16

Het was al voorbij middernacht toen Hannah haar Mercedes op de parking van het politiekantoor parkeerde. Elke spier in haar lichaam schreeuwde om rust, maar ze verzette zich uit alle macht tegen dat gevoel. Naast haar zat Sven Oorts voor zich uit te staren. Ze hadden na hun akelige ontdekking uiterst professioneel samengewerkt, maar sinds ze in de auto gestapt waren hadden ze geen woord meer gewisseld.

‘Het is me wat…’ Sven Oorts streek zijn haren naar achter en wreef in zijn ogen. ‘Godverdomme, wat ben ik moe.’

Hannah geeuwde luid zonder een hand voor haar mond te houden. Ze strekte haar armen naar achteren en kreunde even.

‘Ik veronderstel dat we niet veel meer kunnen doen vannacht’, zei ze. ‘Morgen weten we meer. De lijkschouwer verwacht ons om negen uur.’

‘Wat doen we met Coeckelberghs en zijn vrouw?’ vroeg Sven. Hannah haalde haar schouders op.

‘Eerst afwachten wat de lijkschouwing zegt’, zei ze. ‘Tot nu toe is Caroline Rosier van de trap gevallen en gaat het om een spijtig ongeval.’ Ze klopte Sven op zijn schouder.

‘Ik had graag nog wat gewerkt maar ik ga toch maar naar huis’, zei ze. ‘Ik stel voor dat jij hetzelfde doet. We zien elkaar morgenvroeg. Dan ondervragen we de Coeckelberghs en gaan we terug naar De Panne.’

Sven stapte uit en liep wat stijfjes naar zijn auto. Ze keek de achterlichten van zijn wagen na toen hij de straat uitreed.

Het lukte Hannah niet om de slaap te vatten. Het beeld van de dode Caroline Rosier doemde telkens weer in haar gedachten op. Was ze gevallen? Geduwd? De wetsdokter dacht dat ze al een paar dagen dood was. De mensen van het onderzoeksteam hadden zo goed als geen vingerafdrukken gevonden. Er stonden drie lege koffiekopjes in de afwasbak – waarschijnlijk de restanten van het bezoek van de Coeckelberghs. Ze hadden een oud pakje koffie gevonden, maar verder waren alle kasten leeg. De handtas van Caroline Rosier stond nog op het lage tafeltje in de zitkamer en op het eerste gezicht leek er niets uit verdwenen. De batterij van haar gsm was leeg, maar morgen zouden ze die meteen opladen om te zien met wie de vrouw nog contact had gehad voor haar overlijden.

Hannah gooide de dekens van zich af, liep naar de badkamer en liet het bad vollopen. In het hete water ontspande ze en lukte het haar om haar gedachten naar aangenamere onderwerpen te laten afdwalen. Toen ze een kwartier later in haar bed kroop, viel ze binnen de minuut in slaap.

Ze blies in haar handen en stampte een paar keer stevig op de grond om de effecten van de snijdende noordenwind wat te milderen. Ze zag de wagen van Sven Oorts de parking oprijden, zwaaide naar hem en gebaarde dat zij alvast naar binnen ging.

De lijkschouwer, een klein kaal mannetje met een bril met gifgroen montuur waarachter zijn ogen vijf keer groter leken, kwam op haar toegelopen. Hij ontblootte een stel bruine tanden voor iets dat op een glimlach moest lijken en gaf haar een slap handje. De man verspreidde zo’n geur van formol en ontsmettingsmiddel dat het leek alsof hij daar elke dag een bad in nam. Zwijgend keerde hij zich om en wenkte Hannah. Sven, die net het gebouw kwam binnengewandeld, maakte het gezelschap compleet.

In de koelruimte trok de lijkschouwer een van de koelboxen open en trok zonder verpinken het witte laken weg. Caroline Rosier lag met ontbloot bovenlichaam voor hen. De lijkschouwer ging aan de andere kant van de brancard staan, zodat het lijk tussen hen in lag, en begon met nasale stem, in een uitgesproken Limburgs accent, voor te lezen uit zijn nota’s.

‘Het slachtoffer is een vrouw van veertig jaar. Geen opmerkelijke uiterlijke kenmerken. Het tijdstip van overlijden is nog niet exact vastgesteld, maar we vermoeden dat het slachtoffer overleden is op maandag van vorige week tussen 20u en middernacht.’

Hij ging aan het hoofdeinde staan en tilde het hoofd van Caroline Rosier een beetje op.

‘Ze is gestorven aan de gevolgen van een gebroken nek’, zei hij. Hij gooide zijn clipboard ergens achter zich op een bureau en maakte aanstalten om het laken weer over het lichaam te trekken.

‘Haar nek is gebroken door een val van de trap?’ vroeg Hannah, en ze ging tegenover de lijkschouwer staan, aan de andere kant van het hoofdeinde. ‘Een natuurlijke dood, dus?’

De patholoog schudde grinnikend zijn hoofd.

‘Ik denk het niet’, zei hij. ‘Volgens mij was deze dame al dood toen ze van de trap viel.’

Hannah keek hem verwonderd aan. ‘Hoe kan dat nu?’ vroeg ze. ‘U zei net dat de doodsoorzaak een gebroken nek was. Hoe…?’

‘Bij een val kan de nek breken door hypertensie of hyperflexie’, doceerde de lijkschouwer. ‘In dat geval zullen er fracturen zijn van de wervels door compressie of het luxeren van de wervels met een voor-achterwaartse vector.’

Hannah probeerde haar gezicht in de plooi te houden en knikte instemmend.

‘Het breken van een nek gaat gepaard met een hoge kinetische energie’, ging de man onverstoorbaar verder. ‘Dat zien we aan de aard van de fracturen en eventueel geassocieerde letsels zoals een gebroken neus of een schedelfractuur.’

‘Ze is dus niet van de trap gevallen…’ probeerde Hannah nog een keer.

‘Jawel, maar vermoedelijk werd haar nek eerst professioneel gebroken’, zei de man terwijl hij met een pink in zijn oor wroette. ‘Het is natuurlijk altijd mogelijk dat halswervels breken door een val van de trap. Die thesis mogen we voorlopig dan ook niet uitsluiten, maar kijk eens hier.’ Hij wees op een bloeduitstorting aan de zijkant van Caroline Rosiers hals. ‘Als je manueel iemands nek breekt, heb je daar kracht voor nodig’, zei hij. ‘Véél kracht − en die veroorzaakt dergelijke blauwe plekken, met een typische afdruk. In elk geval was degene die haar nek brak heel sterk en wist hij wat hij deed. Het is een zeer mooie breuk.’

‘De daders wilden het dus op een ongeval doen lijken?’ mengde Sven zich in het gesprek.

‘Dat is mogelijk,’ zei de dokter, ‘maar niet aan mij om uit te zoeken. Ik laat de rest aan jullie over. Uiteraard ontvangt u nog een rapport.’

Hij bedekte het lichaam van Caroline Rosier weer met het laken en schoof de brancard in de koelbox. Hannah en Sven liepen naast elkaar de ruimte uit.

‘Ik moet er niet aan denken dat zo iemand aan mijn lijf zit te knoeien als ik dood bent’, zei Hannah. Er liep een rilling over haar rug.

‘Hij is wel goed in zijn vak’, zei Sven Oorts bedachtzaam. ‘Wat die man allemaal ziet… Je houdt het niet voor mogelijk.’

‘Ik wil het niet weten’, zei Hannah.

Bob, Charles en Kevin volgden Hannah de trap op naar haar kantoor. De sfeer was gespannen.

‘Waarom wisten wij van niks gisteren?’ vroeg Charles. Hij doofde zijn sigaret in een leeg colablikje dat hij uit Hannah’s vuilnisbak gevist had.

‘Wat bedoel je?’ vroeg Hannah. Ze begreep niet waarom haar collega’s zich plots zo vijandig opstelden. Alle drie stonden ze met gekruiste armen voor haar bureau.

‘Wij zitten hier stom kantoorwerk te doen terwijl jij in De Panne een lijk ontdekt’, zei Bob. ‘Bel ons! Laat iets weten! Maar nee. Nada! Nul! Noppes! We moeten het godverdomme van een collega horen.’

Hannah trok haar jas uit en liet zich in haar bureaustoel neerploffen.

‘Sorry’, zei ze. ‘Het zal niet meer gebeuren.’ Ze sloeg een map open die op het bureau lag, maar geen van de collega’s verroerde. ‘Oké?’ vroeg ze nadrukkelijk.

Er werd op de deur geklopt en het gezicht van Mark Vermaelen verscheen.

‘Is het hier niet wat krap voor dit soort vergaderingen?’ vroeg hij. Met een abrupt hoofdgebaar beval hij alle agenten naar buiten te gaan. Hij trok een stoel naar zich toe en ging zitten.

‘Maes’, zei hij. ‘Waar ben je mee bezig? Je belooft vorige week om me op de hoogte te houden, maar ik hoor of zie je niet. En dan komt er gisteren plots een lijk bovendrijven... Ik denk dat je me wat uitleg verschuldigd bent.’

Hannah legde haar handen in haar nek en liet zich achterover vallen in de bureaustoel. Ze haalde diep adem en rekte zich uit, met gebalde vuisten en met haar armen hoog achter zich. Dan keek ze haar baas aan.

‘Ook goeiemorgen’, zei ze. ‘Een kop koffie was fijn geweest, maar soit.’

De commissaris trommelde zenuwachtig met zijn vingers op het tafelblad.

‘Het gaat om overspel, chef,’ ging ze verder, ‘en om iemand die koud gepakt wordt in haar eigen spel.’

Mark Vermaelen leunde met een elleboog op het bureau en luisterde geconcentreerd naar het verhaal dat inspecteur Maes hem vertelde. Ze spande zich in om geen detail te vergeten.

‘Gisteren hebben wij Caroline Rosier dood aangetroffen in een villa in De Panne’, zei ze. ‘Aanvankelijk dachten we aan een natuurlijke doodsoorzaak, maar de patholoog vertelde ons vanmorgen dat haar nek manueel gebroken werd. Moord dus. Ik weet niet wie we moeten verdenken. De overbuurvrouw heeft Coeckelberghs en zijn vrouw op maandag naar binnen zien gaan. Ik laat hen door een van de mannen oppakken en ondervragen. Dan ga ik terug naar De Panne…’

‘Doe dat’, zei hij terwijl hij opstond. In de deuropening draaide hij zich om. ‘Houd mij en je collega’s op de hoogte, Maes. Het kan echt niet dat jij met Oorts een onderzoek voert en de mensen hier in de kou laat staan.’

‘Begrepen’, zei Hannah kort. Ze stond op en liep voorbij Vermaelen naar het lokaal waar haar collega’s nog met Sven Oorts aan het praten waren.

‘Vergaderzaal’, zei ze. ‘Iedereen.’

Bob, Charles, Kevin en Sven volgden haar gedwee. Zodra iedereen binnen was, sloot Hannah de deur.

‘Sorry’, zei ze toen ze zich omdraaide. ‘Ik was fout en jullie hebben gelijk. Ik had jullie erbij moeten betrekken, gisteren.’

Ze ging op een tafel zitten en wreef met beide handen over haar gezicht. Kevin maakte aanstalten om iets zeggen, maar ze legde hem met een handgebaar het zwijgen op.

‘Kevin en Charles, ik wil dat jullie Coeckelberghs en zijn vrouw oppikken’, zei ze. ‘Zij zijn de laatsten die Rosier levend gezien hebben en zoals het er nu uitziet, is het mogelijk dat zij ook haar moordenaars zijn.’

Ze wreef over haar neus en dacht even na. ‘Hoewel. Ik zie zo’n Coeckelberghs nog niet professioneel iemands nek breken.’

‘Soit’, vervolgde ze. ‘Ik wil ook zo snel mogelijk Irina Kopylova en haar vriendje vinden. Bob, jij gaat naar Mike’s bar en vraagt om een foto van die Alex. Als ze die niet hebben, zorg je dat iemand je helpt met een robotfoto.’

Bob grinnikte. ‘De Mike’s?’ zei hij. ‘Daar ga ik graag naartoe.’

Ze haalde een plastic zakje met een gsm uit haar handtas. ‘Kevin, als die twee zijn opgepikt, wil ik dat je alle informatie uit deze gsm haalt.’

Kevin knikte en nam het plastic zakje aan.

‘Ik wil nog eens praten met Valerie Pirard’, zei ze bedachtzaam. ‘Misschien weet zij meer over Kopylova. Tenslotte zijn ze ooit collega’s geweest.’

‘Heeft Pirard die zaak met Leblanc eigenlijk bekend?’ vroeg Charles. Hannah knikte. ‘Ze kon niet anders. Volgens mij is ze op dit moment vooral bang dat er iets uitlekt in de pers.’

Hannah keek Bob strak aan, en die stak zijn handen afwerend in de lucht. ‘Ik heb mijn les geleerd’, mompelde hij. ‘Van mij hoort niemand iets!’

‘De zaak Pirard ligt in handen van de onderzoeksrechter en zover ik weet heeft hij geen opdracht gegeven om haar op te pakken. Ze is trouwens een te bekende figuur om zomaar te kunnen verdwijnen.’

Hannah keek op haar horloge.

‘Ik stel voor dat we allemaal aan het werk gaan’, zei ze. ‘Na mijn gesprek met Pirard ga ik terug naar De Panne. Als er intussen iets gebeurt, laat je me direct iets weten.’

Toen Bob, Charles en Kevin de vergaderzaal verlaten hadden, ging Sven naast haar zitten.

‘Ik heb vandaag een belangrijke vergadering met de commissaris’, zei hij. ‘Blijkbaar is niet alleen jouw afdeling ontevreden over de gang van zaken. Vind je het oké als ik je even alleen laat werken? Dan spreken we elkaar later op de dag. Laat me weten waar je bent, dan kom ik zo gauw ik kan naar je toe.’

Hij boog zich naar Hannah toe alsof hij haar zou gaan kussen. Ze sprong geschrokken op.

‘Oké’, zei ze snel. ‘Ik stuur je een bericht. Tot straks.’ Ze was de kamer uit voor Sven nog iets kon zeggen.

Het duurde even voor Valerie Pirard haar telefoon opnam. Ze zei dat ze in een studio zat, middenin een fotoshoot, en niet aan de telefoon kon blijven.

‘Waar is die studio?’ vroeg de inspecteur.

Het model noemde een adres in Gent. ‘Ik kom eraan’, antwoordde Hannah. Ze klikte haar gsm dicht, stak hem in haar broekzak en liep fluitend naar de auto.

De studio lag in een oude verbouwde school. Het dak bestond uit glazen platen waarover zwarte doeken konden getrokken worden. Valerie Pirard stond in een zwarte bh en bijhorende slip tegen een muur geleund en keek over haar schouder naar de fotograaf. ‘Mooi!’ hoorde Hannah hem roepen. Een jong meisje met een hoge paardenstaart en om haar middel een brede gordel waarin allerlei make-upspullen zaten, hield het model nauwlettend in de gaten, klaar om een foute haarlok goed te leggen of een glimmende plek weg te werken. Ze schrok toen Hannah naast haar opdook.

‘Jeezes!’ zei ze. ‘Doe jij dat altijd zo? Wie heeft jou binnengelaten?’

Hannah wees naar een vrouw die in een hoek van de enorme ruimte de vloer aan het vegen was.

‘Frank!’ riep het meisje. ‘Je hebt bezoek.’

De fotograaf draaide zich langzaam om en keek Hannah aan. Hij glimlachte en zei: ‘Ik ben er direct, pop. Eerst dit nog even afmaken.’

Toen hij zich terug naar zijn fototoestel draaide, zag hij dat zijn model verdwenen was.

‘Wel godver…’, zei hij. ‘Valerie?’

Valerie Pirard kwam achter een gordijn vandaan, gehuld in een badjas, en liep op Hannah af, nam haar gedecideerd bij een elleboog en dwong haar naar de verst afgelegen hoek van de studio.

‘Ik zei toch dat ik bezig was?’ siste ze boos.

‘Ik zei toch dat ik zou komen?’ bauwde Hannah haar na. ‘Wij moeten even praten.’

Ze nam Valerie Pirard mee naar een hoek van de zaal.

‘Caroline Rosier is gisteren teruggevonden’, zei ze.

Het model keek haar verveeld aan.

‘Ja. En?’

‘Dood. Met een gebroken nek.’

Hannah had nog nooit iemands uitdrukking zo snel zien veranderen. Het gezicht van het model vertrok tot een pijnlijke grijns, met haar ogen en mond wijd opengesperd alsof ze het geluidloos uitschreeuwde. Ze sloeg beide handen voor haar mond en haar tranen trokken zwarte mascarastrepen over haar gezicht.

‘Caroline? Dood?’ zei ze. ‘Hoe…?’

‘Dat vragen wij ons ook af’, zei Hannah rustig. ‘Heb jij Caroline de voorbije dagen nog gezien?’

Valerie Pirard snoot haar neus in een tissue. Ze streek haar lange haren achteruit en maakte ze vast met een elastiekje.

‘Nee,’ zei ze uiteindelijk, ‘ik heb Caroline niet meer gehoord of gezien.’

‘Heb je er een idee van wie dit kan gedaan hebben?’

Het model haalde haar schouders op. ‘Caroline was niet bepaald…’ Ze beet op haar lip en rilde. ‘Ze was niet echt geliefd. Volgens mij kende ze ook niet veel mensen. Professioneel wel natuurlijk, maar privé niet. Toch kan ik me niet voorstellen dat iemand haar zou willen vermoorden.’

‘Een van de mannen die jullie een loer hebben gedraaid, misschien?’

Valerie Pirard keek de inspecteur een beetje hooghartig aan. ‘Dat lijkt me niet erg waarschijnlijk’, zei ze. ‘Volgens mij zijn ze daar te laf voor.’

‘Irina Kopylova?’ Hannah wandelde voor het model op en neer met haar handen in haar zakken. De fotograaf en de styliste zaten aan de andere kant van de studio zachtjes te praten. Af en toe wierpen ze een nieuwsgierige blik in hun richting.

‘Irina?’ zei Valerie Pirard. ‘Dat zou me verwonderen.’

‘Wist jij of Kopylova een vriend had?’ vroeg Hannah. ‘Heb je haar ooit met een man gezien?’

‘Irina een vriend?’ Het model lachte schamper. ‘Niet dat ik weet. Ik kan me haar niet voorstellen met één man.’

Valerie veegde voorzichtig de uitgelopen make-up weg met een tissue. Het make-up meisje was opgestaan en wisselde een paar woorden met de fotograaf. Ze schudde boos haar hoofd en begon haar spullen in te pakken.

‘Zo te zien ben je klaar voor vandaag’, zei Hannah.

‘Als dit zo doorgaat heb ik straks geen enkele opdrachtgever meer’, zei Valerie Pirard geïrriteerd.

‘Dat is momenteel de laatste van je zorgen’, antwoordde Hannah. ‘Je weet toch dat er een rechtszaak boven je hoofd hangt?’

De vrouw boog het hoofd, dat nu leek weg te zinken in de kraag van haar badjas. Op dat moment zoemde Hannah’s telefoon. Ze haalde hem tevoorschijn en ging een eindje van Valerie vandaan staan.

‘Kevin?’ vroeg ze. ‘Wat is er?’

‘Rosier heeft Pirard maandag nog aan de lijn gehad’, zei haar collega. ‘Het is een van de laatste nummers die ze gebeld heeft. Ik dacht dat je dat wel zou willen weten.’

Hannah zag het model achter een gordijn verdwijnen. De fotograaf was intussen ook begonnen met het opruimen van zijn materiaal. Ze liep naar het pashokje, trok het gordijn open en keek toe hoe Valerie Pirard haar jeans dichtknoopte.

‘Je had Rosier niet meer gesproken, zei je daarnet toch?’ vroeg Hannah scherp.

Valerie Pirard schudde ongeduldig haar hoofd.

‘Ik ben me aan het omkleden. Mag een mens nog wat privacy?’ riep ze boos, en ze maakte aanstalten om het gordijn weer dicht te trekken. Hannah zette zich schrap en bleef staan. ‘Vertel dan godverdomme de waarheid!’ riep ze boos. ‘Ik ben al die leugens meer dan zat. Jij bent een van de laatste mensen die Caroline Rosier aan de lijn heeft gehad maandag. Waarover ging dat gesprek?’

Valerie Pirard liet zich op het krukje zakken dat in een hoek van het kleedhokje stond. De fotograaf was bij het horen van hun stemverheffing toegesneld, maar nu hij zag dat alles weer rustig was, liep hij langzaam terug naar zijn materiaal. Hannah zag hem een gsm uit zijn broekzak halen en een telefoongesprek voeren waarvan ze niets kon verstaan.

‘En?’ vroeg Hannah. ‘Ga je alles nog wat erger maken of vertel je wat er vrijdag gebeurd is?’

‘Caroline belde me omdat ze bang was’, zei Valerie Pirard met haar hoofd in haar handen.

‘Zei ze waarvoor ze bang was?’ vroeg Hannah.

Valerie Pirard haalde haar schouders op. ‘Nee, dat weet ik niet’, zei ze. ‘Het had te maken met die overvallen. Ze zei dat ze zou onderduiken en zich een tijdje niet meer zou vertonen. Tot de storm was overgewaaid. Ze had het ook over Coeckelberghs, over zijn vrouw die zou langskomen in de Panne…’

‘Dus jij wist dat Caroline in De Panne zat?’ vroeg Hannah. Valerie Pirard knikte bevestigend.

‘Was ze bang dat Coeckelberghs haar iets zou doen? Waarom had ze met hem afgesproken?’

Valerie Pirard keek Hannah snel even aan en wierp dan een blik op de fotograaf die op een tafel zat en hen ongegeneerd observeerde.

‘Ze was bevriend met zijn vrouw’, zei ze uiteindelijk. ‘Blijkbaar had die haar opgebeld en had Caroline haar gevraagd om langs te komen. Ik denk niet dat ze wist dat meneer Coeckelberghs zou meekomen… maar ik weet in elk geval wel dat Caroline de controle kwijt was over die hele operatie met mannen…’

‘De controle kwijt?’ vroeg Hannah. ‘Wat bedoel je? Had iemand het overgenomen van haar? Werd ze bedreigd?’

Valerie knikte. ‘Ik denk dat Irina intussen alles regelde’, fluisterde ze.

‘Zit die vriend van haar er voor iets tussen dan?’ vroeg Hannah. Ze probeerde het gezicht van de vrouw te zien, maar dat zat opnieuw verborgen in de badjas.

‘Ik weet het niet’, fluisterde Valerie Pirard een beetje wanhopig. ‘Ik ken hem niet.’

Valerie Pirard wreef met een hand over haar ogen en keek Hannah verslagen aan.

‘Was de overvaller Irina’s vriendje? Haar lief?’ vroeg Hannah.

Valerie schudde langzaam haar hoofd. ‘Dat weet ik niet,’ zei ze, ‘maar volgens mij was Irina zelf ook bang van hem.’

Hannah zuchtte en stond recht. ‘Kom maar mee naar kantoor’, zei ze. ‘Dan praten we daar verder.’

‘Moet dat?’ vroeg Valerie Pirard klagerig. ‘Ik heb echt nog werk vandaag.’

Hannah kruiste haar armen over elkaar en keek Valerie Pirard strak aan.

‘U begrijpt echt niet hoe ernstig dit is, hè mevrouw Pirard’, zei ze. ‘Er is iemand vermoord, er zijn een aantal gewelddadige overvallen gepleegd en u zit er middenin. Ik stel dus voor dat u uw spullen pakt en meegaat.’ Ze haalde een paar handboeien uit haar jaszak en liet ze voor Valerie’s neus bengelen. ‘Anders moet ik deze gebruiken.’

‘Ik ga zo wel mee’, zei Valerie Pirard. Vanuit haar ooghoek zag Hannah de fotograaf verbijsterd zijn hoofd schudden.

Buiten was het aan het regenen en ze zette de kraag van haar jas omhoog. Ze opende het portier aan de passagierskant en liet Valerie Pirard instappen. Niet veel later liepen ze naast elkaar het politiekantoor binnen en liet ze het model in een van de verhoorkamers plaatsnemen.

‘Koffie?’ vroeg ze.

Valerie Pirard liep naar het raam en leunde op de vensterbank.

‘Mag ik een paar mensen bellen?’ vroeg ze. Alle vechtlust was uit haar stem verdwenen. ‘Ik had vandaag nog andere opdrachten.’

Hannah knikte en liep de kamer uit. Behalve Bob waren alle collega’s verdwenen.

‘Zijn Coeckelberghs en zijn vrouw al binnen?’ vroeg Hannah aan Bob die over zijn computer gebogen zat.

‘Het verhoor is al bezig’, zei Bob. ‘Ik ben net even gaan kijken en ze beweren bij hoog en bij laag dat Caroline nog leefde toen ze haar huis verlieten. Ze hebben blijkbaar ruzie gemaakt, maar er zijn volgens hen geen klappen gevallen.’

Hannah wreef vermoeid met haar handen over haar gezicht en zuchtte. ‘Ik heb Pirard ook binnengebracht’, zei ze. ‘Nog eentje die wist dat Rosier in De Panne zat.’

Bob stond recht en pakte een notablok van zijn bureau.

‘Zullen we haar dan maar gaan ondervragen, chef?’ vroeg hij met een schittering in zijn ogen. ‘Ik heb wel zin om haar eens op mijn rooster te leggen.’ Hij maakte een verbazend vlotte heupbeweging en lachte een beetje vettig.

Een uur later gooide Hannah haar potlood op de tafel en gaf Bob een teken dat hij haar naar buiten moest volgen. In de gang leunde ze tegen de muur.

‘Ik denk dat ze verteld heeft wat ze weet’, zei Hannah. ‘Check haar alibi en als alles klopt, moeten we haar laten gaan.’

Bob knikte en liep naar zijn bureau, waar hij meteen begon te telefoneren. Een kwartier later legde hij een briefje neer voor Hannah waarop enkele data en uren geschreven stonden.

‘Bezige bij’, zei hij. ‘Alle dagen gewerkt van ’s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat. Bevestigd door alle contacten. Er is geen speld tussen dat rooster te krijgen. Ze kan met geen mogelijkheid tussendoor ook nog in De Panne geraakt zijn.’

Hannah knikte bedachtzaam. ‘Dan moeten we haar laten gaan’, zei ze. ‘Zeg dat ze beschikbaar moet blijven. Misschien gaan we straks nog een keer bij haar langs.’

Ze liep naar de verhoorkamers, waar Charles en Kevin bezig waren met de ondervraging van de Coeckelberghs. Charles zat te luisteren naar Joël Coeckelberghs, die heftig gesticulerend uitlegde dat hij niets met Carolines dood te maken had. In de andere kamer zat Kevin meewarig te kijken naar een huilende mevrouw Coeckelberghs. Hannah zette de luidspreker op.

‘Maar begrijp het dan toch. Ze was mijn vriendin!’ riep de vrouw hevig snikkend. ‘Je vriendin wil je toch niet doodmaken?’

‘Misschien wel als blijkt dat het toch niet zo’n goede vriendin is’, zei Kevin. ‘Ze hielp tenslotte uw man aan bepaalde… euh… diensten, nietwaar?’

‘Maar nee!’ riep de vrouw. ‘Ze heeft ons zelf gevraagd om naar De Panne te komen om het uit te praten. Toen we vertrokken leefde ze nog…’

‘Hoe laat bent u weggegaan?’ vroeg Kevin.

‘Rond een uur of tien?’ zei de vrouw wat onzeker. ‘We waren om elf uur terug in Gent.’

‘De overbuurvrouw heeft u inderdaad het huis zien verlaten rond tien uur’, zei Kevin. ‘Maar Caroline Rosier heeft ze niet meer gezien.’

Hannah fronste haar wenkbrauwen. Had de buurvrouw dat gezegd? Ze besefte dat ze eigenlijk nog eens terug naar De Panne moest gaan om het buurtonderzoek voort te zetten. Ze ging het kamertje binnen en riep Kevin bij zich.

‘Kun je het alleen aan?’ vroeg ze. ‘Bob is er ook nog. Laat jullie op tijd aflossen.’

Kevin knikte. ‘Het lukt wel’, zei hij. ‘Ze zijn die maandag bij Rosier in De Panne geweest, maar zowel zij als haar man beweren dat ze nog in leven was toen ze weer naar huis gingen. Er zijn harde woorden gevallen, maar geen fysiek geweld…’

‘Ik ga zo meteen nog even kijken bij Charles’, zei Hannah. ‘Bel me straks. Ik veronderstel dat de onderzoeksrechter probleemloos een aanhoudingsbevel zal uitvaardigen voor deze twee.’

‘Weet je…?’ Kevin twijfelde. Hij beet op zijn lip.

‘Wat?’ vroeg Hannah.

‘Ik weet niet of zij het gedaan hebben’, zei hij. ‘Charles en ik hebben het gecheckt met elkaar en ze vertellen allebei hetzelfde verhaal, dat tot op de minuut klopt. ‘Voor hetzelfde geld hebben die twee alles goed afgesproken voor wij hen oppakten’, zei Hannah. ‘Tenslotte is er een week overheen gegaan. Blijven duwen, Kevin, en straks wisselen. Jij meneer, Charles mevrouw.’

Ze gaf haar collega een bemoedigend schouderklopje en liep naar de kamer waar Charles zat. Coeckelberghs zat over de tafel gebogen met zijn hoofd in zijn handen en riep een paar keer hard na elkaar: ‘Nee! Nee! Nee!’

Charles stond op toen hij Hannah zag binnenkomen en kwam bij haar staan.

‘Een en al drama’, zei hij terwijl hij met zijn duim naar Joël Coeckelberghs wees. Hij rolde met zijn ogen en stak een sigaret op.

‘Weet je wat hij zei?’ vroeg Charles grinnikend. Hannah schudde haar hoofd.

‘Hoe kan ik nu iemand vermoord hebben? Ik kan niet tegen bloed!’ Hannah lachte.

‘Het zou me alleszins verbazen als hij Rosiers nek zou gebroken hebben’, zei ze. ‘Professioneel gebroken, zoals die patholoog het noemde.’ Ze zweeg even en beet op haar vingernagels. ‘Maar het kan natuurlijk per ongeluk professioneel geweest zijn. Beginner’s luck, als je dat in dit geval zo mag zeggen.’

Charles haalde zijn schouders op. ‘Ik heb wel vreemdere dingen meegemaakt’, zei hij.

Hannah vroeg hem om te bellen als Coeckelberghs belangrijke bekentenissen deed. ‘Hou Kevin maar een beetje in het oog’, zei ze. ‘Laat Bob eventueel ook helpen.’

Wat later zat ze in de auto richting De Panne. Ze parkeerde op de Zeelaan en liep meteen door naar de tuinwijk waar de villa van Caroline Rosier stond. Het huis was afgespannen met politielint en er liepen een paar mannen in witte pakken rond. Ze haalde haar legitimatie uit haar broekzak en toonde ze aan de politieagente die de wacht hield bij het lint.

‘Nog iets speciaals?’ vroeg ze.

‘Geen idee’, zei de vrouw. ‘De technische sectie is al de hele ochtend bezig, maar volgens mij is er niet echt iets nieuws gevonden.’

‘Wie is de verantwoordelijke hier?’ vroeg Hannah. De vrouw wees naar een gezette man in een blauwe anorak.

‘Lescroart heeft de leiding’, zei ze.

Hannah stapte naar de man en stak haar hand uit. ‘Maes. Zedenrecherche Gent’, zei ze. ‘Hoe loopt het hier?’

‘Alles onder controle’, bromde de man. ‘We zijn hier bijna klaar.’ Hij keek op zijn horloge en zuchtte. ‘Nachtje doorgewerkt’, zei hij terwijl hij een geeuw onderdrukte.

‘En? Is er nog iets nieuws aan het licht gekomen?’ vroeg Hannah.

De man haalde zijn schouders op. ‘Weinig’, zei hij. ‘De vingerafdrukken die we gevonden hebben zijn naar het labo voor analyse, maar volgens de technische was er niet veel bruikbaars bij. Of er al dan niet is ingebroken, weten we niet want naar het schijnt hebben de twee die het lijk vonden de deur geforceerd met…’

Hij zweeg schuldbewust en schudde langzaam zijn hoofd.

‘Stom’, zei hij. ‘Dat was u natuurlijk.’

Hannah knikte.

‘Heeft het buurtonderzoek nog iets opgeleverd?’ vroeg Hannah.

De agent schudde het hoofd. ‘Die van de overkant staat hier te pas en te onpas met details die ze zich meent te herinneren, maar veel hebben we er niet aan. De agenten zijn gaan aanbellen bij alle huizen in de buurt, maar zoals zo vaak heeft niemand iets gezien.’

Hannah haalde uit de zak van haar jasje de envelop waarin de foto’s zaten die ze van Sven gekregen had.

‘Hadden jullie foto’s?’ vroeg ze.

De man keek haar verbaasd aan. ‘Foto’s?’ vroeg hij. ‘Van wie?’

‘Er zijn al twee mogelijke verdachten opgepakt’, zei ze.

‘Twee verdachten?’ zei hij. ‘Maar hoe…’

‘De overbuurvrouw heeft twee mensen zien binnengaan op maandag.’

De man knikte. Die informatie had hem wel al bereikt.

‘Het waren mensen die betrokken waren in een zaak waar Caroline Rosier waarschijnlijk ook mee te maken heeft. Alleen kunnen we het haar nu niet meer vragen…’

‘En ze worden verdacht van…?’ De man keek haar nieuwsgierig aan.

‘Moord’, zei Hannah. ‘De nek van mevrouw Rosier werd manueel gebroken, dus was het geen ongeval.’

Ze zuchtte en draaide zich om.

‘Ik ga nog een rondje buurtonderzoek doen’, zei ze. ‘Jullie bezorgen mij een volledig rapport?’

Agent Lescroart knikte. ‘We mailen het u door’, zei hij gelaten. Hij stak zijn handen in de zakken van zijn anorak en geeuwde met wijd opengesperde kaken. ‘Nu ga ik wel even een dutje doen.’

Hannah wist niet goed waar te beginnen in het stadje. De mensen uit de directe omgeving van het huis waren al door de lokale politie ondervraagd en de meeste cafés waren nog gesloten. Ze slenterde wat over de Zeelaan en liep ergens halverwege een supermarkt in om een chocoladereep te kopen.

In de supermarkt was zo goed als uitsluitend personeel aanwezig. Een wat ouder koppel duwde moeizaam een winkelkarretje met slecht functionerende wieltjes door de gangen. Een jonge vrouw met een kinderwagen waarin een klein jongetje zat en aan elke kant geflankeerd door een kleuter kwam de winkel net binnenwandelen. Ze groette de agente en ging recht naar een deur waarop ‘kantoor’ geschreven stond.

‘Pardon mevrouw’, zei Hannah. Ze toonde haar legitimatie. ‘Bent u de verantwoordelijke?’

De twee kleuters keken de agente nieuwsgierig aan en grepen elk een handvat van de buggy vast. De vrouw glimlachte.

‘Mijn man is hier directeur,’ zei ze, ‘maar die is er niet. Kan ik u helpen?’

Hannah haalde de foto’s uit de envelop en toonde ze aan de vrouw.

‘Hebt u de voorbije dagen een van deze mensen gezien?’ vroeg ze.

De vrouw nam de foto’s van haar over en bekeek ze aandachtig. Een van de kleuters probeerde haar arm naar beneden te trekken maar ze duwde hem zachtjes, met een strelende beweging weg.

‘Ik herken niemand op deze foto’s,’ antwoordde ze, ‘maar ik kom niet zo vaak in de winkel.’ Ze wees verontschuldigend op de drie kinderen die nog steeds muisstil en met grote ogen naar Hannah staarden.

‘Misschien kan Sandy u helpen.’ Ze wees op het meisje aan de kassa dat hen al die tijd nieuwsgierig had gadegeslagen. De vrouw wenkte haar en schoorvoetend, met de handen in de zakken van haar witte schort, kwam het meisje naar hen toe.

‘Ja?’ zei ze.

‘Dit is een mevrouw van de politie’, zei de vrouw tegen het meisje. ‘Ze wil je iets vragen.’

Hannah gaf haar de foto’s, en het winkelmeisje bekeek ze aandachtig.

‘Heb je een van deze heren vorige week in de winkel gezien?’ vroeg Hannah. ‘Kijk maar rustig en probeer het je te herinneren.’

Na een paar minuten gaf ze de foto’s terug. ‘Ik heb geen van die mannen gezien,’ zei ze, ‘maar dat meisje wel.’

‘Welk meisje?’ vroeg Hannah. Ze hield de vijf foto’s omhoog.

Het winkelmeisje wees op de foto van Joël Coeckelberghs met Irina Kopylova. Hannah’s hart maakte een sprongetje. De Oekraïense was dus ook in De Panne geweest.

‘Was hij bij haar?’ vroeg Hannah. Ze wees op Coeckelberghs.

Het meisje schudde ontkennend haar hoofd.

‘Wanneer was ze hier?’ vroeg Hannah.

‘Vorige week maandag, vlak voor sluitingstijd’, antwoordde het meisje. ‘Ze kwam sigaretten halen.’ Ze glimlachte verlegen naar de agenten en keek dan naar de grond. ‘Ik herinner het me nog goed want Joerie kon er maar niet van over wat een snelle het was.’

‘Joerie?’ vroeg Hannah.

‘Een van de jongens die de rekken vult’, zei de moeder van de drie kinderen. Ze boog zich naar de grootste kleuter. ‘Louise, ga jij Joerie eens voor mij zoeken? Zeg dat hij naar hier moet komen.’

Het meisje ging er als een speer vandoor.

‘Je bent er zeker van dat hij niet bij haar was?’ vroeg Hannah terwijl ze op de foto van Coeckelberghs tikte.

‘Er was een andere man bij haar’, zei ze.

‘Heb je hem goed gezien?’ vroeg Hannah.

Weer schudde ze haar hoofd. ‘Nee, maar Joerie wel.’

Ze giechelde met haar hand voor haar mond. Hannah fronste haar wenkbrauwen en wilde net iets zeggen toen het kleine meisje terugkwam met een slungelige jongen in haar kielzog. Hij knikte iedereen verlegen toe.

‘Joerie?’ vroeg Hannah. De jongen knikte.

‘Ken jij deze vrouw?’ Ze toonde hem de foto van Joël Coeckelberghs met Irina Kopylova. Het schaamrood vloog de arme jongen naar de wangen en in zijn hals verschenen rode vlekken die de acne op zijn bleke voorhoofd plots nog meer deden afsteken tegen zijn vale huid.

‘Kennen? Nee…’ stamelde hij.

‘Ik bedoel of je haar gezien hebt in deze winkel?’ zei Hannah snel.

De jongen knikte verlegen. ‘Ze was hier vorige week maandag’, zei hij. ‘Voor sigaretten.’

Het winkelmeisje knikte hem bemoedigend toe.

‘Zo’n snelle mokkels zien wij hier niet zo dikwijls…’ De vlekken in zijn hals kleurden nog een tint dieper en hij keek naar de vloer, waarop hij met de tip van zijn rechtervoet zenuwachtig cirkeltjes tekende. ‘Ik wil maar zeggen…’

‘Je kon er niet naast kijken’, sprong Hannah te hulp.

‘Dat klopt’, zei de jongen. ‘Ik kon er niet naast kijken. Ik stond buiten een sigaretje te roken toen zij naar binnen liep. Ze vroeg me of de supermarkt nog open was en ik antwoordde…’ Hij zweeg en keek naar zijn handen.

‘Wat antwoordde je?’ vroeg Hannah een tikkeltje ongeduldig.

‘… dat voor iemand als zij de supermarkt altijd open was’, vulde het winkelmeisje giechelend aan. ‘Een echte charmeur, onze Joerie.’

De jongen wierp haar een vernietigende blik toe.

‘Je zei net dat er iemand bij haar was?’ Hannah richtte zich tot het meisje.

‘Ja, maar die heb ik niet gezien’, zei ze. Ze wees naar Joerie. ‘Hij wel.’

Joerie schuifelde zenuwachtig met zijn voet over de vloer en stak zijn handen diep in de zakken van zijn jeans, zodat die tot halverwege zijn felgekleurde boxershort naar beneden getrokken werd.

‘Er was een man bij’, zei hij.

‘Kun je hem beschrijven?’ vroeg Hannah.

‘Hij was enorm. Minstens twee meter en met een gigantische borstkas. Helemaal kaal ook. Eerst had ik hem niet zien staan, maar toen hij hoorde dat ik iets tegen zijn vriendin zei, kwam hij uit de schaduw tevoorschijn en keek hij me aan.’

Er liep een rilling over Joerie’s rug. ‘Ik heb meteen mijn sigaret uitgedaan en ben naar binnen gegaan’, zei hij. ‘Die vent zag er niet normaal uit.’

Hannah zocht in haar tas naar de foto van Caroline Rosier en toonde ze aan Joerie en Sandy. ‘En deze vrouw?’ vroeg ze.

De twee schudden hun hoofd. Ze bedankte iedereen en liep naar buiten zonder iets te kopen.

Tien minuten later stond ze terug bij de villa, waar agent Lescroart net in zijn auto stapte.

‘We zitten met een nieuwe wending in de zaak’, zei Hannah. Ze haalde de foto’s boven en toonde hem het beeld van Coeckelberghs en Kopylova.

‘Zie je die vrouw? Zij was ook hier, samen met haar vriendje.’

De agent schudde vermoeid zijn hoofd.

‘Madammeke,’ zuchtte hij, ‘ik moet nu echt gaan slapen of ik val ter plekke neer. We bellen later, oké?’ Hij trok het portier dicht, startte de auto en reed weg.

Hannah keek om zich heen. Ze liep naar het huis van de overbuurvrouw en belde aan. Net als de vorige keer ging de deur meteen open. De vrouw was intussen naar de kapper geweest en had een nette jurk aangetrokken.

‘Ah!’ riep ze toen ze Hannah zag. ‘De mevrouw die haar gevonden heeft!’ Ze stak haar hoofd naar buiten en keek verbaasd om zich heen. ‘Is die vriendelijke mens van de vorige keer er niet bij?’

‘Ik ben alleen’, zei Hannah, die inwendig moest grinniken bij het zien van de teleurstelling op het gezicht van de vrouw. ‘Maar mag ik u toch iets vragen?’

Ze haalde de foto boven en toonde ze aan de buurvrouw.

‘Hebt u deze vrouw gezien?’ vroeg ze.

‘Nee’, zei de vrouw. ‘Dat zei ik toch al? Zijn vrouw was veel ouder.’

Hannah was vergeten dat de vrouw de foto al een keer eerder had gezien, toen ze haar had gevraagd of ze Coeckelberghs herkende. Ze bedankte haar en liep de trapjes weer af.

Een uur later was ze bij elk huis in de buurt langs geweest om de foto te laten zien, maar niemand herkende Irina Kopylova en niemand had een grote kale man gezien. Een wat oudere vrouw met een hondje aan de leiband haastte zich voorbij, met de kraag van haar jas hoog opgetrokken. Hannah besloot om haar als laatste te ondervragen en er dan maar mee te stoppen voor vandaag.

‘Mevrouw?’ zei ze. De vrouw keek haar geschrokken aan en dook nog dieper weg in haar jas. ‘Politie. Mag ik u iets vragen?’

De vrouw keek schichtig om zich heen en knikte snel.

‘Hebt u een van deze mensen gezien vorige week?’ Ze toonde haar de foto van Coeckelberghs en Kopylova. De andere foto’s waren nu even van minder belang. De vrouw keek snel naar de foto en schudde haar hoofd. Hannah begon er aan te twijfelen of de vrouw wel kon praten.

‘Niet dus’, zei ze terwijl ze de foto weer weg stak.

‘Ik weet het niet’, fluisterde de vrouw plots. ‘Ik heb wel iets gezien…’

Hannah keek haar nieuwsgierig aan. ‘Kunt u me vertellen wat?’ vroeg ze toen de vrouw zwijgend voor haar bleef staan.

‘Ik was met mijn hond aan het wandelen’, zei ze stilletjes met haar blik op de grond gericht. ‘‘s Avonds.’

‘Wanneer was dat?’ vroeg Hannah zo vriendelijk mogelijk. Ze had het gevoel dat de vrouw als een schichtig dier weg zou rennen als ze haar niet heel voorzichtig aanpakte.

‘Maandag van vorige week?’ Uit haar mond klonk dit antwoord eerder als een vraag, maar Hannah besloot om daar niet op in te gaan.

‘Weet u nog hoe laat het was?’ vroeg Hannah.

‘Rond tien uur. Dan laat ik hem altijd uit.’ Ze wees naar het hondje dat aan Hannah’s voeten snuffelde. ‘Er kwamen mensen buiten uit dat huis’, ging ze verder. Ze wees naar de villa van Caroline Rosier, waar nog altijd politieagenten aan het werk waren. ‘Een koppel.’

‘Kon u zien of het deze man was?’ vroeg Hannah. Ze toonde haar nog eens de foto van Joël Coeckelberghs.

‘Nee’, zei de vrouw. ‘Daarvoor was het te donker en stond ik te ver weg.’

‘U zag dus twee mensen naar buiten gaan’, zei Hannah geduldig. ‘Verder nog iets?’

De vrouw knikte. ‘Ze waren nog niet weg of er werd opnieuw aangebeld. Ik bleef staan kijken omdat hij hier aan een paal bleef snuffelen, en ook omdat ik zo’n begankenis ‘s avonds laat nogal raar vond.’

‘Er belden dus andere mensen aan nadat het koppel vertrokken was?’ vroeg Hannah.

‘Niet andere mensen’, zei de vrouw. ‘Eén mens. Een vrouw.’

‘Een vrouw’, herhaalde Hannah. ‘Jong? Ouder?’

‘Zoals ik al zei, kon ik het allemaal niet goed zien.’ De vrouw haalde haar schouders op. ‘Ik denk jonger.’

‘Kon het deze vrouw zijn?’ Hannah wees op Irina Kopylova die glimlachend naast Coeckelberghs stond op de foto.

‘Ik zei toch al dat het donker was…’

Hannah haalde een hand door haar haren. ‘Ik vraag u niet of u zeker bent,’ zei ze, ‘alleen of het qua postuur en algemeen uitzicht deze vrouw kan geweest zijn.’

De vrouw trok even aan de lijn van het hondje dat naar haar kwam toegelopen. Ze tilde het dier op en hield het dicht bij zich. ‘Dat zou kunnen’, zei ze uiteindelijk.

Hannah wilde haar bedanken voor haar hulp, toen de vrouw plots een hand op haar arm legde.

‘Moeten wij bang zijn, mevrouw?’ vroeg ze, schichtig om zich heen kijkend. ‘Er wordt hier zomaar iemand vermoord in zijn eigen huis… Ik vraag mij af of dat nog eens kan gebeuren.’

Hannah schudde haar hoofd. ‘Ik denk het niet’, zei ze. ‘U mag gerust zijn.’

Ze noteerde de identiteitsgegevens van de vrouw, gaf haar een hand en bedankte haar en wandelde diep in gedachten verzonken terug naar haar wagen op de Zeelaan. Onderweg naar Gent belde ze naar kantoor.

‘Hoe zit het met die twee van Coeckelberghs?’ vroeg ze toen Bob aan de lijn kwam.

‘Nog altijd geen bekentenissen’, zei Bob. ‘Ze zitten nu even apart in een cel en dan gaan we door met de verhoren. Jij nog iets ontdekt?’

‘Kopylova is maandagavond ook in De Panne geweest,’ zei Hannah, ‘samen met een man.’

Het bleef even stil aan de telefoon.

‘Dat verandert de zaak’, zei Bob uiteindelijk. ‘Waar zit jij nu?’

‘Ik ben onderweg naar Gent’, zei Hannah. ‘Zorg dat er zo snel mogelijk een opsporingsbericht verspreid wordt voor Kopylova. Heb jij een foto van die buitenwipper te pakken gekregen?’

‘Een robotfoto’, zei Bob. ‘Ze is net klaar. Ik zorg voor dat opsporingsbericht en sein Interpol, maar zolang we geen namen hebben, blijft het moeilijk.’

Ze zuchtte. ‘Sven Oorts heeft laten weten dat de mensen van zijn dienst er ook mee bezig zijn’, zei ze. ‘Ik breng hem op de hoogte van alles waar wij mee bezig zijn, zodat er geen dubbel werk gedaan wordt.’

Het bleef stil aan de lijn maar net toen Hannah het gesprek wilde beëindigen, vroeg Bob: ‘Stel dat Kopylova ook in De Panne was, hoe zijn ze daar dan weggeraakt? Weet jij of ze een auto hadden?’

‘Geen flauw idee’, zei ze. ‘Misschien kun je Pirard vragen of Kopylova een auto had, hoewel ik betwijfel…’

Ze zweeg een seconde en nam dan een beslissing. ‘Bob?’ zei ze. ‘Ik zal nog even terugrijden naar De Panne en navraag doen in het station. Stel dat ze met de trein zijn gekomen en weer weggegaan, dan zullen we dat gauw weten. Daarna kom ik naar kantoor. Zorg dat alles in gang gezet wordt om die twee te vinden.’

Ze nam de eerstvolgende afrit en reed terug naar de kust. In het kleine station in De Panne was alles rustig. Er stonden wat mensen voor het loket en een man in een oranje overall was het perron aan het vegen.

‘Mag ik u iets vragen?’ De man keek haar niet begrijpend aan.

‘Niet goed Nederlands’, zei hij.

‘Goed genoeg’, glimlachte ze. Ze toonde hem de foto en tikte op het gezicht van Irina Kopylova.

‘Hebt u deze vrouw gezien?’ vroeg ze aan de man. Hij nam de foto voorzichtig tussen zijn vingers en schudde zijn hoofd. ‘Niet gezien’, zei hij.

‘Spijtig!’ voegde hij er met een grote glimlach aan toe en knipoogde naar Hannah. Ze stopte de foto weer weg en wilde verder lopen toen de man haar arm pakte. ‘Misschien collega?’ zei hij, en hij wees naar een man die een grote platte kar voortduwde op het perron.

‘George!’ riep hij. ‘Kom!’

De man liet de kar staan en kwam op hen toegelopen. Hij knikte naar Hannah en keek dan naar zijn collega. ‘Wat is er, Achim?’ vroeg hij. ‘Heb je madame hier lastig gevallen?’

Achim keek hem verontwaardigd aan. ‘Geen problemen’, zei hij. ‘Mevrouw is politie.’

‘Oei’, grinnikte hij. ‘Dan kan ik maar beter voorzichtig zijn.’

Hannah toonde hem de foto. ‘Hebt u deze vrouw gezien vorige week?’ vroeg ze.

De man nam de foto aan en bekeek hem zorgvuldig. Dan knikte hij langzaam.

‘Ik had vorige week dinsdag de vroege’, zei hij. ‘Dan ben ik hier voor de eerste trein naar Gent, die om twee voor zeven vertrekt. Ze zat daar op dat bankje.’

Hannah keek naar de eenzame houten bank die de man aanwees.

‘Was ze alleen?’ vroeg ze.

De man schudde zijn hoofd.

‘Er was een man bij. Een grote kale. Ze vielen op omdat ze er allebei totaal verkleumd uitzagen.’ Hij zweeg even en haalde een zelfgerolde sigaret uit zijn borstzakje, die hij tussen zijn lippen stak. ‘Alsof ze hier de hele nacht buiten gezeten hadden, snapt u?’ zei hij terwijl hij de sigaret aanstak.

Hannah knikte. ‘Hebt u met hen gesproken?’ vroeg ze.

De man lachte even. ‘Met haar wou ik wel spreken,’ zei hij, ‘maar die vent… Niet bepaald een type dat andere mannen in de buurt van zijn madame verdraagt.’

‘Heb je gezien welke trein ze namen?’ vroeg Hannah.

‘De eerste trein naar Gent’, zei de man.

Hannah noteerde hun gegevens, gaf de twee mannen een hand en liep terug naar de auto. Ze aarzelde of ze ook nog met de man achter het loket zou gaan spreken of niet. In plaats daarvan belde ze naar kantoor.

‘Bob?’ zei ze toen haar collega de telefoon op nam. ‘Je had gelijk. Ze hebben de trein genomen naar Gent.’