2
De vrouw aan de balie van het ziekenhuis tikte de naam in en keek op haar monitor.
‘Vanderstichelen,’ vroeg ze, ‘is dat met een g of met ch?’
‘Ch’, zei Hannah. Ze keek door de geopende glazen toegangsdeuren naar een man in een rolstoel die buiten zat te roken naast een enorme bak met zand en peuken. Door een dunne plastic tube liep een doorzichtige vloeistof van een baxter naar een plek ergens onder zijn pyjama.
‘Kamer 305’, zei de receptioniste. ‘Weet u hoe u er moet geraken?’ Ze overhandigde Hannah een gedrukt plannetje van het ziekenhuis waarop de gang met een kruisje stond aangeduid. ‘Kamer 305’ had ze er in keurige letters naast geschreven. Hannah bedankte haar en liep in de richting van de liften. Ziekenhuizen gaven haar altijd een wat wee gevoel in de maag en de mensen die er rondliepen joegen haar op een vreemde manier angst aan. Het groepje rokers dat steevast voor de ingang stond te roken, meestal in versleten kamerjassen en op oude pantoffels, allemaal met asgrauwe gezichten, die met holle wangen aan hun sigaretten zogen alsof ze er nog een laatste restje leven wilden uithalen…
Achter haar aan stapte er een oude man in de lift. Hij duwde een ijzeren staaf op wieltjes voor zich uit waaraan een baxter hing en hij werd geholpen door een meisje van een jaar of zestien met een opvallende piercing door haar wenkbrauw.
‘Mijn kleindochter’, zei hij tegen Hannah.
Ze probeerde te glimlachen maar voelde elke spier in haar gezicht verstrakken. De man verspreidde een vage geur van oude mensen en urine die haar maag deed keren. Geen denken aan dat ze een gesprek met hem zou aanknopen. Ze richtte haar blik strak op de lampjes boven de deur en wachtte tot de lift stopte op de derde verdieping. Er tingelde een fel belletje, de deur zoefde open en Hannah liep zonder om te kijken de gang op.
Haar gsm gaf met een zoemsignaal aan dat er een berichtje was binnengelopen en ze klapte hem snel open.
‘Ik kijk er naar uit om je straks te zien. Half acht, Club 69. X. Sven.’
Ze begon glimlachend een antwoord in te tikken en was daar zo geconcentreerd mee bezig dat ze bijna tegen een vrouw aanbotste die uit één van de kamers gelopen kwam.
‘Pardon’, zei ze. ‘Ik had u niet gezien.’
De vrouw mompelde een paar woorden, maar keek niet op en wandelde snel de gang uit. Pas dan besefte Hannah dat ze uit kamer 305 gekomen was. Ze rende terug naar de hal, maar daar gleden de deuren van de lift voor haar neus dicht. Boven de lift lichtte de pijl naar beneden op. Zou ze de trap nemen en naar beneden rennen? Waarschijnlijk was ze toch te laat en zou het onmogelijk zijn om de vrouw terug te vinden tussen de menigte in de grote hal, want ze had haar amper bekeken. ‘Beige regenjas’, dacht ze. ‘Asblond haar? Een grote bruine handtas? Een zonnebril?’ Het beeld in haar hoofd was vaag en ongedefinieerd.
‘Shit’, zei ze luidop terwijl ze haar gsm weer openklapte. Een verpleegster die een ijzeren karretje voortduwde keek op.
‘Dat is hier verboden, mevrouw’, zei ze streng, wijzend op de gsm. ‘Mobiele telefoons verstoren de werking van de toestellen. Mag ik u vragen hem uit te schakelen?’
Hannah stopte de gsm snel weer in haar broekzak.
‘Sorry’, mompelde ze en liep met een rood hoofd terug naar kamer 305. Op het bed lag een man met donker, achteruitgekamd haar dat fel contrasteerde met het witte hoofdkussen en met zijn griezelig bleke gelaat. Zijn ogen waren gesloten en zijn gezicht zat onder de bloeduitstortingen. Naast zijn mond kleefde een witte pleister waaronder een donker streepje en een paar draadjes zichtbaar waren. Achter het bed stond een monitor waarop groene en rode lichtjes aan- en uitfloepten en waaruit af en toe een zwakke pieptoon klonk. De rechterarm van de man lag naast zijn lichaam, met de binnenkant naar boven gekeerd, zodat goed zichtbaar was waar de tubes van de baxter in de ader verdwenen. De hand van diezelfde arm was omzwachteld. Er hing een wit laken losjes over zijn knieën. Hannah herinnerde zich dat Sven iets gezegd had over een kapotte knieschijf.
‘Ze hebben je inderdaad goed te grazen gehad’, mompelde ze, terwijl ze om het bed heen liep. Het was bloedheet in de kamer. Ze trok haar leren vestje uit, gooide het over een stoel en ging in de grote fauteuil naast het bed zitten, in de hoop dat de vrouw die net de kamer was uitgekomen, misschien nog zou terugkomen.
Ze moest ingedommeld zijn want even wist ze niet waar ze was toen ze stemmen op de gang hoorde naderen. Een vrouw met donker haar, gekleed in jeans en een leren vestje, wandelde de kamer binnen alsof ze thuis was, over haar schouder pratend met een dokter die achter haar aan liep. Aan één arm bungelde een kleine, elegante handtas. In de andere hand knelde ze een zwart plastic tasje waarop de naam van een winkel stond.
‘Maar het komt wel in orde?’ vroeg ze aan de dokter, die niet antwoordde omdat hij Hannah meteen had opgemerkt toen hij binnenkwam en haar verbaasd bleef aanstaren. De vrouw volgde zijn blik en verstarde toen ze Hannah in de fauteuil zag zitten.
‘Wie bent u?’ De vrouw had luider gesproken dan ze bedoeld had en ze schrok duidelijk van haar eigen stemgeluid.
Hannah stond op en haalde haar portefeuille uit haar broekzak.
‘Inspecteur Maes, zedenpolitie Gent’, zei ze terwijl ze haar legitimatie toonde. ‘Ik veronderstel dat u mevrouw Vanderstichelen bent?’
De vrouw knikte afwezig en keerde zich weer tot de dokter.
‘Wanneer weet u meer?’ vroeg ze.
De dokter wierp een snelle blik op Hannah en antwoordde op fluistertoon.
‘Op dit moment kunnen we heel weinig zeggen, mevrouw. Het kan nog alle kanten uit. Zijn been en zijn hand hebben nu alleen tijd nodig om te helen, en ook de bloeduitstortingen zullen genezen. Zijn…’
De dokter keek naar Hannah en aarzelde even.
‘… de achterkant geneest waarschijnlijk ook wel,’ zei hij nog wat zachter, ‘maar hij moet wakker worden voor we kunnen vaststellen of er hersenschade is.’
‘Bon’, zei de vrouw kort. ‘Dan zit er niets anders op dan te wachten. Ik kan hier niet de hele tijd zijn want ik moet een zaak runnen, maar ik veronderstel dat ik meteen gebeld word als er iets aan zijn toestand verandert?’
De dokter knikte. ‘We hebben uw telefoonnummer, mevrouw Vanderstichelen,’ zei hij, ‘en we bellen u zodra er iets te melden is.’
‘Mevrouw Glorieux’, zei de vrouw. ‘Ik heet Isabelle Glorieux. Niet Vanderstichelen.’
De dokter knikte begrijpend, stak zijn handen in de zakken van zijn witte doktersjas en liep de kamer weer uit. De vrouw zette het tasje op de tafel, trok haar leren jasje uit en drapeerde het zorgvuldig over de plastic zak. Dan wendde ze zich tot Hannah.
‘De politie heeft mij al ondervraagd’, zei ze. ‘Ik snap niet goed wat u hier doet.’
‘U bent ondervraagd door de mensen van hold-ups’, zei Hannah, ‘Ik ben van de zedenrecherche.’
De vrouw keek haar niet-begrijpend aan.
‘Zeden’, zei ze emotieloos.
‘Zoals u weet is er een dildo verwijderd uit het rectum van uw echtgenoot,’ ging Hannah verder, ‘dus vermoeden we dat er meer aan de hand is dan zomaar een overval.’
Ze observeerde bedachtzaam hoe de vrouw wit wegtrok en zich op de stoel liet zakken.
‘Zeden’, herhaalde ze, maar nu op een heel andere toon. ‘Ik dacht niet…’
‘We werken in deze zaak samen met de sectie hold-ups’, zei Hannah. ‘Was het uw dildo die verwijderd werd?’
Sven had haar verteld dat mevrouw Vanderstichelen bij hoog en bij laag beweerde dat ze geen dildo bezat, maar Hannah wilde het uit de mond van de vrouw zelf horen. Misschien zou ze minder geneigd zijn om hierover te liegen tegenover een vrouw.
‘Ik heb uw collega gisteren al gezegd dat ik geen dildo’s of andere van die seksdingen heb’, zei de vrouw bits.
‘Dan moeten we eerst en vooral uitzoeken wiens dildo het wel was,’ zei Hannah, ‘maar daarvoor hebben we de hulp van uw man nodig en voorlopig ziet het er niet naar uit…’
Ze besefte dat ze haar woorden slecht gekozen had en besliste om op een ander onderwerp over te schakelen.
‘Er kwam een vrouw uit de kamer toen ik hier arriveerde,’ ging ze verder. ‘Weet u…?’
‘Een vrouw?’ Isabelle Glorieux keek haar met opengesperde ogen aan. ‘Hier? Wanneer?’
Hannah wierp een snelle blik op haar horloge. ‘Een half uur geleden, zoiets.’
‘Dus toch…’ De vrouw zuchtte en wreef vermoeid over haar ogen.
‘Dus toch wat?’ vroeg Hannah.
De vrouw zag intussen asgrauw. Ze haalde met een vermoeid gebaar haar schouders op. ‘Niets’, zei ze.
‘Kan het uw dochter geweest zijn?’ vroeg Hannah, hoewel ze zeker wist dat de vrouw die zij gezien had allang geen achttien meer was.
Isabelle Glorieux schudde ontkennend haar hoofd.
‘Nee. Elke weet van niets. Ze zit in Portugal met zo’n uitwisselingsprogramma en heeft het daar enorm naar haar zin. Ik wil haar niet nodeloos ongerust maken. Zodra haar papa beter is, bel ik haar. Dan kan ze nog altijd beslissen of ze al dan niet wil langskomen.’
‘Vermoedt u dat er een andere vrouw in het spel is?’
‘Ik weet het niet’, zei Isabelle Glorieux gelaten. ‘Ik heb altijd gedacht dat Alain niet het type was om met andere vrouwen te rommelen. We werken dag en nacht samen in de zaak. Wanneer zou hij de tijd hebben voor een affaire? We vertrekken ‘s ochtends vroeg samen en we komen altijd samen terug. Vroeger bleef ik wel eens thuis voor onze dochter, maar de laatste jaren doen we echt alles samen…’
‘Is de garage van u beiden?’ vroeg Hannah.
De vrouw knikte. ‘We hebben elk de helft’, zei ze. ‘Oorspronkelijk heette het Garage Glorieux, naar mijn vader. Mijn man heeft zich opgewerkt tot eerste verkoper in de garage en de helft van de aandelen gekocht. Toen we trouwden was de zaak al voor de helft van ons en later, toen mijn vader stierf, heb ik de rest geërfd. We hebben de zaak verder uitgebouwd en de naam veranderd. Alain wilde zo graag dat de garage zijn naam kreeg dat ik het hem niet kon weigeren.’
Isabelle Glorieux wierp een snelle blik op de man in het bed.
‘U was dit weekend weg’, zei Hannah. ‘Gebeurt dat wel vaker?’
De vrouw zuchtte en ging verzitten. ‘Het was de eerste keer’, antwoordde ze. ‘Er werden dit jaar twee nieuwe modellen gelanceerd en BMW verwachtte dat we dat met veel tamtam zouden aankondigen. We hebben eerder dit jaar speciaal de showroom laten verbouwen om er echt iets groots van te maken. En het was een succes! Ik denk dat we tijdens de opendeurdagen wel vijfhonderd mensen over de vloer hebben gekregen. Achteraf was ik natuurlijk doodmoe. Alain was zo dankbaar dat hij me een verwenweekendje in een wellnesscenter cadeau gaf. Daar zat ik toen dat telefoontje binnenliep van die klant…’
‘U bent meteen naar huis gereden?’
‘Nee, ik ben eerst naar de garage gereden om die klant te helpen’, antwoordde de vrouw gepikeerd. ‘Dat heb ik wel van mijn ouders geleerd: de klant komt eerst, wat er ook gebeurt. Het was geen kleine klant, anders hadden we hem niet op zondagochtend laten komen. Die mensen bestellen tien BMW’s per jaar bij ons en we kunnen hen niet in de kou laten staan. Daarna ben ik naar huis gereden. Het moet toen een uur of elf geweest zijn.’
‘En daar trof u uw man bewusteloos aan.’
‘Ja, maar het duurde even voor ik hem gevonden had.’ Hannah zag de vrouw rillen bij de gedachte aan wat ze die ochtend had aangetroffen.
‘Het huis was een ravage van beneden tot boven’, vertelde ze. ‘Alles was letterlijk kort en klein geslagen. Een glazen salontafeltje. Servies. Stoelen waar de poten afgerukt waren. Schilderijen waren van de muur gehaald en door de kamer gegooid. Er waren een paar heel dure…’
De vrouw stopte met praten en slikte hard. Ze nam een zakdoekje uit haar tas en snoot haar neus.
‘Sorry. Dat doet er niet toe’, zei ze kort. ‘Alain lag boven in de slaapkamer naast ons bed. Bewusteloos en met zijn broek op zijn enkels.’
Er liepen nu tranen over haar wangen en ze snikte ingehouden. ‘Ik heb geprobeerd hem wakker te krijgen, maar er was geen beweging in te krijgen. Zijn been lag in een rare hoek en aan zijn rechterhand stonden zijn vingers helemaal verkeerd.’
De vrouw pakte een tweede zakdoekje en snoot.
‘Sorry’, zei ze. ‘Ik denk dat ik me nu pas goed realiseer hoe erg hij is toegetakeld.’
‘U hoeft zich niet te excuseren’, zei Hannah. Ze wachtte tot de vrouw zichzelf weer in de hand had.
‘U hebt een ambulance en de politie gebeld’, zei ze. ‘Kon u meteen zien wat er weg was?’
De vrouw schudde haar hoofd. ‘Nee. Alles was zo’n puinhoop… Toen Alain naar het ziekenhuis was, ben ik met een politieman door het huis gegaan om te kijken wat er weg was. Mijn juwelenkistje was verdwenen met alles erin, zowel de dure als de goedkopere spullen. De laptop en gsm van Alain hebben we niet teruggevonden. Ze hebben meegenomen wat ze makkelijk konden dragen. De grotere stukken zoals de televisie en de dvd-speler lagen kapot op de grond.’
‘Er stond een muurkluis open volgens de politie.’ Hannah keek de vrouw aandachtig aan. ‘Weet u of er ook geld is meegenomen?’
‘Ik weet niet of er geld in zat’, zei ze. ‘Het is een kluis waar we cash in stoppen als de bank al gesloten is. Soms zit er veel in, soms niets.’
‘U weet niet of uw man die zaterdag nog geld ontvangen heeft?’
‘Dat klopt’, zei de vrouw. ‘Ik ben rond de middag vertrokken en de zaak bleef nog open tot vijf uur. Het is best mogelijk dat er nog klanten langs geweest zijn die cash hebben betaald.’
‘Had u het gevoel dat de overvaller wist waar hij moest kijken?’
De vrouw keek haar vreemd aan. ‘Hoe bedoelt u? Dat het iemand was die we kenden?’
‘Bijvoorbeeld’, zei Hannah. ‘Of dat het een van uw klanten was die wist dat u af en toe veel geld in huis had.’
De vrouw dacht even na. ‘Nee,’ zei ze, ‘dat gevoel heb ik niet. Ik denk dat de overvaller Alain gedwongen heeft. Hij heeft het er uit moeten slaan.’
‘Denkt u dat het één of meerdere overvallers waren?’
De vrouw keek verschrikt op. ‘Meerdere?’ zei ze. ‘Dat was zelfs nog niet in me opgekomen. Misschien waren het er meer dan een, ja. Als je ziet hoe alles kapot gesmeten is…’
Hannah leunde voorover in haar stoel met haar ellebogen op haar knieën.
‘In het politierapport staat dat er twee glazen op tafel stonden.’ Hannah hield het gezicht van de vrouw nauwlettend in het oog, maar kon er niets van aflezen.
‘Dat is zo’, zei ze.
‘Is het mogelijk dat uw man de overvaller kende en hem een glas wijn heeft aangeboden?’
‘Dat lijkt me sterk…’ De vrouw beet op haar lip.
‘Het is een hypothese,’ zei Hannah, ‘maar zou het kunnen dat uw man een vriend had? Dat dit allemaal een uit de hand gelopen seksspelletje is?’
‘Mijn man? Een vriend?’ Hannah zag even een glimlach om de mond van de vrouw verschijnen. ‘Alain was hetero. Honderd procent hetero. Hij had een hekel aan mannen die zelfs maar een beetje vrouwelijk waren.’
‘Had uw man bijzondere seksuele voorkeuren?’
‘Wat zijn dat? Bijzondere seksuele voorkeuren?’ De vrouw keek haar wat hooghartig aan. ‘Alain en ik hadden een normaal seksleven. We deden niet aan groepsseks of partnerruil of andere zaken. Hij wilde niet dat ik me verkleedde of dat ik rare fantasietjes voor hem deed. We waren geen sm-ers. Beantwoordt dat een beetje uw vraag?’
‘Hoe verklaart u die dildo dan? En die twee glazen wijn?’
Het gezicht van de vrouw leek te desintegreren. Ze legde haar hoofd in haar handen en haalde een paar keer diep adem vooraleer ze Hannah weer aankeek.
‘Kijk’, zei ze. ‘Wij hebben een grote zaak waar we hard voor gewerkt hebben. Dat mijn man overvallen is, daar kan ik mee leven. Maar die ranzigheid die erbij komt kijken… Stel u voor dat onze klanten iets te weten komen? Of stel dat Alain toch een affaire had? Zoiets doet de zaak geen goed hé. Klanten vertrouwen je niet meer als er zoiets gebeurt. Ik moet niet dénken aan een schandaal. En wat met onze dochter?’
Hannah kon een rilling niet onderdrukken. Isabelle Glorieux besefte waarschijnlijk zelf niet hoe hard haar woorden klonken.
‘Er is cocaïne aangetroffen in het bloed van uw man. Gebruikte hij wel vaker drugs?’
De vrouw zette haar ellebogen op tafel en leunde vermoeid met haar hoofd in haar handen.
‘Nee,’ zuchtte ze, ‘ik wist niet dat hij cocaïne gebruikte. Alain en drugs… Dat gaat op een of andere manier ook niet samen. Ik heb geen flauw idee wat er gebeurd is zaterdagnacht…’
‘Ik ga u nu met rust laten,’ zei Hannah, ‘maar u begrijpt dat we uw man moeten ondervragen zodra hij uit zijn coma ontwaakt. Hebt u een telefoonnummer waarop ik u kan bereiken?’
De vrouw rommelde in haar handtas en haalde er een kaartje uit. Hannah’s oog viel op het plastic tasje dat onder het leren jasje was uitgeschoven en waaruit nu een stukje zwarte latex stak.
‘Een pyjama bij?’ Ze vroeg het zo onschuldig mogelijk. De vrouw graaide naar het tasje en hield het stevig dicht.
‘Een pyjama, ja,’ zei ze, ‘voor als hij straks wakker wordt.’
Hannah gaf haar een hand en liep de kamer uit. In de gang hield ze een verpleegster tegen.
‘Waar kan ik de dokter van patiënt Vanderstichelen vinden?’ vroeg ze.
‘Dat moet dokter Reynders zijn.’ De verpleegster wierp een snelle blik op haar horloge. ‘Volgens mij is hij nog aan zijn ronde bezig in de andere gang. Ik zal eens kijken of ik hem kan vinden voor u.’
Ze liep naar de balie en drukte snel een paar toetsen in op de telefoon.
‘Hij komt er meteen aan’, zei ze. ‘Ik moet nu doorgaan met mijn ronde.’
Hannah kruiste haar armen voor haar borst en leunde tegen de muur. De gang was verlaten. Ze vervloekte zichzelf omdat ze daarstraks niet achter de geheimzinnige vrouw in de regenjas aan was gegaan. Hannah had het gevoel dat een gesprek met haar wel een en ander had kunnen ophelderen. Toen ze de dokter aan het eind van de gang zag verschijnen, liep ze hem tegemoet.
‘Dokter Reynders? U behandelt meneer Vanderstichelen?’
De dokter knikte en stopte zijn handen in zijn zakken.
‘Hannah Maes, zedenrecherche,’ zei ze, ‘maar dat wist u al. Meneer Vanderstichelen is er erg aan toe, niet?’
‘De puur fysieke letsels komen wel weer goed’, zei de dokter. ‘De patiënt heeft een kapotte knieschijf en een paar gebroken vingers. Het is nu vooral afwachten of hij al dan niet hersenschade heeft opgelopen. Die klappen op zijn hoofd zijn hard aangekomen.’
‘Blijkbaar een professionele overvaller, niet? Die knieschijf en die vingers… Dat zijn toch een soort folterpraktijken?’ Hannah keek de dokter aan maar die haalde zijn schouders op.
‘Daar durf ik mij niet over uitspreken,’ zei hij, ‘maar het is mogelijk. Het was in elk geval iemand die bijzonder gewelddadig tewerk is gegaan.’
‘Het is mogelijk dat we iemand bij zijn deur zullen zetten om te kijken wie er binnen en buiten gaat’, zei Hannah. ‘Dat ga ik nu bespreken met mijn collega’s op kantoor.’ Ze gaf hem een kaartje met contactgegevens dat hij meteen in de borstzak van zijn doktersjas stopte.
‘Bel mij als er iets verandert of als er intussen iemand anders dan zijn vrouw op bezoek komt.’
‘Ik ben hier nog precies vijf minuten,’ zei de dokter glimlachend, ‘dan staat er een operatie gepland. Maar ik zal de verpleegsters zeggen dat ze de kamer voor u in het oog moeten houden.’
Hannah schudde hem de hand en liep de gang uit. Beneden viste ze haar gsm uit haar broekzak en belde Kevin.
‘Kevin, ik wil dat je naar het UZ komt en in de gang voor kamer 305 komt zitten. Eigenlijk wil ik vooral weten of de man die daar ligt vandaag nog bezoek krijgt van een vrouw die niet zijn echtgenote is.’
‘Wie ligt er op kamer 305?’ vroeg Kevin verbaasd. ‘En hoe moet ik weten wie zijn vrouw is?’
Ze realiseerde zich dat Bob en Kevin nog niet op de hoogte waren van de zaak.
‘Vraag Charles om uitleg’, zei ze. ‘Hij zat er daarstraks bij toen we de case binnen kregen. Ik wacht bij de ingang van het ziekenhuis, maar haast je. Ik ben niet dol op ziekenhuizen.’
Beneden liep ze de grote hal in en liet zich op een bank zakken. Wat verder stond een meisje hevig te snikken in de armen van een oudere man. Vlak bij hen huppelde een klein meisje in het rond met een teddybeer in haar armen. Terwijl ze naar het tafereeltje keek, ging er een prettige tinteling door haar heen. Vanavond had ze een afspraak met Sven Oorts. Ze haalde haar gsm tevoorschijn en tikte een berichtje in: ‘Overwerk. Ik zie je morgen.’
Met een zacht suizend geluidje vertrok het sms’je naar Koen. Ze zou hem later wel vertellen dat ze een oude vriend tegen het lijf was gelopen. Vanavond zou hij het zonder haar moeten stellen.