1   NATHAN HANSARD

De vinger aan de trekker spande zich. De veiligheidspal werd omgelegd en bijna op hetzelfde moment verscheurde het schot de grijze morgenstilte. En evenzo als een spiegel versplintert en de beelden zich vermenigvuldigen weerkaatsten duizenden echo's van de aprilgroene heuvels - een vrolijk, spottend geluid. De echo's galmden na, verflauwden en stierven weg, maar de stilte daalde niet weer over het land, de stilte was verbroken.

De officier die aan het hoofd van de kleine kolonne had gemarcheerd - een kapitein, meer niet - liep met vastberaden stap terug over het karrenspoor. Hij was een man van een jaar of vijfendertig, veertig misschien, met rustige, regelmatige trekken die nu boosheid uitdrukten - of misschien niet direct boosheid, doch irritatie. Sommigen zouden hem een knappe man vinden; anderen daarentegen zouden kunnen aanvoeren dat zijn manier van doen iets te onpersoonlijk was - een neutraliteit niet zozeer veroorzaakt door innerlijke rust als wel door berusting. - Zijn kaken drukten beslistheid uit en zijn lippen stonden strak volgens militair model. Zijn blauwe ogen waren verstard door jarenlange onbuigzame discipline. Men zou kunnen overwegen dat het uiterlijk niet van nature zo streng was: zonder die discipline zouden die kaken wat meer ontspannen kunnen zijn, de lippen voller, de ogen helderder - ja, de kapitein zou wel eens een andere man kunnen wezen.

Aan het eind van de kolonne hield hij halt en wendde zich tot de roodharige soldaat die aan de buitenkant van het laatste rot stond - een sergeant eerste klas, zoals opgemaakt kon worden uit de chevron op de mouw van zijn veldjak.

'Worsaw?'

'Kap'tein.' De sergeant ging in de houding staan, min of meer.

'Je had opdracht na de schietoefeningen alle munitie te verzamelen.'

'Ja, Kap'tein.'

'Alle patronen moesten bij jou ingeleverd worden. Daarom zou nu niemand meer patronen moeten hebben.'

'Nee, Kap'tein.'

'En is hieraan gevolg gegeven?'

'Ja, Kap'tein. Voor zo ver ik weet.'

'En toch werd het schot dat wij zojuist hoorden beslist door een van ons afgevuurd. Geef me je geweer, Worsaw.'

Met zichtbare tegenzin overhandigde de sergeant zijn geweer aan de kapitein. 'De loop is warm,' merkte de kapitein op.

Worsaw gaf geen antwoord.

'Mag ik je op je woord geloven, Worsaw, dat dit geweer ongeladen is?'

'Ja, Kap'tein.'

De kapitein legde de kolf tegen zijn schouder en bracht zijn vinger aan de trekker. Hij merkte dat de veiligheidspal was omgelegd. Worsaw zei geen woord.

'Mag ik de trekker overhalen, Worsaw?' Het geweer was op het rechter scheenbeen van de sergeant gericht. Worsaw zei nog altijd niets maar er parelden zweetdruppeltjes op zijn sproetig gezicht.

'Heb ik je toestemming? Geef antwoord.'

Worsaw gaf het op. 'Nee, Kap'tein,' zei hij.

De kapitein opende de grendel en verwijderde de patroonhouder. Hij gaf het geweer terug aan de sergeant. 'Zou het dan kunnen, Worsaw, dat het schot dat ons enkele ogenblikken geleden halt liet houden, door dit geweer werd afgevuurd?' Zelfs nu klonk geen spoor van sarcasme in de stem van de kapitein.

'Ik zag een konijntje, Kap'tein -'

De kapitein fronste zijn voorhoofd. 'Heb je het geraakt, Worsaw?'

'Nee, Kap'tein.'

'Dan heb je geluk gehad. Besef je wel dat het een vergrijp tegen de staat is om op dit land wild te schieten?'

'Het was alleen maar een konijntje, Kap'tein. We schieten ze hier altijd. Gewoonlijk als we terugkomen van schietoefeningen of zo -'

'Wil jij beweren dat het niet tegen de wet is?'

'Nee, Kap'tein, dat zou ik niet weten. Ik weet alleen maar dat gewoonlijk -'

'Zwijg, Worsaw.'

Worsaws gezicht was zo rood geworden dat zijn roodblonde wenkbrauwen en wimpers er bij schenen te verbleken. Door zijn verbouwereerdheid begon zijn lip te trekken alsof een of ander verborgen deel van zijn karakter probeerde te pruilen.

'Ik verafschuw leugenaars,' zei de kapitein onomwonden. Hij stak zijn duimnagel onder het puntje van de chevron op Worsaws rechtermouw en met een snelle beweging rukte hij het af. En vervolgens de andere.

De kapitein keerde naar het hoofd van de kolonne terug en de mars naar de vrachtauto's, die hen terug zouden brengen naar Camp Jackson, werd hervat.

Deze kapitein, die de held van ons verhaal zal zijn, was een man van de toekomst - dat is te zeggen van wat wij als toekomendheid zouden beschouwen. Voor de kapitein echter was het het zeer alledaagse heden. Toch bestaan er gradaties van leven in de toekomst, van daar thuis zijn, en het moet toegegeven worden dat de kapitein in vele opzichten meer een man van het verleden was (zijn verleden en misschien zelfs het onze) dan van de toekomst.

Alleen al te oordelen naar zijn beroep: beroepsofficier in het leger - bepaald een weinig karakteristieke werkkring in het jaar 1990. Tegen die tijd wist iedereen dat het leger, het officiële leger (want hoewel de dienstplicht nog steeds geldig was en jonge mensen genoodzaakt werden hun drie jaar aan het reserveleger te offeren, wisten zij allemaal dat het een grap was, dat de reservisten nutteloos waren, dat zij slechts in stand gehouden werden om buiten de werkende massa of de groep van werklozen te blijven, gedurende drie jaar na hun middelbare opleiding) slechts een loopbaan was voor lummels en uilskuikens. Maar als iedereen dat wist... iedereen die er bij hoorde; iedereen die zich werkelijk thuisvoelde in de toekomst. Deze tijdgenoten van de kapitein (waarvan velen - 29 procent - zo veel van hem verschilden dat zij de voorkeur gaven aan drie jaren voortgezette studie in de comfortabele en betrekkelijk vrije gevangenissen die gebouwd waren voor gewetensbezwaarden - liever dan zich te onderwerpen aan de rituele nonactiviteiten van de reservisten) beschouwden de kapitein en zijn gelijken als - en dit is nog hun meest zachtzinnige oordeel - fossielen.

Het is een feit dat de militaire dienst gewoonlijk hoedanigheden vereist die meer met karakter dan met intelligentie te maken hebben. Betekent dit dus dat onze held lichtelijk aan de domme kant is? Bepaald niet! En om iedere twijfel hierover weg te vagen haasten wij ons te vermelden dat in de derde klas het I.Q. van de kapitein, gemeten volgens de Stanford-Binet Korte Methode, een respectabele 120 bedroeg - misschien zelfs meer dan wij redelijkerwijs kunnen eisen van een held op dit gebied.

Eigenlijk had de kapitein ondervonden dat hij meer intelligentie bezat dan noodzakelijk was; hij zou zich vaak gelukkiger gevoeld hebben in zijn roeping als hij voor bepaalde zaken - dikwijls van morele aard - even blind was als zijn medeofficieren schenen te zijn. Eenmaal had deze scherpzinnigheid 's kapiteins vooruitzichten zelfs directe schade berokkend en het zou kunnen zijn dat dat voorval uit het verleden, hoe lang geleden het ook was, de oorzaak was van de relatief lage rang van de kapitein, zijn leeftijd in aanmerking genomen, in de militaire hiërarchie. Wij zullen nog gelegenheid hebben meer van dit onaangename voorval te vernemen - maar op het juiste moment.

Het zou even goed kunnen zijn dat de kwestie van de achterwege blijvende bevordering van de kapitein eenvoudig het gevolg was van een gebrek aan vacatures. Het officiële leger van 1990 was veel kleiner dan het leger in onze tijd - gedeeltelijk te wijten aan internationale overeenkomsten, maar hoofdzakelijk met het oog op het teit dat een strijdmacht van 25.000 man ruimschoots voldoende was om een nucleaire oorlog te voeren - en dit was in 1990 de enige oorlog waar de twee grote machtsblokken voor uitgerust waren. Ontwapening was een fait accompli, ofschoon het wel van een soort was dat niemand van onze tijd helemaal verwacht had; in plaats van nucleaire wapens te elimineren had men alleen die in stand gehouden. 'Ontwapening' is eigenlijk meer een eufemisme; wat er tot stand was gekomen was meer gericht op het belang van de binnenlandse economie dan van de wereldvrede. De bommen, waar de pacifisten over klaagden (en in 1990 was iedereen pacifist) waren er nog steeds, beidden hun tijd, wachtend op de dag die onvermijdelijk zou komen, daarover was iedereen het wel eens. Dat wil zeggen iedereen die er bij hoorde, die zich werkelijk thuisvoelde in de toekomst.

En zo, hoewel de kapitein in de toekomst leefde, was hij toch niet werkelijk representatief voor die toekomst. Zijn politieke meningen waren conservatief, bijna op het reactionaire af. Hij las weinig van wat wij als de betere boeken van zijn tijd zouden beschouwen, zag weinig van de betere films - niet omdat hij tekortschoot in gevoel voor esthetiek, nee, (zijn muzikale smaak was zeer ontwikkeld) maar omdat deze dingen gemaakt waren voor andere, wellicht betere smaken dan de zijne. Hij was niet modebewust - en dit was geen geringe tekortkoming, want onder zijn tijdgenoten was mode een zaak van groot gewicht. Andere geaardheid was de oorzaak; schaamte, niet schuldgevoel, was de sterkste vormgever der zielen en de belangrijkste vraag die men zichzelf kon stellen was: 'Hoor ik er bij ?' En de kapitein zou hebben moeten antwoorden : 'Nee.'

Hij droeg de verkeerde kleren, in de verkeerde kleuren, bij verkeerde gelegenheden. Zijn haren waren te kort (hoewel het volgens de huidige maatstaven tamelijk weelderig was); zijn gezicht was te bleek (hij wilde zelfs geen bescheiden gebruik maken van cosmetica); geen ringen aan zijn vingers. Eens, het is waar, had een ring de vierde vinger van zijn linkerhand gesierd, maar dat was een aantal jaren geleden. Onmodieus zijn eist zijn tol en voor de kapitein was de prijs niet gering geweest. Het had hem zijn vrouw en zoon gekost. Zij was te vooruitstrevend voor hem - of hij te ouderwets voor haar. In feite had hun liefde een eeuw overbrugd en hoewel die in het begin sterk genoeg was om spanningen te weerstaan, langzamerhand waren het de tijden die wonnen. Zij scheidden op grond van incompatibiliteit.

Op dit punt begint de lezer zich mogelijk af te vragen waarom wij in een verhaal over de toekomst een held gekozen hebben die zo weinig representatief is voor zijn tijd. Het is een makkelijk op te lossen paradox, want de positie van de kapitein in de militaire rangorde bracht hem (of nauwkeuriger gezegd, zou hem spoedig brengen) in contact met het fenomeen dat alle fenomenen van zijn tijd ver vooruit was, het meest eigentijdse, op-de-drempel-van-de-toekomst - kortom met de materiezender - of populairder gezegd, de mensenzender - of nog populairder aangeduid: de Stalen Schoot.

'In contact gebracht' is misschien te zwak en passief uitgedrukt. De rol van de kapitein zou heroïscher zijn dan zulke woorden suggereren. 'Kwam er mee in conflict' zou het beter weergeven. Hij zou met veel meer in conflict komen dan alleen de stalen schoot - ook met de militaire wereld, met de gemeenschap in het algemeen en met zichzelf. Zonder veel overdrijving kon men zeggen dat hij de strijd aanbond met de aard van de realiteit.

Nog een laatste paradox voordat wij dit verhaal voortzetten: het zou deze kapitein zijn, de militair, de krijgsman die op het laatste moment en met het wonderlijkste middel de wereld zou redden van die laatste catastrofe, de oorlog die alle oorlogen moest eindigen, het Armageddon waar wij zelfs nu allemaal op wachten. Tegen die tijd zou hij niet dezelfde man zijn maar een andere, werkelijk een man van de toekomst - want hij had deze naar zijn eigen beeld geschapen.

 

Tegen de schemering van die dag waarop wij hem voor het laatst zagen zat de kapitein alleen in het kantoor van de 'A' Artillerie Compagnie. De kamer was zo kaal als het maar kon, maar toch als kantoor herkenbaar. Op de grijze, stalen schrijftafel lag alleen een kalender waarop stond dat het de twintigste april was, een telefoon en een ordner met korte gegevens over de vijfentwintig man die onder bevel van de kapitein stonden: Barnstock, Blake, Cavender, Dahlgren, Doggett...

De wanden van het vertrek waren kaal op een paar ingelijste foto's na, die uit tijdschriften waren geknipt; voorstellend Generaal Samuel ('Wolf') Smith, Chef Staf en President Lind, wiens aanwezigheid hier alleen bij wijze van herinnering was, sedert hij een dag of veertig geleden vermoord was. Blijkbaar had tot nu toe niemand een goede afbeelding kunnen vinden van Lee Madigan, zijn opvolger, om Linds foto te vervangen. Op de voorplaat van Life keek Madigan met toegeknepen ogen tegen de zon in; op het omslag van Time stond hij bedekt met de bloedvlekken van de president afgebeeld.

Verder stond er een metalen archiefkast die leeg was; metalen stoelen, ook leeg. De kapitein kan men de kaalheid van de kamer niet aanrekenen, want hij had hem pas twee dagen in gebruik. Maar desondanks verschilde hij niet veel van de kamer die hij in het Pentagon had achtergelaten, toen hij de adjudant was van Generaal Pittmann.

Fanning, Green, Horder, Lesh, Maggit, Norris, Nelsen, Nelson... De meeste mannen van de 'A' compagnie waren zuiderlingen. Achtenzestig procent van de mannen van het officiële leger werden gerecruteerd uit de minder ontwikkelde gebieden van dit land-in-een-land, die fossiele gemeenschap die fossiele mensen produceerde... Lathrop, Perigrine, Pearsall, Pearsall, Rand, Ross... Brave kerels op hun manier - dat valt niet te ontkennen. Maar evenals hun kapitein waren zij niet thuis in hun eigen tijd. Eenvoudige, simpele, eerlijke lieden - Squires, Sumner, Truemile, Thorn, Worsaw, Young - maar ook geestloze, achterdochtige, domme mensen zoals de kapitein heel goed wist. Je kunt eigenlijk niets anders verwachten van mensen die uit de tijd zijn, die geen betere vooruitzichten hebben dan dit, die nooit veel geld zullen verdienen of plezier beleven of mee kunnen proeven van het sprankelende elixer van er thuis te zijn, die misdeeld zijn en het altijd zullen blijven - en die dat beseffen.

Dit waren niet precies de termen waarmee de kapitein het probleem benaderde - hoewel hij lang genoeg in het leger was geweest (sinds 1976) om zich te realiseren dat zij de stand van zaken vrij aardig weergaven. Maar hij bekeek de dingen vanuit een kleinere hoek (per slot van rekening was hij maar kapitein) en vroeg zich af hoe hij de vijfentwintig man onder zijn commando moest aanpakken om de volle laag van hun wrok van zijn persoon af te leiden. Hij had wel verwacht dat men wrok tegen hem zou koesteren - dat is het lot van alle officieren die het commando overnemen van een bestaande compagnie - maar hij had niet verwacht dat het tot dergelijke oproerige uitersten zou komen als deze morgen na de schietoefeningen.

Schietoefeningen waren een schertsvertoning. Niemand verwachtte dat er geweren gebruikt zouden worden in de volgende oorlog. Eigenlijk had de kapitein het vermoeden dat de botsing tussen zijn wil en die van zijn mannen een vertoning was - een toestand waar men doorheen moest voordat een soort evenwicht werd bereikt, een door de traditie gerechtvaardigde periode van wederzijds uitproberen. Het was de bedoeling van de kapitein deze periode zo kort mogelijk te laten duren; de bedoeling van de compagnie was echter om hem tot hun voordeel te rekken.

De telefoon rinkelde, de kapitein nam hem op. De ordonnans van Kolonel Ives hoopte dat de kapitein tijd zou hebben om bij de kolonel te komen. Over een half uur? Over een half uur. Prima. Misschien was het mogelijk dat de kapitein in de tussentijd 'A' compagnie instructies gaf om zich voor te bereiden op een sprong morgenochtend?

De kapitein voelde zijn mond droog worden; zijn bloed begon merkbaar sneller te stromen. Hij was zich nauwelijks bewust dat hij antwoordde en de hoorn weer ophing.

Klaarmaken voor de sprong...

Een moment leek het of hij in twee mensen splitste - een oude man en een jonge man en terwijl de oude man achter het kale bureau zat stond de jonge ineengedoken voor het geopende luik van een vliegtuig, geweer in de hand (zij hadden geweren gebruikt in die oorlog), en staarde omlaag in die uitgestrekte helderheid en het onbekende land daar diep beneden, met de onwaarschijnlijke rijstvelden. Dat land was zo groen geweest. Toen was hij gesprongen en het land stormde op hem af. Op dat ogenblik werd dat land zijn vijand en hij... Werd hij de vijand van dat land?

Maar de kapitein was wel wijzer dan dat hij zich dergelijke vragen stelde. Een politiek van opzettelijk en selectief geheugenverlies was het verstandigst. Dat was hem in deze twaalf jaar goed van pas gekomen.

Hij zette zijn pet op en liep door de deur van de ordonnansenkamer naar buiten, naar het erf met schraal gras. Worsaw zat op de stenen treden van de kazerne te roken. Zonder er bij na te denken wendde de kapitein zich tot hem: 'Sergeant!'

Worsaw ging stram in de houding staan. 'Kap'tein!'

'Dat wil zeggen -' (Hij probeerde voor te wenden dat de blunder een opzettelijke hatelijkheid was en niet een vergissing - dat kon hij niet toegeven.)

'Soldaat Worsaw. Zeg de mensen dat zij zich klaar moeten maken morgenochtend om acht uur, om te springen.'

Hoe snel verduisterden de donkere wolken van de wrok 's mans fletse ogen! Maar Worsaw antwoordde op effen toon: 'Ja, Kap'tein.'

'En poets die schoenen, soldaat. Die zijn een aanfluiting voor de compagnie.'

'Ja, Kap'tein.'

'Je bent nu in het leger, soldaat. Vergeet dat niet.'

'Nee, Kap'tein.'

Alsof hij ook maar een enkele keuze had. Arme donder. Alsof hij dat zou kunnen vergeten. Alsof iemand van ons dat zou kunnen vergeten, dacht de kapitein bitter.

 

'Dit wordt uw eerste sprong, nietwaar Kapitein?'

'Ja, Kolonel.'

Kolonel Ives legde een wijsvinger tegen de slappe plooien van zijn kin. 'Laat ik je dan waarschuwen er niet te veel van te verwachten. Het verschilt daar niet veel van Camp Jackson. Je ademt dezelfde lucht, ziet dezelfde koepel boven je, drinkt hetzelfde water, woont in dezelfde gebouwen met dezelfde mannen.'

'Ja, - dat is me verteld, maar toch is het moeilijk te geloven.'

'Er zijn enkele verschillen. Bijvoorbeeld, je kunt voor het weekend niet naar D.C. rijden. En er zijn minder officieren. Het kan er heel saai worden.'

'Ik veronderstel dat u mij niet kunt vertellen bij wie ik me moet melden?'

Kolonel Ives schudde mismoedig zijn hoofd. 'Ik weet het zelf niet. Geheimhouding wat de schoot betreft is absoluut. Het is eenvoudiger de hemel of Fort Knox binnen te dringen. Morgen zul je je laatste instructies ontvangen, kort voordat je de schoot binnengaat, maar niet van mij. Ik werk hier alleen maar.'

Waarom liet je me dan bij je komen? vroeg de kapitein zich af.

Het duurde niet lang voordat de kolonel de stille vraag beantwoordde: 'Ik heb vernomen dat je een klein incidentje met je mannen had vanmorgen.'

'Ja - met sergeant Worsaw.'

'Ah - je wilt dus zeggen dat hij zijn rang weer terug heeft?'

'Nee, ik vrees dat ik me wat slordig uitdrukte.'

'Jammer dat het zo gelopen is. Worsaw is een goeie vent, een buitengewoon goed technicus. De mannen respecteren hem - zelfs de, hum, gekleurde jongens. Zelf ben je geen zuiderling, Kapitein?'

'Nee, Kolonel.'

'Dacht ik al. Wij zuiderlingen zijn soms wat moeilijk te begrijpen voor anderen. Neem nu Worsaw - een goeie kerel, maar hij heeft een koppig trekje en als hij eenmaal iets in zijn hoofd heeft -' Kolonel Ives grinnikte spijtig. 'Maar een goede vent - dat moeten we niet vergeten.'

Kolonel Ives wachtte totdat de kapitein met deze laatste verklaring had ingestemd.

'Natuurlijk, dergelijke dingen komen voor. Het is onvermijdelijk als je een nieuw commando overneemt. Ik herinner me nog mijn eigen geval - heb ik je ooit verteld dat ik eens zelf het hoofd was van 'A' compagnie? Ja, inderdaad! - Ik had toen ook wat onaangenaamheden met die knaap. Maar die zijn we teboven gekomen en weldra werkten we allemaal samen als een uurwerk. Natuurlijk was het voor mij makkelijker dan voor jou. Ik was niet zo ver gegaan dat ik hem zijn rang ontnam. Dat was een zeer krasse maatregel, Kapitein. Ik stel me voor dat je er al spijt van hebt?'

'Nee, Kolonel. Ik was er van overtuigd, en dat ben ik nu nog, dat hij het verdiend had. Ruimschoots.'

'Natuurlijk, natuurlijk. Maar wij moeten de gouden regel niet uit het oog verliezen, hè? Leven en laten leven. Het leger is een eenheid en wij moeten allemaal samenwerken. Je kunt je werk niet doen zonder Worsaw, Kapitein en ik kan mijn werk niet doen zonder jou. Wij kunnen ons niet veroorloven ons oordeel te laten beïnvloeden door vooroordeel - Kolonel Ives glimlachte - 'of boosheid. Samenwerking, dat is de stijl van het leger. Jij werkt samen met Worsaw, ik werk samen met jou.'

Gedurende deze redevoering was de houding van de kapitein van een bijna Egyptische stijfheid. Nu ontstond er een langdurige stilte terwijl kolonel Ives wachtte op instemming en zijn hoofd in zijn kinnen op en neer wipte.

'Is dat alles, Kolonel?' vroeg de kapitein.

'Nu, dat is echt weer iets voor een noorderling. Altijd haast om ergens anders heen te gaan. Welnu, laat je door mij niet weerhouden, Kapitein. Maar als ik je enig advies mag geven - al zijn het mijn zaken niet -'

'Maar natuurlijk, Kolonel.'

'Tegen het eind van de week zou ik Worsaw weer in zijn rang herstellen. Ik ben er zeker van dat dat voldoende straf is voor wat hij deed. Ik meen me te herinneren dat een beetje stropen na de oefening in mijn tijd niet ongebruikelijk was. Niets officieels natuurlijk maar niet alles gebeurt volgens het boekje, Kapitein. Als je begrijpt wat ik bedoel.'

'Ik zal uw aanbeveling in overweging nemen, Kolonel.'

'Doe dat, doet dat. Goedenavond, Kapitein - en bon voyage.'

Buiten dwaalde de kapitein enige tijd doelloos rond. Misschien dacht hij over de suggestie van de kolonel na, waarschijnlijk dacht hij alleen maar over de kolonel. Zijn omzwervingen brachten hem midden op het onverlichte exercitieveld.

Hij keek om zich heen en speurde de hemel af - omdat hij er al zo lang onder had gewoond vergetend dat dit niet de echte hemel was maar een gefingeerde, want Camp Jackson, Virginia, nestelde onder de westelijke rand van de koepel Washington D.C. De koepel was bezaaid met miljoenen subminiatuur foto-elektrische cellen die de posities van de wentelende sterren aangaven en die de veranderende posities aan de onderkant van het immense uitspansel dupliceerden.

Ginds, laag in het oosten, stond Mars, de rode planeet in het teken van Taurus, voorbode van oorlog. Het was heel vreemd, bijna niet voor te stellen dat hij, Kapitein Nathan Hansard van 'A' Artillerie Compagnie van Camp Jackson/Mars Commando Post, in minder dan twaalf uur stevig op dat stipje van roodachtig licht zou staan.