10   MARS

Ik had me nooit bij het comité Recht voor Eichmann moeten aansluiten, dacht hij. Dat was mijn grote fout. Als ik geen lid van het comité geworden was zou ik nu chef-staf kunnen zijn.

Maar was het zo'n verschrikkelijk verlies, achteraf bezien? Was hij hier niet gelukkiger? Hoe vaak hij ook dit barre landschap vervloekte, het viel niet te ontkennen dat hij genoot van die scherpe rotspieken, het clair obscur, de stoffige duinen van de kraterbodems, de bloedrode zonsondergangen.

Het is allemaal zo... wat? Wat was het woord dat hij zocht? Het was allemaal zo doods.

Rots en stof, stof en rotsen. Het gezeefde, langgerekte licht. De stilte. De vreemde, dubbelmanige hemel. Dagen en nachten die niets gemeen hadden met de dagen en nachten die vermeld werden door de op de aarde afgestemde klokken in het station; het gevolg daarvan was een gevoel van losraken van het normale tijdsverloop, een licht zwevend gevoel. Hoewel dat ook een gevolg kon zijn van de mindere aantrekkingskracht.

Nog vijf weken. Hij hoopte... maar hij bracht het niet onder woorden. Het was een spel dat hij met zichzelf speelde - zo dicht als hij maar durfde het idee benaderen, om vervolgens haastig terug te krabbelen, zoals een kind op het strand haastig terugkrabbelt voor het schuimende lint van de opkomende vloed.

Door de saaie, olijfgroene gangen keerde hij van het observatorium naar zijn kantoor terug. Hij opende de laden van zijn bureau en nam er een dun boekje uit. Hij lachte - want als zijn lidmaatschap van het noodlottige comité hem zijn promotie had gekost, wat zou er gebeuren als bekend werd dat hij, Generaal-Majoor Gamaliel Pittmann de Amerikaanse vertaler was van de controversiële Duitse dichter Kaspar Maas? Dat dezelfde hand die nu bij wijze van spreken boven de ondergangsknop wachtte ook de beroemde oproep had geschreven waarmee Maas' Koolstof 14 opent:

 

Werpen wij onze bommen op Rome

zodat zij de smeltende zon verduisteren,

op het heetst van de dag, met radium...'?

 

Wie was het die gezegd had dat de ziel van de moderne mens, de Maas-mens, dermate in omvang en ambities was gereduceerd dat haar droge stof slechts besproeid kon worden door de grote kunst? Spengler? Nee, iemand na Speng-ler. Alle andere emoties waren dood, samen met God. Het was waar, van zijn eigen ziel tenminste. Die was aangetast als een rotte kies en hij had de holle schaal met wat fraai zilver en lood gevuld.

Maar dat was niet voldoende. Want de beste kunst - dat wil zeggen de kunst waar hij het meest ontvankelijk voor was en die zijn rottende ziel kon onderschrijven - bracht hem slechts een beetje dichter, en nog een beetje dichter bij het besef van wat het was dat school achter de zoete trillers van de nachtegaal, bracht hem dichter bij het benoemen van zijn naamloze hoop.

De verbeelding kan niet zo goed misleiden als verluidt.

Maar wat was er anders? Buiten de zilveren vulling bestond alleen de holle schaal, zijn leven van holle vormen en mechanische bewegingen. Algemeen werd hij als een gelukkig getrouwd man beschouwd - dat wil zeggen, hij had nooit de energie gehad om te gaan scheiden. Hij was de vader van drie dochters, allemaal op dezelfde wijze goed getrouwd.

Succes? Vrij veel succes. En door zo nu en dan als adviseur van bepaalde maatschappijen op te treden had hij zijn legerinkomen zo aangevuld dat hij geen reden had om de toekomst bezorgd tegemoet te zien. Omdat hij een goed causeur was bewoog hij zich in de beste kringen van de Washingtonse society. Hij kende President Madigan persoonlijk en was met hem op jacht geweest in zijn geboortestaat Colorado. Vrijwillig had hij waardevol werk voor het kankerfonds gedaan. Zijn artikel over 'Het zinloze van een politieke verzoening' was in de Atlantic Monthly gepubliceerd en door niemand minder dan ex-minister Rusk aanbevolen. Zijn vertalingen van Maas, onder pseudoniem, en anderen van de Münchense 'Götterdammerung school' werden uitgebreid om hun finesse geprezen, al was het dan niet altijd om de inhoud. Wat was er nog meer? Hij wist het niet.

Hij wist, hij wist.

Hij draaide nummer 49, het nummer van Hansards kamer.

Ik zal een spelletje pingpong spelen, dacht hij. Pittmann was een zeer goede pingpongspeler. En werkelijk, hij blonk bijna in alles uit dat met geest en snelheid te maken had. Hij was een goed ruiter en een heel verdienstelijk schermer. In zijn jeugd had hij bij de Olympische vijfkamp de Verenigde Staten en het leger vertegenwoordigd.

Hansard was niet in zijn kamer. Verdomde Hansard.

Pittmann liep de gang weer in. Hij nam een kijkje in de bibliotheek en de recreatiekamer, maar die waren verlaten. Om de een of andere reden had hij het benauwd gekregen.

Geheimenis, ik luister.

Ex-sergeant Worsaw stond voor de deur van de controlekamer. Hij ging in de houding staan en salueerde model. Pittmann schonk geen aandacht aan hem. Toen hij alleen in de kamer was moest hij gaan zitten. Zijn benen trilden en zijn borst ging zwaar op en neer. Zijn mond viel open.

Alsof ik dollekervel gedronken heb, dacht hij.

Nog nooit was hij zo de controlekamer binnen gekomen, nog nooit zo doelloos. Hij realiseerde zich dat er zelfs nu nog tijd was om terug te keren.

De controlekamer was onverlicht, op de rode gloed na van de lamp boven het paneel dat al in gereedheid was gebracht voor plan B. Pittmann boog zich voorover en schakelde het televisietoestel aan. Een sterk vergroot kleurenbeeld van de aarde verscheen, voor driekwart verduisterd.

Liefde sterft nooit. Het is een misverstand te geloven dat liefde sterven kan. Zij verandert slechts. Maar de pijn is steeds gelijk.

Hij keek naar de knop die pal onder het licht zat.

Vijf weken: was het mogelijk? Zou het deze keer zijn? Nee, nee, het bevel zou beslist komen. En toch...

In Pittmanns grijze ogen welden de tranen op en eindelijk benoemde hij zijn hoop: 'O, ik wil, ik wil. Ik wil er nu op drukken.'

 

Zelden had Hansard zo'n tegenzin tegen zijn werk gehad. Als je het werk kon noemen. Want afgezien van de routineoefeningen van plan B en de dagelijkse inspectie van de kazerne had 'A' compagnie niets te doen. Hoe moet men vijfentwintig man in een enge, afgesloten ruimte bezig houden, die zo geautomatiseerd is dat er geen onderhoud nodig is? Met isometrie? Pittmann had het bij het rechte eind: verveling was het grootste probleem op Mars.

Merkwaardig dat men de manschappen niet sneller afloste. Er bestond geen enkele reden waarom zij niet om de acht uur via de mensenzender hierheen konden komen. Blijkbaar leefden de hoge omes die over dergelijke zaken te beslissen hadden nog altijd in een pre-transmitter tijdperk waarin Mars tachtig miljoen kilometer van de Aarde verwijderd was, een afstand die men natuurlijk niet iedere dag heen en weer forensde.

Hansard had getracht Pittmanns advies op te volgen en in de bibliotheek een lang, saai en beroemd boek opgezocht. Hij had zijn keus op Dombey and Son laten vallen, ofschoon hij er niets vanaf wist en nog nooit eerder iets van Dickens had gelezen. Al vond hij de trotse, kille figuur van Dombey wat verontrustend, toch raakte hij steeds meer in het verhaal verdiept. Maar toen hij een kwart van het boek had gelezen, stierf Paul Dombey, de 'zoon' van de titel en kon hij onmogelijk verder lezen. Toen begreep hij dat het door de ironie van de titel kwam, die stilzwijgend de continuïteit van de generaties van vader op zoon inhield, die hem tot het boek had aangetrokken. Nu die belofte niet nagekomen werd voelde hij zich even diep bedroefd als de oude Dombey.

Een week was verstreken en de order om de naamloze vijand te bombarderen moest nog herroepen worden. Pittmann had gezegd dat het nog te vroeg was om zich ongerust te maken, maar hoe kon men zich niet verontrust voelen? Hier op Mars was de aarde alleen maar het helderste hemellichaam aan het uitspansel, doch die flikkering in de ledigheid was het thuis van zijn vrouw en zoon. Zijn ex-vrouw. Omdat zij in Washington woonden zouden zij de eersten zijn die stierven. Misschien zouden zij om die reden de gelukkigsten zijn. Het tegenbevel zou zeker gegeven worden, er was geen reden zich ongerust te maken maar als het eens toch niet zo was? Zou Hansard dan voor een deel schuldig zijn aan hun dood, de dood van Nathan jr. en Marion? Of zou hij hen op de een of andere manier verdedigen?

Natuurlijk was het misleidend om twee levens onder die vele miljoenen die het aanging te beschouwen. Strategie was globaal; de politiek van optimaal effect werd gevolgd, een computer in het bezit van alle feiten.

Schuld? Een man kan een andere man vermoorden, drie of vier, en misdadig zijn, maar wie kan de schuld op zich nemen van ontelbare miljoenen doden? Onder normale omstandigheden zou het antwoord heel simpel geweest zijn - de vijand. Maar de vijand was zo ver weg en zijn schuld zo diep geworteld in de vertroebelingen van de historie - gecamoufleerd bij wijze van spreken - dat Hansard er soms aan twijfelde of het antwoord wel zo simpel was en zo passend voor zijn eigen geweten.

Ongezonde, nutteloze speculaties. Wat had Pittmann gezegd? 'Geweten is een luxe voor burgers.'

Hansard gebruikte zijn avondeten alleen, ging daarna naar zijn kamer en probeerde naar muziek te luisteren, maar vanavond klonk alles als Duitse bierhalle polka's. Tenslotte nam hij een licht slaapmiddel in dat aan de mannen van de Mars commandopost verstrekt werd.

Met Nathan jr. liep hij door een geschroeid grasland. De lucht maakte soezerig door het gezoem van vliegen. Hij jaagde op roodwild. Nathan jr. droeg het jachtgeweer precies zoals zijn vader hem gewezen had. Hansard droeg de lunch-trommel. Er zou iets verschrikkelijks gaan gebeuren. De kleur van het gras ging van geel over in bruin, van bruin in zwart. In Hansards oren klonk een hevig zoemen.

Hij nam de hoorn van de telefoon. 'Ja?'

'Ha, ben je daar, Nathan?'

'Generaal Pittmann.'

'Ik dacht dat je zin zou hebben in een spelletje pingpong.'

'Wanneer?' vroeg Hansard.

'Nu, aanstonds?'

'Dat lijkt me een goed idee,' zei Hansard. En dat was het ook.