24: Openbaring

“Ik hou er niet van om gebruikt te worden,” zei Holtzman die met zijn handen in zijn nek achteroverleunde.
Hij zat in de vergaderruimte met zijn hoofdredacteur, een andere Washingtonveteraan die zijn sporen had verdiend in de nieuwsrazernij rond het einde van het presidentschap van Richard Nixon. Dat waren opwindende tijden geweest. Alle Amerikaanse media hadden toen de smaak van bloed geproefd en die was nooit verdwenen. Het enige goede daaraan was, dacht Holtzman, dat ze niet meer zoals vroeger bij iemand in de kont kropen. Elke politicus was nu een mogelijk doelwit voor de rechtvaardige toorn van Amerika’s onderzoekend priesterschap. Dat feit was op zich gezond, hoewel het niet altijd even consequent werd nagestreefd. “Dat doet er niet toe. Wie wel? Is het waar wat we weten?” vroeg de redacteur. “We moeten haar geloven als ze zegt dat het Witte Huis geen goede gegevens krijgt. Dat is niets nieuws bij de CIA, hoewel het niet meer zo erg is als vroeger. Je mag zelfs stellen dat de CIA iets beter is gaan presteren, en je hebt natuurlijk te maken met het feit dat Cabot nogal wat koppen heeft afgehakt. Ook moeten we aannemen dat ze de waarheid zegt over Narmonov en zijn militairen.”
“En Ryan?”
“Ik heb hem enkele keren ontmoet, nooit uit hoofde van zijn functie. Hij is best een aardige vent en hij heeft veel gevoel voor humor. Hij moet een fantastische staat van dienst hebben. Twee inlichtingensterren, waarvoor, dat weten we niet. Hij heeft Cabot bestreden toen die het Directoraat Operaties wilde inkrimpen en daardoor heeft hij nogal wat banen gered. Hij is bijzonder snel opgeklommen. Al Trent mag hem wel, ondanks de ruzie die ze enkelejaren geleden hadden. Daar zit een verhaal aan vast, maar Trent weigerde daar botweg over te spreken, die ene keer dat ik het hem vroeg. Ze hebben het kennelijk weer goedgemaakt, en dat geloof ik zoals ik in de paashaas geloof.”
“Is hij het soort vent dat met andere wijven scharrelt?” vroeg de redacteur toen. “Hoe zien die eruit? Denk je soms dat ze een paarse ‘A’ op hun shirt dragen?” “Heel slim, Bob. En wat wil je nu van mij, verdomme?”
“Plaatsen we dit verhaal of niet?”
De ogen van de redacteur werden groot van verbazing.”Maak het nou! Natuurlijk brengen we zo’n verhaal!”
“Ik vind het niet leuk om gebruikt te worden.”
“Daar hebben we het al over gehad! Ik hou daar ook niet van. Ik erken dat het er in dit verhaal duimendik opligt, maar het blijft een belangrijk verhaal en als wij het niet meenemen, dan doet de Times het wel. Wanneer kun je het klaar hebben?” “Snel,” beloofde Holtzman. Nu wist hij weer waarom hij een promotie om adjuncthoofdredacteur te worden had afgeslagen. Hij hoefde het niet voor het geld te doen; zijn inkomen uit zijn boeken gaf hem alles wat hij nodig had. Hij was graag journalist, had nog steeds zijn idealen en gaf nog steeds om wat hij deed. Bovendien was het wel een zegen, dacht hij, dat hij verschoond bleef van de noodzaak leidinggevende beslissingen te nemen.

De nieuwe waterpomp was precies zoals de meester scheepsbouwer had beloofd, zag commandant Dubinin. Ze hadden er een heel compartiment uit moeten slopen en met een brander een gat moeten snijden door de dubbele scheepswand. Als hij omhoogkeek, zag hij de hemel door iets dat een golvend metalen dak had moeten zijn, iets buitengewoon verontrustends voor een onderzeeman. Ze moesten eerst nagaan of de pomp wel behoorlijk werkte voordat ze de ‘zachte plek’ waardoor hij naar binnen was gebracht, dichtlasten. Het had erger gekund. Deze onderzeeboot bezat een stalen huid. Sovjet-onderzeeboten met een titaniumhuid waren bijna onmogelijk weer dicht te lassen.
De pomp/stoom-generatorkamer bevond zich vlak achter de reactorruimte. Het reactorvat was in feite tegen de dwarswand aan de voorkant en de pomp aan de achterzijde aan gebouwd. De pomp circuleerde het water in en uit de reactor. De verzadigde stoom ging de stoomgenerator in, waar hij door een interface werd geleid. De hitte deed het water aan de ‘buitenkant’, of wel de niet-radioactieve lus, in een flits tot stoom verdampen, die dan de turbinemotoren van de onderzeeboot aandreef (die op zijn beurt de schroef via dempende versnellingen aandreef). De stoom in de ‘binnenlus’, die nu het grootste deel van zijn energie kwijt was, ging vervolgens door een condensor, die door zeewater van buiten de romp werd afgekoeId, en werd weer als water onder in het reactorvat teruggepompt, waar hij opnieuw verhit werd en de cyclus bleef voortduren. De stoomgenerator en de condensor maakten in feite deel uit van dezelfde grote constructie, en dezelfde pomp met verschillende stadia zorgde voor de gehele circulatie. Het enige mechanische onderdeel was de akoestische Achilleshiel van alle kernonderzeeboten. De pomp moest enorme hoeveelheden water verwerken dat niet alleen thermisch ‘heet’ was, maar ook radioactief. Dit mechanische werk had altijd veel lawaai veroorzaakt. Tot op heden.
“Het is een ingenieus ontwerp,” zei Dubinin.
“Dat mag ook wel. De Amerikanen hebben er tien jaar over gedaan om het te vervolmaken voor hun onderzeeboten en besloten toen er toch maar geen gebruik van te maken. Het ontwerpteam was er kapot van.”
De commandant gromde. De nieuwe Amerikaanse reactorontwerpen waren in staat gebruik te maken van natuurlijke convectie-circulatie. Alweer een technisch voordeel. Ze waren zo verdomd slim. Terwijl beide mannen wachtten, werd de reactor in gang gezet. Controlebuizen werden teruggetrokken en vrije neutronen van de brandstofelementen gingen op elkaar reageren, waardoor er een beheerste nucleaire kettingreactie ontstond. Gezeten aan het controlepaneel achter de commandant en de admiraal, waren technici bezig met het hardop aflezen van de temperaturen, in graden Kelvin uitgedrukt, die begon bij het absolute nulpunt en de Celsius-schaal aanhield.
“Het kan nu elk ogenblik...” fluisterde de meester scheepsbouwer.
“Hebt u hem nooit zien draaien?” vroeg Dubinin.
“Nee.”
Schitterend, dacht de commandant terwijl hij opkeek naar de hemel. Wat afschuwelijk om zoiets vanuit een onderzeeboot te zien. “Wat was dat?”
“De pomp is juist begonnen.”
“Het is niet waar!” Hij keek naar de massieve constructie waar zoveel buizen op uitkwamen. Hij kon niet... Dubinin liep naar het instrumentenpaneel en... Dubinin lachte hardop.
“Hij doet het, kapitein,” zei de hoofdmachinist.
“Voer het vermogen op,” zei Dubinin.
“Tien procent nu en stijgend.”
“Ga helemaal tot aan een-tien.”
“Commandant...”
“Ik weet het, we gaan nooit over de honderd.” De reactor had een geschat vermogen van vijftigduizend paardekracht, maar net als bij de meeste machines werd dit maximale vermogen doorgaans aan de lage kant geschat. Hij was eens op bijna achtenvijftigduizend gekomen — tijdens het testen door de bouwer, waardoor er lichte schade aan het binnenste van de stoomgenerator was aangericht — en het maximaal bruikbare vermogen bedroeg vierenvijftig punt negen zes. Dubinin had dat een keer gedaan, vlak nadat hij het bevel had gekregen. Dat was iets dat elke
scheepscommandant deed, net als een gevechtspiloot zeker één keer moet uitproberen hoe snel hij zijn vliegtuig door de lucht kan jagen.
“Zoals u wilt,” zei de hoofdmachinist.
“Hou hem goed in de gaten, Ivan Stepanovich. Als je ook maar één probleern hebt, zet hem dan meteen af.” Dubinin klopte hem op de schouder en liep weer naar het voorste deel van het compartiment, in de hoop dat de lassers hun werk goed hadden gedaan. Hij schokschouderde bij de gedachte. Alle lassen waren met röntgen op fouten onderzocht. Je kon je niet overal zorgen over maken en hij had een uitstekende hoofdmachinist die de zaken goed in de gaten hield.
“Vermogen twintig procent.”
De meester scheepsbouwer keek om zich heen. De pomp was bovendien op een eigen kleine constructie gemonteerd, in wezen een tafel met veren in de poten. Hierdoor werd het grootste deel van het lawaai dat de pomp in de wand genereerde en vandaar het water in, geëlimineerd. Dat vond hij maar een armzalig ontwerp. Nou ja, er was altijd wel iets te verlangen. Het bouwen van schepen was de laatste ware technische kunstvorm.
“Ik kan nu iets horen,” zei Dubinin.
“Snelheidsequivalent?”
“Met de normale hotelbelasting” — dat sloeg op het vermogen dat nodig was om diverse scheepssystemen te laten draaien, van de airconditioning tot aan leeslampen — “tien knopen.” De Akula-klasse had heel veel elektrisch vermogen nodig voor haar inwendige systeem. Dat was voornamelijk door de primitieve airconditioning, die alleen al tien procent van het reactorvermogen opvrat. “We hebben zeventien procent vermogen nodig voor de hotelbelasting en dan pas kunnen we de schroef laten draaien. Westerse systemen zijn veel efficiënter.”
De meester scheepsbouwer knikte gemelijk. “Ze hebben een ontzaglijke industrie die zich bezighoudt met omgevingstechniek. Wij hebben de infrastructuur nog niet om dat behoorlijk te onderzoeken.”
“Ze hebben een veel heter klimaat. Ik ben een keer in Washington geweest, in juli. Het kon nauwelijks erger.”
“Zo erg?”
“Die vent van de ambassade die me rondleidde, zei dat het eens een malariamoeras was geweest. Ze hebben daar zelfs epidemieën van gele koorts gehad. Een ellendig klimaat.”
“Dat wist ik niet.”
“Dertig procent,” riep de hoofdmachinist.
“Wanneer ben je daar geweest?” vroeg de admiraal.
“Ruim tien jaar geleden, voor de onderhandelingen over Incidenten op Zee. Mijn eerste en enige diplomatieke avontuur. De een of andere idioot op het hoofdkwartier vond dat ze een onderzeeman nodig hadden. Ik werd ervoor uit Frunze opgepikt. Absolute tijdverspilling,” voegde Dubinin eraan toe.
“Hoe was het?”
“Vervelend. Die Amerikaanse onderzeetypes zijn arrogant. Ze zijn daar niet zo vriendelijk.” Dubinin zweeg even. “Nee, dat is niet eerlijk. Het politieke klimaat was toen heel anders. Ze waren hartelijk, maar toch gereserveerd. Ze hebben ons meegenomen naar een baseballwedstrijd “
“En?” vroeg de admiraal.
De commandant glimlachte. “Het eten en het bier waren prima. Het spel was onbegrijpelijk en hun uitleg maakte het alleen maar erger.”
“Veertig procent.”
“Twaalf knopen,” zei Dubinin. “Het lawaai neemt toe...”
“Maar?”
“Het is maar een fractie van wat die oude pomp deed. Mijn mannen moesten oordopjes dragen. Op volle snelheid was het lawaai vreselijk.”
“Dat zien we wel. Heb je nog iets interessants in Washington gehoord?” Alweer een grom. “Je moet niet alleen over straat lopen. Ik ging eens wandelen en zag een arme vrouw die door een straatschooier werd aangevallen en weet u, dat was op nog geen paar straten van het Witte Huis.”
“O ja?”
“Heb ik u ooit verteld dat ik een goede voetballer ben? Ik tackelde hem, iets te enthousiast. Ik brak zijn knieschijf.” Dubinin glimlachte bij de gedachte aan de verwonding die hij die waardeloze klootzak had toegebracht. Betonnen trottoirs waren veel harder dan de grasmat van een stadion...
“Vijftig procent.”
“Wat is er toen gebeurd?”
“Toen werd de ambassade absoluut razend. De ambassadeur begon te krijsen. Ik dacht dat ze me meteen naar huis zouden sturen. Maar de plaatselijke politie vond dat ik een medaille verdiend had. Het werd allemaal gesust en ze hebben me nooit meer gevraagd om diplomaat te spelen.” Dubinin lachte luid. “Ik had het gewonnen. Achttien knopen.”
“Waarom ben je tussenbeide gekomen?”
“Ik was jong en dwaas,” legde Dubinin uit. “Het was geen moment bij me opgekomen dat het een of andere CIA-truc kon zijn... daarom maakte de ambassadeur zich zo’n zorgen. Maar dat was het niet. Gewoon een jonge misdadiger en een fréle, zwarte vrouw. Zijn knieschijf was versplinterd. Ik vraag me af hoe hard hij nu loopt. En als hij echt van de CIA is geweest, hoeven we ons tenminste over één spion geen zorgen meer te maken.”
“Zestig procent en nog steeds heel rustig,” riep de hoofdmachinist. “Helemaal geen drukfluctuaties.”
“Drieëntwintig knopen. Aan die resterende veertig procent hebben we niet zoveel... en de waterstroomruis van de romp begint dan op te lopen. Trap hem op zijn staart, Vanya!”
“Aye, commandant.”
“Wat is de grootste snelheid waarmee je hem ooit hebt laten varen?”
“Tweeëndertig op maximaal vermogen. Drieëndertig toen we over de rode streep zaten.”
“Ik heb iets gehoord over een nieuwe verf voor de romp...”
“Dat spul dat de Britten hebben uitgevonden. Volgens Inlichtingen krijgen de Amerikaanse onderzeebootjagers er nog een knoop bij.”
“Dat klopt,”bevestigde de admiraal. “Ik heb gehoord dat wij die formule ook hebben, maar het fabricageproces is uiterst ingewikkeld en het is nog moeilijker hem goed aan te brengen.”
“Als je maar iets boven de vijfentwintig gaat, loop je het risico dat de draineerbuizen van de romp gestroopt worden. Dat gebeurde me eens toen ik Starpom was op de Sverdlovskiy Komsomolets...” Dubinin schudde zijn hoofd. “Het was alsof ik midden in een trommel zat, zoals die verdomde rubber matten tegen de romp beukten.” “Ik vrees dat we daar niet veel aan kunnen doen.”
“Vijfenzeventig procent vermogen.”
“Haal die buizen eraf, dan krijg ik er een knoop bij.”
“Dat wil je toch niet echt.”
Dubinin schudde zijn hoofd. “Nee, als een torpedo het water in gaat, kan dat het verschil betekenen tussen leven en dood.”
Het gesprek hield op dit punt op. Tien minuten later had het vermogen de honderd procent bereikt: vijftigduizend PK. Het lawaai van de pomp was nu duidelijk te horen, maar je kon je nog steeds verstaanbaar maken. Met de oude pomp was het net of je naar een rockband luisterde, herinnerde Dubinin zich; dan voelde je het geluid door je lijf golven. Maar nu niet en de constructie van het pomphuis... de werfcommandant had hem een enorme vermindering van uitgestraald lawaai beloofd. Hij had niet opgeschept. In de tien minuten dat hij hier was, had hij alles gezien en gehoord wat hij nodig had.
“Vermogen omlaag,” beval Dubinin.
“En, Valentin Borissovich?”
“De KGB moet dit van de Amerikanen hebben gestolen.”
“Dat denk ik ook,” zei de admiraal.
“Misschien kus ik de volgende spion die ik zie.”

Het motorschip de George McReady lag aan de pier en werd geladen. Het was een groot schip, aangedreven door grote, traagdraaiende diesels, en het was ontworpen om gekapte bomen te vervoeren. Het kon dertigduizend ton afgewerkt hout vervoeren of, zoals nu, blokken. De Japanners wilden het hout zelf verder bewerken. Het geld daarvoor bleef dan in hun land en werd niet uitgevoerd. Maar voor de aflevering werd nog wel een schip onder Amerikaanse vlag gebruikt, een concessie waar tien maanden over onderhandeld was. Japan was best een bezoek waard, maar het was een behoorlijk duur land.
Onder de waakzame ogen van de eerste stuurman tilden rijbruggen de blokken van de vrachtwagens en lieten die zakken in een ruimte die daar speciaal voor was verbouwd. Het proces verliep opmerkelijk snel. Automatisering van het laadproces was waarschijnlijk de belangrijkste ontwikkeling in de koopvaardij. De George M. kon in nog geen veertig uur helemaal geladen worden, en binnen zesendertig uur uitgeladen, waardoor het schip weer snel zee kon kiezen, maar waardoor zijn bemanning weinig kans kreeg iets leuks te doen in de havens. Het gemis aan inkomen voor havencafés en andere bedrijven die zeelui verzorgden, was geen kwestie waar de scheepseigenaren mee zaten. Zij verdienden geen geld als hun schepen aan de kade lagen.
“Pete, ik heb het weer,” kondigde de derde stuurman aan. “Het kon beter.” De eerste stuurman keek naar de kaart. “Verdomme!”
“Ja, we krijgen een monsterlijk lagedrukgebied uit Siberië. Dat wordt weer lekker rustig varen straks. En het is te groot om eromheen te gaan.”
De eerste stuurman floot toen hij de cijfers zag.
“Hou er rekening mee, Jimmy.”
“Doe ik. Hoeveel deklading?”
“Alleen die zware jongens daar.” En hij wees.
De andere man gromde en pakte toen een verrekijker uit het foudraal. “Christus, ze zitten met een ketting aan elkaar vast.”
“Daarom kunnen we ze niet onderin leggen.”
“Fantastisch,” constateerde de ondergeschikte.
“Ik heb het er al met de boots over gehad. We laten ze stevig vastsjorren.” “Een goed idee, Pete. Als die storm zo zwaar wordt als ik denk, kunnen we er helemaal naar toe surfen.”
“Is de commandant nog op het strand?”
“Inderdaad, hij is terug om veertienhonderd uur.”
“Brandstoftanks zijn vol. Cheng heeft zijn diesels om zeventienhonderd aan het draaien. Vertrek om zestien dertig?”
“Dat klopt.”
“Verdomme, een kerel krijgt tegenwoordig niet eens meer de tijd om een puntje te zetten.”
“Ik vertel de commandant over het weerbericht. We zullen daardoor wel te laat in Japan aankomen.”
“Dat zal de kapitein leuk vinden.”
“Wie niet?”
“Als het kloteweer wordt als we aan wal zijn, dan kan ik misschien...” “Wij allebei, maat,” grinnikte de eerste stuurman. Beide mannen waren vrijgezel.

“Prachtig, vind je niet?” vroeg Fromm. Hij leunde naar voren en staarde door het kunststofschild naar de metalige massa. De manipulatiearm had het plutonium van de draaias gehaald en het naar voren getrokken voor een visuele inspectie die niet echt nodig was, maar het plutonium moest toch verplaatst worden voor de volgende fase van het afwerkproces en Fromm wilde het ding van nabij zien. Hij scheen met een kleine, krachtige lamp op het metaal, maar deed die weer uit. De weerspiegeling van de lampen aan het plafond was voldoende.
“Het is werkelijk verbazingwekkend,” zei Ghosn.
Waar ze allebei naar keken, had gemakkelijk een glazen bol kunnen zijn, zo glad leek het oppervlak. Maar in feite was het veel gladder. Het buitenoppervlak was zo volkomen gelijkmatig, dat de grootste vervormingen van de zwaartekracht kwamen. De onvolkomenheden die er waren, waren veel te klein om met het blote oog waar te kunnen nemen en waren zonder twijfel ver onder de ontwerptoleranties, had Fromm bepaald toen hij de hydrocodes op de minicomputer had geraadpleegd. De buitenkant van de in elkaar geklapte cilinder was volmaakt en weerspiegelde het licht als een excentrische lens. Toen de arm rond de lengteas draaide, veranderde de weerspiegeling van de plafondlampen in geen enkel opzicht. Zelfs de Duitser vond dat opmerkelijk.
“Ik had nooit gedacht dat we zoiets konden maken,” zei Ghosn.
Fromm knikte. “Die dingen zijn ook pas tot voor kort mogelijk. De technologie van de draaibank op lucht is nog geen vijftien jaar oud en de lasercontrolesystemen zijn nog nieuwer. De belangrijkste commerciële toepassing zijn nog steeds ultraprecisieinstrumenten zoals astronomische telescopen, lenzen van de hoogste kwaliteit, speciale onderdelen van een centrifuge...” De Duitser kwam overeind. “Nee, we moeten ook de binnenoppervlakken polijsten. Die kunnen we niet visueel inspecteren.”
“Waarom die buitenkant het eerst?”
“Op die manier weten we zeker dat de machine goed functioneert. De laser houdt de binnenkant in de gaten, en we weten nu dat die ons goede informatie geeft.” Die uitleg was niet geheel juist, maar Fromm wilde de ware reden niet onthullen: hij vond dit werkelijk schitterend. De jonge arabier zou het misschien niet begrijpen. Das ist die schwarze Kunst... Het was werkelijk iets Faustiaans, vond Fromm. Hoe vreemd, dacht Ghosn, dat iets dat zo prachtig gevormd is zo...
“Het loopt nu allemaal mee.”
“Inderdaad,” antwoordde Fromm. Hij gebaarde naar de binnenkant van het omhulsel. Als de slijpmachine goed draaide, draaide hij er iets af dat bijna een metalige draad leek, maar dunner, voornamelijk zichtbaar omdat hij zo sterk reflecteerde. Een uitzonderlijk waardevolle draad was het, die later weer omgesmolten zou worden voor toekomstig gebruik.
“Een mooi punt om te stoppen,” zei Fromm, die zich omdraaide.
“Ik ben het met je eens.” Ze waren al veertien uur aan het werk. Ghosn liet de mannen gaan. Samen met Fromm liep hij ook naar buiten en liet de bewaking in handen van de twee wachten.
Die wachten waren niet bijster geschoold. Gekozen uit de persoonlijke volgelingen van de commandant, waren ze beiden veteraan met vele jaren gevechtservaring. Ironisch genoeg hadden ze meer tegen hun mede-arabieren gevochten dan tegen hun veronderstelde zionistische vijanden. Er was een overdaad aan terroristische groeperingen en aangezien elk daarvan zijn steun ontleende aan de Palestijnse gemeenschap, werd er gestreden om de beperkte hoeveelheid volgelingen. Competitie tussen mannen met geweren leidt niet zelden tot een confrontatie en dood. In het geval van de twee wachten, was het tevens een bewijs van hun loyaliteit. Ze waren beiden scherpschutter en bijna net zo goed als de nieuwe Amerikaanse aanwinst van de organisatie, de ongelovige Russell.
Een van de wachten, Achmed, stak een sigaret op en leunde tegen de muur. Hij wist dat hem weer een vervelende nacht te wachten stond. Buiten patrouilleren of waken bij de plaats waar Qati sliep, bood althans nog enige afwisseling. Je kon je indenken dat achter elke geparkeerde wagen of achter elk raam een Israëlische agent schuilging, en die gedachten hielden je wel wakker en op je hoede.Maar niet hier. Hier bewaakten ze machines die stom en roerloos waren. Voor de afleiding, en ook omdat dit onderdeel van hun taak was, hielden ze de machinebankwerkers in de gaten. Ze volgden hen in de kamer, naar de eettafel of het bed, en zelfs bij wat minder ingewikkelde karweitjes. Hoewel hij niet ongeschoold was, was Achmed intelligent en leergierig. Hij dacht dat hij het werk van deze bankwerkers wel zou kunnen overnemen als hij een paar maanden een opleiding volgde. Hij was uitstekend met wapens en hij kon een probleem net zo snel oplossen of een ontregeld vizier net zo goed afstellen als welke meesterwapensmid ook.
Terwijl hij rondliep, luisterde hij naar het dreunen van de blowers van de diverse luchtcirculatiesystemen, en bij elk circuit keek hij naar de instrumentenpanelen waarop hun status werd aangegeven. De panelen controleerden tevens de reservegeneratoren en zorgden ervoor dat er voldoende brandstof in de tanks zat. “Ze zijn nog steeds verschrikkelijk bezorgd over het schema,” peinsde Achmed. Hij bleef maar rondjes lopen in de hoop dat het indicatielampje de geest zou geven. Met zijn metgezel bleef hij staan en bekeek dezelfde metalen staaf die Fromm en Ghosn zo had geïnteresseerd.
“Wat is dat volgens jou?”
“Iets wonderlijks,” zei Achmed. “Ze doen er wel bijzonder geheimzinnig over.” “Ik geloof dat het een onderdeel van een atoombom is.”
Achmed draaide zich om. “Waarom zeg je dat?”
“Een van de bankwerkers heeft gezegd dat het niet iets anders kan zijn.” “Zou dat geen mooi cadeau voor onze Israëlische vriendjes zijn?”
“Na al die arabieren die het afgelopen jaar omgekomen zijn... de Israëli’s, de Amerikanen, de rest... ja, het zou een mooi cadeau zijn.” Ze bleven om de uitgeschakelde machines lopen. “Ik vraag me af waarom er zo’n haast bij is.” “Hoe dan ook, ze willen het op tijd klaar hebben.” Achmed zweeg weer en keek naar de grote hoeveelheden metaal en plastic op de assemblagetafel. Een atoombom? vroeg hij zich af. Maar een van die dingen zag eruit als... als een limonaderietje, lange, dunne rietjes, tot dichte bundels gebonden en ietwat verwrongen ... limonaderietjes, in een atoombom? Dat kon toch niet. Een atoombom diende ... Hij gaf toe dat hij er geen flauw idee van had. Nou ja, hij kon de koran lezen en de kranten en de wapenhandboeken. Het was toch niet zijn schuld dat hij niet als Ghosn de kans had gekregen iets fatsoenlijks te studeren. Hij was toch ergens een beetje jaloers op Ghosn. Toch wel fijn, zo’n opleiding. Als zijn eigen vader wat meer was geweest dan een keuterboertje... een winkelier wellicht, iemand die wat geld had kunnen sparen... Bij zijn volgende ronde zag hij... een verfblik? Daar zag het wel naar uit. Het metaalafval van de slijpmachine werd door de freon afzuiger verzameld. Achmed had dat proces vaker gezien. Dit schraapsel — het leek eigenlijk een heel fijn metalen draadje — werd mechanisch verzameld en in een container gestopt die opmerkelijk veel weg had van een verfblik. Daarvoor gebruikten ze een venster en dikke handschoenen. Het blik werd vervolgens in een ruimte met een dubbele deur geplaatst en daar weer uitgehaald, naar de volgende ruimte gebracht, in precies zo’n kamer geopend en ten slotte in een van die rare smeltkroezen gestopt. “Ik ga buiten even pissen,” zei zijn metgezel.
“Geniet maar van de frisse lucht,” merkte Achmed op.
Achmed gooide zijn wapen over zijn schouder en zag zijn vriend door de dubbele deuren naar buiten gaan. Hij zou zelf straks wel een wandeling maken, als het tijd werd om het hek te inspecteren. Hij was de hoogste hier, verantwoordelijk voor de buitenwachten en bovendien voor de werkplaats zelf. Dit was geen leven voor een man, dacht Achmed, opgesloten in een verzegelde omgeving als een ruimtestation of een onderzeeër. Hij hunkerde naar een opleiding, maar wilde niet op een kantoor, waar hij voortdurend naar papieren zou moeten staren. Nee, hij wilde technicus worden, iemand die bruggen en wegen bouwde. Die ambitie had hij eens gekoesterd. Misschien zou zijn zoon het worden, als hij ooit de kans kreeg o te trouwen en een zoon te krijgen. Iets om over te dromen. Zijn dromen waren nu beperkt. Dit moest eerst afgewerkt zijn. Hij moest dat geweer weer kunnen neerzetten, een echt leven leiden, dat was zijn grootste droom.
Maar de zionisten moesten eerst sterven.
Achmed stond zich dood te vervelen in die kamer. Die buitenwachten konden tenminste naar de sterren kijken. Had hij maar iets te doen, iets te doen... Daar zat dat verfblik, binnen de afgesloten ruimte. Het leek gereed om verplaatst te worden. Hij had het de machinisten vaak genoeg zien doen. Ach wat. Achmed nam het blik uit de luchtsluis en liep ermee naar de ovenkamer. Ze stopten het in de elektrische oven en... het was simpel genoeg en hij was blij iets anders te doen, misschien iets te doen dat dit project of wat het ook was, een eind op gang hielp. Het blik was licht: wat hem betrof zat er alleen lucht in. Was het leeg? Het deksel zat met klampen vast en... nee, besloot hij. Hij zou doen wat de bankwerkers deden. Achmed liep naar de oven, deed de deur open, keek eerst of de stroom uit stond... dat ding kon heet worden, wist hij. Het smolt metaal! Toen trok hij de dikke rubber handschoenen aan die zij gebruikten en maakte, zonder de argonpomp in te schakelen de klampen van het blik los. Hij kantelde het blik zodat hij kon zien wat erin zat. Hij keek.
Toen hij het deksel eraf haalde, kwam de zuurstofrijke lucht in het blik en viel de plutoniumvezels aan, waarvan er enkele terstond reageerden. Ze ontploften als het ware in zijn gezicht. Een flits, iets als een slaghoedje, iets heets en wat licht, stellig te weinig om gevaarlijk te zijn, wist hij meteen. Hij zag zelfs geen rook, hoewel hij moest niezen.
Desondanks was Achmed verstijfd van angst. Hij had iets gedaan dat niet mocht. Wat zou de commandant wel van hem denken? Hij luisterde naar het
airconditioningsysteem en dacht dat hij een kringetje rook zag opdwarrelen naar de afzuigkap. Dat was goed. De elektrische stofzuigerplaten zouden wel voor de rest zorgen. Het enige dat hem te doen stond...
Ja. Hij verzegelde het blik opnieuw en droeg het weer naar de werkplaats. Zijn collega-bewaker was nog niet terug. Mooi. Achmed duwde het blik naar waar het had gestaan en zorgde ervoor dat alles er precies zo uitzag als enige minuten geleden. Hij stak weer een sigaret op om wat bij te komen en was kwaad op zichzelf omdat hij niet van die gewoonte af kon komen. Zijn hardlopen was al niet meer wat het geweest was. Achmed wist niet dat hij al een lijk was waarvan de dood nog niet geregistreerd was, en dat zijn sigaret evengoed de ademtocht van het leven had kunnen zijn.

“Ik kan het doen,” kondigde Clark aan terwijl hij binnen schreed als John Wayne in de Alamo.
“Zeg het maar,” zei Jack en gebaarde naar een stoel.
“Ik ben net terug van Dallas en heb met een paar mensen gepraat. De 747 van de JAL voor vluchten over de Pacific is geknipt voor ons. Die bovenlounge is met bedden uitgerust, net als een oude Pullmanwagon. Dat komt ons goed te pas. De kamer is zeer akoestisch, dus we kunnen een prima geluidje verwachten.” Hij legde een diagram op tafel. “Daar staat een tafel en hier. We gebruiken twee snoerloze microfoontjes en vier uitzendkanalen.”
“Leg uit,” zei Jack.
“De snoerloze microfoontjes zijn alzijdig gericht. Oké, ze zenden over naar de SHF-zender en vandaar gaat alles het vliegtuig uit.”
“Waarom vier kanalen?”
“Het grootste probleem is het lawaai van het vliegtuig zelf, dat gedreun van de motor, de wind, je weet wel. Twee kanalen zijn voor binnen die lounge. En twee voor het geluid op de achtergrond. Dat gebruiken we om de rotzooi eruit te vissen. We hebben mensen op S&T die daar al een hele poos mee bezig zijn. Je gebruikt het opgenomen achtergrondgeluid om vast te stellen waar de interferentie vandaan komt, en dan verander je de fase om het te neutraliseren. Doodeenvoudig als je de juiste computer achter je hebt staan. En dat hebben wij. Oké? De zender gaat in een fles. We richten die zo dat hij een raam uit gaat. Fluitje van een cent, heb ik wel gezien. En voorts zullen we een achtervolgend vliegtuig nodig hebben.”
“Hoe bedoel je?”
“Met de juiste apparatuur, een zakenjet als een Gulfstream, nog liever een EC-135. Ik zou er het liefst meer dan een zien. Ze moeten zich formeren en dan weer uit elkaar gaan.”
“Hoe ver weg?”
“Zolang ze maar te zien zijn... een kilometer of vijftig, en ze hoeven ook niet op dezelfde hoogte te zijn. We hoeven niet formeel formatie te vliegen.”
“Moeilijk om te maken?”
“Niks aan. Het moeilijkste is nog het batterijtje, en dat moet in een fles passen, zoals ik al zei. We kiezen een merk dat je doorgaans in een taxfree winkel vindt — ik laat dat wel door iemand nagaan — een merk met een keramische fles in plaats van glas. Een dure Chivas Regal misschien. De Jappen houden van scotch.”
“Ontdekking?” vroeg Ryan.
Clark grinnikte als een tiener die zojuist een leraar te grazen had genomen. “We bouwen het systeem met gebruikmaking van uitsluitend Japanse onderdelen en we gebruiken een ontvanger die is afgestemd op de juiste frequenties in het vliegtuig. Hij zal met de gebruikelijke horde journalisten reizen. Ik zet die ontvanger in een afvalemmer bij een van de plees achterin. Als de operatie ontdekt wordt, zullen ze denken dat dat ding van een van hen is. Het ziet er zelfs uit alsof een journalist het heeft gedaan.”
Ryan knikte. “Mooi detail, John.”
“Ik dacht wel dat je dat leuk zou vinden. En als die kist landt, dan laten we iemand die fles ophalen. We maken hem zo... ik bedoel, dat je de kurk er niet meer af kunt krijgen. Superlijm of zoiets.”
“Hoe kom je in Mexico City aan boord?”
“Dat heb ik Ding laten bekijken. Het wordt tijd dat hij de smaak te pakken krijgt van het plannen van operaties, en deze is niet moeilijk. Mijn Spaans is zo goed dat ik een Mexicaan kan besodemieteren.”
“Over die afluisterapparatuur gesproken? We kunnen niet meteen horen wat er gezegd wordt?”
“Op geen enkele manier.” Clark schudde zijn hoofd. “Wat er doorkomt, zal verminkt zijn, maar we gebruiken high speed machines om het op te nemen en daarna spoelen we het zaakje door de computer, die er dan worst van moet maken. Het is een extra beveiliging. De jongens in het achtervolgende vliegtuig weten niet wat ze horen en alleen de piloten hoeven te weten dat ze iemand schaduwen... misschien niet eens. Dat moet ik nog nagaan.”
“Hoe lang duurt het eer je een schone kopie hebt?”
“Ik moet het van hieruit doen... zeg maar een paar uur. Dat zeggen die lui van S&T in elk geval. En weet je wat nou het mooie is?”
“Zeg het maar.”
“Vliegtuigen zijn zo ongeveer de laatste oorden waar je niet kunt afluisteren. Onze S&T-jongens zijn er al heel lang mee bezig. Toen kwam de doorbraak, van de marine, iets heel geheims. Niemand weet dat we dit kunnen. De computercodes zijn uiterst complex. Heel veel mensen spelen ermee, maar de werkelijke doorbraak komt van theoretische wiskunde. Van iemand van de NDA. Ik herhaal, Sir John, niemand weet dat dit mogelijk is. Hun beveiligingsjongens zullen slapen. Als ze de microfoon vinden, zullen ze denken dat het een amateur is die iets wil flikken. De ontvanger die ik aan boord heb, zal alleen maar iets opvangen waar wij wat aan hebben...” “En we hebben iemand die dat ding kan ophalen, voor het geval dat zenden door de lucht mislukt?”
“Dat klopt. We zijn dus dubbelverzekerd, of driedubbel, ik heb nooit geweten wat de juiste term is. Drie aparte kanalen voor de informatie: een in het vliegtuig en twee die daar uit gestraald worden.”
Ryan stak bewonderend zijn mok omhoog. “Oké, nu het technisch mogelijk is, wil ik ook een haalbaarheidsstudie wat de operationele kant betreft.”
“Die krijg je, Jack! Goddomme, wat is het leuk weer eens spion te zijn. Met alle respect, maar dat lijfwachtje spelen voor jou test nou niet bepaald al mijn mogelijkheden.”
“Ik hou ook veel van jou, John.”Ryan lachte. Dat was voor het eerst in lange tijd. Als ze dit konden presteren, dan zou hij misschien voorgoed van dat kutwijf van een Elliot verlost zijn. Dan zou de president misschien begrijpen dat veldoperaties met echte menselijke veldofficieren nog steeds nuttig waren. Het zou een kleine overwinning betekenen.