

'Precies op tijd,' mompelde Ladam.

Opnieuw maakte paniek zich meester van de Orc'hs. De stem van de tierende Kobold kwam niet meer boven het geschreeuw uit.

'Snel,' siste Ladam, 'Haal meer stenen. De angst en de paniek onder de Orc'hs kunnen me niet groot genoeg zijn.'

 

Ondertussen hadden Bel, Xazziri enJap zich bij de meestermagiërs in de kloof gevoegd. Het vijftal begon net aan het ritueel van het samensmelten, maar ze braken het onmiddellijk af. Verheugd begroetten ze het drietal.  

'Een welkome versterking,' riep Arnarvilli opgetogen uit.

Xazziri greep Pharve bij zijn schouder.

'Mijn leermeester, u leeft!' zei hij met nauwelijks beheerste emotie. Pharve keek hem glimlachend aan.

Arnarvilli kwam tussenbeide.

'Welkom vrienden,' zei hij hartelijk, maar gehaast. Hij gebaarde naar het strijdgewoel bij de ingang van de kloof. 'Er is geen tijd. We moeten onmiddellijk samensmelten.'  

Xazziri knikte begrijpend. Hij omhelsde zijn dochter en wees toen opJap.  

'Allemaal kennen we Jap Doranthe. Hij heeft besloten ons bij te staan met het samensmelten. Dat is een aanwinst, kan ik u verzekeren.'

De vijf knikten de grote man dankbaar toe.

'Hoogste tijd om onze krachten te bundelen,' zei Pharve.

Ze gingen in een kring zitten en begonnen aan hun ritueel.

 

De regen van stenen vertraagde de opmars van de Orc'hs. Verwarring en paniek zorgden voor nog meer oponthoud. Maar tenslotte slaagden de Kobolden er in hun troepen te hergroeperen. Er werden nieuwe bevelen geschreeuwd en met grote schilden boven hun hoofden drongen ze weer op naar de ingang van de kloof.

Ladam en Walin de constateerden dat de stenen geen effect meer sorteerden. Ladam hief zijn arm op als teken dat de Tulen moesten ophouden.

'Was Ariam met zijn leger maar hier,' zei hij. 'Misschien zouden we dan werkelijk tegenstand kunnen bieden.'

'Het wordt tijd voor de meestermagiërs,' fluisterde Walinde. 'Wij kunnen weinig meer uitrichten.'  

Ham en Lam traden naar voren en trokken Ladam aan zijn tuniek.

'Wij hebben een plan,' zei Ham licht beschroomd.

'Een plan,' beaamde Lam. 'Omdat wij Orc'hs zijn.'

Ladam keek de twee half geamuseerd aan.

Ham duidde op de opdringende Orc'hs en wees toen naar de wachtende troepen er achter.

'Wij zijn Orc'hs. Wij gaan ons mengen onder die krijgers. Wij gaan proberen tweedracht te zaaien.'

'Tweedracht,' herhaalde Lam. 'Zodat er onenigheid ontstaat. Wij gaan nu.'

De beide Orc'hs stapten naar achteren, bogen licht en begonnen de helling af te lopen. Walinde en Ladam keken hen peinzend na. Toen ze uit het zicht waren verdwenen, zei Ladam: 'Wie weet lukt het.'

Walinde plukte aan haar bovenlip.

'Zo levert iedereen zijn bijdrage.'

Ladam keek haar zijdelings aan.

'Maar of het voldoende is, betwijfel ik.'

Nauwelijks had hij zijn uitspraak gedaan of zijn blik schoot in de richting van de Uyrs, die met schijnaanvallen probeerden een tweede leger Orc'hs ervan te weerhouden op te trekken naar de kloofingang.

'Bij de spiegel van Sidor!' riep hij uit. 'Wat ben ik stom geweest.'

Hij probeerde de aandacht van de Uyrs te trekken. Toen dat niet meteen lukte, rende hij hun kant op, Walinde met zich meetrekkend. Gaandeweg gebaarde hij naar Wigge en Zecoria.

'De Uyrs,' schreeuwde hij. 'Probeer de Uyrs te waarschuwen. Ik heb ze nodig.'