15 In de Toren

 

'De ware Kartha?

Heeft iemand ooit de ware Kartha aanschouwd?'

 

Uit: De woorden van Yrroth opgetekend door de hoeder van Souminu Sovoch - 4716  

 

 

'Ontastbaar, onveranderbaar, onweerlegbaar, onwrikbaar.

Waar heb ik het over?

Over het lot natuurlijk.'

 

Uit: Dexlu's denkwereld 

 

 

Het was stil in de toren.

Alleen de schuifelende voetstappen van D'Anjal waren hoorbaar. Met een groeiend gevoel van onbehagen beklom hij de honderden treden die naar de torenkamer leidden. Na een aarzeling besloot hij zijn vermogen uit te breiden. Zijn geest tastte de diep uitgesleten traptreden voor hem af. Hij meende een flauwe flakkering van magie waar te nemen, maar slaagde er niet in vast te stellen waar die zich bevond.

Vreemd.

Vreemd en verontrustend. Hij had geen vat op de situatie.

Ergens, achter een schild van schaduwflarden, hurkte Kartha en zag hem vol leedvermaak in de val lopen. Hij schudde zijn hoofd, maar slaagde er niet in helder te denken. Verward bleef hij staan. In de muur was een smalle spleet vrijgelaten, waardoorheen hij een blik naar buiten kon werpen. De avond was gevallen. Een starrenloze hemel hing boven de stad, waar hier en daar een schemerfakkel opvlamde. Hij kon geen levend wezen ontdekken. Plotseling sneed een ijselijke kreet door de stilte, zoals een zwaard een lichaam binnengleed. Zijn nekharen gingen overeind staan. Een donkere gedaante vloog voor de spleet langs en landde ergens vlakbij.

Kartha?

In gedachten formuleerde hij de naam als een vraag, maar hij wist wel beter. Hij wilde zich omdraaien, de trap af vluchten, wég van de duisternis voor hem, weg van de confrontatie die hij niet aan wilde gaan. Niet nu.  

Maar in plaats daarvan bleef hij als bevroren staan en staarde met grote ogen omhoog.

Een grijze gloed lichtte op in het trapgewelf. Onbestemde geluiden duidden op de nadering van een wezen. Nog altijd was hij niet tot bewegen in staat. Aanzwellende paniek waaierde als de aanhef tot een storm door zijn geest. Hij zoog handenvol lucht tussen zijn tanden door naar binnen. De gloed zwol aan. Zijn grootste angst werd werkelijkheid.

Kartha.

Ze hield haar gezicht verborgen achter een sluier, maar D'Anjal zag de triomf in de zwarte diepten van haar ogen schitteren. Zo stonden ze elkaar tellen lang aan te kijken. D'Anjal voelde vreemd genoeg weinig angst, hoewel hij zich bewust was van haar volledige beheersing van de situatie. Hij besloot te zwijgen. Intussen hervond hij zijn rust. Hij peilde zijn omgeving enzag bijna onmiddellijk overal om zich heen de sporen van haar magie. Hij was omsingeld, ingeklemd tussen een litanie van bezweringen. Nu herkende hij ook het poeder. Waarom had hij dit alles niet eerder gezien? Hij zocht naar een uitweg, een mogelijkheid om te ontkomen aan de verwoestende kracht die zich ophoopte achter haar sluier. Hij voelde zijn eigen kracht wegglippen. Hij zocht naar enig vermogen, al was het de kleine schreeuw maar, of een eenvoudige bezwering. Niets. Geen streepje licht. Geen enkel uitzicht op ontsnappen. Ze had hem gevangen. Op haar eigen terrein. In de toren waar D'Anjals vader ook gevangen werd gehouden.

'Mis,' zei Kartha laconiek.

Traag zette ze haar rechtervoet op de volgende trede. Ze trok een wenkbrauw op en liet de sluier zakken.

'Ongelofelijk. Je hebt niets gezien. Het redden van je vader hield je zo bezig dat je alle aanwijzingen hebt gemist. Ik zou je hier en nu kunnen doden.'

Nu was het de beurt aan D'Anjal om een wenkbrauw op te trekken. Maar hij bleef zwijgen. Hij bleef tegelijk zoeken naar een uitweg.

'Je hebt het goed gezien, Erfgenaam,' vervolgde Kartha zacht, met in haar stem de zekerheid dat ze hem ditmaal te pakken had. 'Er is geen vluchtweg. Zoals er net zo min een vluchtweg is voor je vader, die zich natuurlijk in de andere toren bevindt.'

Ze staarde hem strak aan.

'Ik zou je kunnen doden,' herhaalde ze. 'Maar er is iets veranderd in de machtsverhoudingen in mijn land.'

D'Anjal keek haar verbijsterd aan. Er is hoop, dreunde het door zijn hersenpan. Hoe en waarom wist hij niet, maar Kartha's woorden boden onverwacht ruimte.

'Ik zal maar zeggen waar het op staat,' ging de vrouw verder. 'Mijn heer, die ik eerder als mijn gelijke beschouwde, met wie ik een band heb die jullie als vertrouwelijk zouden betitelen, die heer zit gevangen in een onzalige drie-eenheid.'

Ze deed weer een stap in zijn richting en was nu vijf treden, hooguit drie passen van hem verwijderd. Voor het eerst gloeide er iets van woede in haar ogen.

'Vy Trites is de schuldige. De onderkruiper.'

Het licht doofde weer.

'Mijn positie is onverwacht... eh, veranderd.'

Verzwakt, dacht D'Anjal.

'En plotseling,' ging Kartha met stemverheffing verder, 'plotseling zijn enkele van onze doelen dezelfde, Erfgenaam. Je hebt er toch geen bezwaar tegen als ik op de vernietiging van Vy aanstuur, is het wel?'

Ze verwachtte geen antwoord. Haar kin ging omhoog, haar blik hechtte zich aan het trapgewelf.

'En je zult er toch ook geen bezwaar tegen hebben om mee te werken aan de teloorgang van de oude Osomrach en de onzalige Delomarte?'

Ze overbrugde de afstand die haar van D'Anjal scheidde, waarbij ze iets onverstaanbaars prevelde. D'Anjal voelde hoe zijn vermogen verlamd raakte. De toren schudde. Langs de randen van de trap werden scheuren zichtbaar. Gruis en steentjes sprongen uit de muur en het gewelf. Kartha maakte met beide handen een teken, vlak voor zijn gezicht. D'Anjal kon zich niet meer bewegen. Hij slaagde er nog net in zijn hoofd half af te wenden. Haar hete ademhaling streek langs zijn wang. Haar ogen, waarin wilde woede doorbrak, boorden zich in de zijne. Ze greep zijn tuniek vast, vlak bij zijn keel.

'Dit is mijn voorstel,' siste ze tussen haar tanden door. 'Het leven van je vader voor dat van Osomrach, Delomarte en Vy.'

Ze liet hem los en stapte naar achteren. Een rauwe lach ontsnapte aan haar keel.

'Hah, Erfgenaam, ik kan het niet alleen en mijn enige bondgenoot zit gevangen in de vormeloze drie-eenheid. Ik geef het toe, ik kan het niet alleen. Ik had nooit gedacht dat ik dat iemand zou kunnen bekennen, en zeker niet aan de machtigste van mijn vijanden.'

Haar kin schoot weer omhoog.

'Hah, is het niet grappig? Hier staan we, allebei! Plotseling kwetsbaar. Als ik niets doe, sterf ik, na al die eeuwen. De gecombineerde vermogens van Vy, Osomrach en Delomarte gaan mijn kracht te boven. Zo eenvoudig is dat. En om jou te doden hoef ik slechts aan Adeld Ruums Spreuk van Definiete Verstrooiing te beginnen. Hier en nu. Maar waarom zou ik een tijdelijke bondgenoot met zoveel vermogen doden als hij voor mij van nut kan zijn?'  

Ze stak haar kin naar voren, tot vlak bij D'Anjals gezicht, en vroeg fluisterend: 'Wat zeg je daar op, Erfgenaam? Er is maar één antwoord mogelijk, dus je hoeft niet lang na te denken.'  

D'Anjal keek haar taxerend aan, maar deed er vooralsnog het zwijgen toe.

'Kom, Erfgenaam,' zei Kartha vriendelijk, bijna vertrouwelijk. 'Ik heb je omringd met verborgen toverij, maar je spraakvermogen heb je nog, dus .. .'

D'Anjal loosde een diepe zucht.

'Ik heb geen keus, Kartha, zoals je zelf al aangaf. Maar toch wil ik van je weten hoe ik er zeker van kan zijn dat je mijn vader vrij zult laten als ik aan je eisen heb voldaan.'

Een brede glimlach spleet Kartha's gezicht in tweeën. Ze draaide zich half om en begon de trap weer op te gaan.  

'Daar zul je al die tijd niet zeker van zijn. Zoals ik niet werkelijk zeker ben van jouw belofte, ook al spreekje hem uit. Maar misschien ben ik toch betrouwbaarder dan de meestermagiërs denken. Wie weet?'  

Opeens wierp ze haar hoofd in haar nek en lachte kakelend.

Even plotseling zweeg ze weer, draaide haar hoofd in D'Anjals richting en siste: 'Vy, Osomrach en Delomarte, Erfgenaam. Daarna zul je je vader levend terugzien. Daarna zullen wij wellicht zij aan zij strijden. Kun je dan niet in de toekomst kijken? Vertellen je droomreizen je niet hoe dit af zal lopen? Je belofte. Snel nu.'

D'Anjal boog zijn hoofd. Hij zocht alle hoeken van zijn geest af naar een mogelijkheid om aan dit dilemma te ontkomen. Het was er gewoonweg niet.

Hij had geen keus.

'Ik beloof het,' bromde hij.

Haar blik lichtte op. Ze greep de zoom van haar jurk en rende de traptreden op. Toen ze bijna uit het zicht was verdwenen riep ze: 'Meet mijn betrouwbaarheid hier aan af: ik laat je de zwaarden en het Boek. Ik laat je verder de hele Endilvergeten legende. Misschien bén ik wel iemand anders dan jullie al die tijd hebben gedacht.'  

Toen haar gedaante vervaagde meende D'Anjal nog een schaduw te zien wegglippen, aan het andere eind van het trapgewelf. Was dat de gedaante van Vy Trites? Hij kneep zijn ogen toe, maar onbestemde krakende geluiden die gevolgd werden door een laag gerommel, vroegen zijn aandacht.

De toren begon in te storten!

Op hetzelfde ogenblik voelde hij hoe de betovering waarin hij gevangen zat oploste. Hij glipte als een schaduw zijn eigen geest binnen en worstelde de grote schreeuw uit zijn keel. De tijd bevroor, schokte enkele tellen naar achteren. Tegelijk prevelde hij een spreuk die ervoor zorgde dat hij niet opnieuw in de omklemming van Kartha's betovering zou raken. Met twee, drie treden tegelijk rende hij naar beneden, stootte de deur open en snelde langs de verbouwereerde Kobold de gangen van het paleis in.

 

Pas toen hij minstens driehonderd passen van de toren verwijderd in een doodlopende gang terecht was gekomen, durfde hij zich om te draaien. Om hem heen was het stil. Het verwachte kabaal van de instortende toren bleef uit. Was dit alles een zinsbegoocheling geweest? Had hij Kartha niet werkelijk ontmoet? Hij wist dat de wens de vader van die gedachte was. Ze had hem alleen maar op het verkeerde been gezet. Ze had hem in haar macht.

Met grote ogen staarde hij in het niets. Het hele landschap van de legende was veranderd. Bestónd de legende nog wel? Zater niet een grote, onherstelbare weeffout in het palroon? En kon datgene wat volvoerd moest worden zich nog altijd voltrekken, zoals Endil Starrenvaarder dat in de patronen van de legende had geweven?

Een stilte nam bezit van zijn geest.

Ergens heel diep in zijn binnenste werd even een gordijn opgetrokken. Zoals een zonnestraal zich een enkele keer onverwacht door het duistere wolkendek van een winterstorm heen boort, zo meende hij ver weg een stem het antwoord op die vraag te horen fluisteren.

'Ja.'