11: Robosoldiers

Ze werden niet geacht op mensen te lijken. De Zwitserse gardisten waren allemaal boven de l meter 85 en geen van hen woog minder dan 80 kilo, hetgeen ten behoeve van Amerikaanse toeristen werd vertaald in zes voet één en honderdtachtig pond. Hun fysieke conditie was zichtbaar. Het kampement van de garde, vlak buiten de stad, in wat nog geen twee weken geleden een joodse nederzetting was geweest, bezat zijn eigen sportzaal met de nieuwste high-tech apparatuur en de mannen werden ‘aangemoedigd’ om gewichten te heffen tot hun naakte huid zo strak stond als een trommelvel. Hun onderarmen, te zien onder opgerolde mouwen, waren dikker dan de onderbenen van de meeste mannen en al bruin gebrand onder zongebleekt, meestal blond haar. Hun doorgaans blauwe ogen gingen bij de officieren altijd schuil achter zonnebrillen en bij de manschappen achter donkergetinte kunststof kleppen. Ze waren uitgerust in gevechtspakken in camouflagekleuren, bedoeld voor stedelijk gebruik: een zonderlinge mengeling van zwart, wit en diverse tinten grijs, waardoor ze konden versmelten met de stenen en witgepleisterde muren van Jeruzalem op een manier die griezelig effectief was, vooral ‘s nachts. Hun laarzen hadden dezelfde kleur en waren niet zo glanzend gepoetst als die van paradesoldaten. De helmen waren van kevlar, bedekt met een doek in hetzelfde patroon. Over de gevechtspakken hingen gecamoufleerde vliegeniersjacks van Amerikaans ontwerp, die de omvang van de soldaten nog leken te vergroten. Over dat jack kwamen de riemen met de nodige spullen. Zo droeg elke man altijd vier fragmentatie-handgranaten bij zich en twee rookgranaten, plus een veldfles van een liter, een doos met eerste hulp materiaal, en munitietassen. Alles bij elkaar woog het hele zaakje wel twaalf kilo.
Ze liepen in teams van vijf door de stad, een onderofficier en vier manschappen per team, en twaalf teams per wijk. Elke man droeg een SIG aanvalsgeweer, waarvan er twee geweergranaatwerpers onder aan de loop bezaten. De sergeant droeg tevens een pistool en twee mannen in elk team hadden een radio bij zich. De patrouilleteams stonden voortdurend met elkaar in contact en op gezette tijd waren er gezamenlijke manoeuvres.
De helft van elke sectie ging te voet, terwijl de andere helft langzaam en dreigend in Amerikaanse HMMWVS’s reed, ‘hummers’ genaamd. Elke ‘hummer’, in wezen een overmaatse jeep, bezat op zijn minst een mitrailleur op een turretkop gemonteerd en sommige bezaten mini-machinegeweren met zes lopen, alsmede een bepantsering met kevlar die de bemanning tegen onverwachte aanvallers moest beschermen. Iedereen ging uit de weg als ze bevelend op de toeter drukten.
Op de commandopost bevonden zich diverse gepantserde gevechtsvoertuigen: in Engeland gebouwde pantserwagens die zich amper een weg door de straten van de oude stad konden banen. De post werd voortdurend bewaakt door een eenheid ter grootte van een peloton, met aan het hoofd een kapitein. Dit was het team dat in noodgevallen in actie kwam. Het was uitgerust met zware wapens, zoals de Zweedse terugstootloze vuurmond Carl Gustav, uitstekend geschikt om een gat in een gebouw te schieten. SpeciaaI daarvoor was een groep van de genie met royale hoeveelheden explosieven uitgerust; deze ‘sappers’, neerknuppelaars, werden zogenaamd in oefeningen opgenomen om de nederzettingen neer te halen die Israël had beloofd te ontruimen. Maar in werkelijkheid trainde het hele regiment zijn
gevechtsvaardigheden op die lokaties en mensen mochten op een paar honderd meter afstand kijken naar wat al snel een echte toeristische attractie werd. Arabische kooplieden brachten algauw shirts met logo’s als ROBOSOLDIER op de markt, te koop voor ieder die belangstelling had. Het commerciële gevoel van de handelaren werd ruimschoots beloond.
De Zwitserse Garde glimlachte niet en sprak ook niet met het publiek, een aspect waar ze geen enkele moeite mee had. Journalisten werden aangemoedigd om interviews te maken met de bevelhebbend officier, kolonel Jacques Schwindler, en mochten af en toe ook met de lagere rangen spreken in barakken of op oefeningen, maar nooit op straat. Enig contact met de plaatselijke bevolking was natuurlijk onvermijdelijk. De soldaten kregen les in de beginselen van het arabisch en het Engels diende voor de rest. Af en toe schreven ze een parkeerbon uit, hoewel dit hoofdzakelijk de taak was van het plaatselijke politiecorps dat nog steeds in opbouw was, met steun van de Israëli’s, die geleidelijk uit die functie stapten. Het gebeurde bijna nooit dat een Zwitserse gardist zich bemoeide met een straatgevecht of een andere ordeverstoring. Doorgaans was het schouwspel van een vijfmansteam voldoende om de mensen tot een eerbiedige stilte en dociele beleefdheid te brengen. De missie van de Zwitsers was intimidatie, en na enkele dagen was al duidelijk hoe goed ze daar in waren. Maar tegelijkertijd waren hun operaties in eerste plaats gericht op iets anders dan louter de intimidatie.
Op de rechterschouder van elk uniform zat een embleem. Dat embleem bezat de vorm van een schild. In het midden bevond zich een wit kruis op een rode ondergrond, hetgeen duidde op de Zwitserse afkomst van de soldaten. Daaromheen waren de ster en sikkel van de islam, de zespuntige judaïsche ster van David en het christelijke kruis gegroepeerd. Er waren drie versies van elk embleem, zodat elk religieus symbool gelijke kans had bovenaan te staan. Het was algemeen bekend dat de emblemen willekeurig werden uitgedeeld en dat de symboliek erop duidde dat de Zwitserse vlag hen allen gelijkelijk beschermde.
De soldaten verwezen altijd naar religieuze leiders. Kolonel Schwindler had dagelijks een vergadering met de religieuze troika die de stad bestuurde. De volksmond geloofde dat zij alleen het beleid bepaalden, maar Schwindler was een slimme, nadenkende man, wiens voorstellen van meet af aan van grote waarde waren geweest voor de imam, de rabbijn en de patriarch. Schwindler was ook naar de hoofdsteden van elk land in het Midden-Oosten gereisd. De Zwitsers hadden een goede man uitgekozen; hij stond bekend als de beste kolonel in het leger. Hij was een eerlijke en uiterst correcte man en zijn reputatie was benijdenswaardig gunstig. Aan een muur in zijn kantoor hing al een in goud gevat zwaard, een geschenk van de Saoedische koning. Een even schitterende hengst was ingekwartierd in het kamp. Schwindler kon niet paardrijden.
Het was de taak van de troika om de stad te besturen. Dat was effectiever gebleken dan men had durven hopen. Gekozen om hun vroomheid en geleerdheid, maakte elk van hen indruk op de anderen. Ze hadden terstond bepaald dat er elke week een openbare gebedsdienst gehouden zou worden door een van de vertegenwoordigde godsdiensten en dat ze, hoewel ze niet werkelijk deelnamen aan de dienst, allemaal aanwezig zouden zijn om het respect te tonen dat ten grondslag lag aan hun gemeenschappelijke doel. De imam had dit voorgesteld en het was tegen de verwachting in de beste methode gebleken om hun interne verdeeldheid te temperen, en om als voorbeeld te dienen voor de burgers in de stad die onder hun hoede stonden. Natuurlijk waren ze het niet altijd met elkaar eens. Maar dat waren de onvermijdelijke meningsverschillen tussen twee van de leden en in dergelijke gevallen bemiddelde de derde, die buiten het geschil stond. Het was in ieders belang dat de regeling vreedzaam en op redelijke wijze verliep. ‘De Here God’, een term die ze alle drie zonder vooroordeel konden bezigen, eiste hun goede wil en na enkele schermutselingen in het begin, overheerste het goede. Toen ze tijdens de koffie napraatten over een opgelost geschil wie nu toegang had tot welk schrijn, constateerde de Griekse patriarch met een lachje dat dit misschien wel het eerste wonder was dat hij met eigen ogen had waargenomen. Nee, had de rabbijn geantwoord, het was geen wonder dat mannen van God de overtuiging hadden dat ze hun eigen godsdienstige principes moesten nakomen. “Allemaal tegelijk?” had de imam glimlachend gevraagd; nu, het was wellicht geen wonder, maar het had toch zeker een millennium geduurd. Laten we niet opnieuw aan een dispuut beginnen, had de Griek met een rommelende lach gezegd toen een conflict geregeld moest worden; helpen jullie me maar liever met de vraag hoe ik dit aan mijn medechristenen kan verkopen.
Buiten op straat, waar geestelijken van het ene geloof die van het andere ontmoetten, werden groeten uitgewisseld die als voorbeeld voor de burgerij dienden. De Zwitserse Garde begroette op zijn beurt elke geestelijke, en als ze met de hoogst geplaatsten spraken, zetten ze hun zonnebril of helm af om in het openbaar van hun respect te getuigen.
Dit was de enige menselijkheid die de Zwitserse Garde geacht werd te tonen. Men beweerde dat ze niet eens zweetten.
“Angstaanjagende klootzakken,” constateerde Ryan die in een overhemd op een hoek stond. Amerikaanse toeristen schoten plaatjes. Joden keken nog een tikkeltje gemelijk. Arabieren glimlachten. De christenen die door het toenemende geweld uit Jeruzalem waren verdreven, begonnen weer terug te keren. Iedereen stapte haastig opzij toen de vijf mannen door de straten beenden — het was niet precies marcheren — en hun gehelmde hoofden naar links en naar rechts draaiden.
“Ze zien er echt als robots uit.”
“Weet je,” zei Avi, “dat er niet één keer een aanval op hen is gepleegd, vanaf de eerste week. Niet één keer.”
“Ik zou ook niet graag met hen dollen,” constateerde Clark rustig.
In de eerste week, alsof de voorzienigheid dit zo wilde, had een arabische jongeman een oudere Israëlische vrouw met een mes vermoord; het was eerder een straatoverval geweest dan een misdaad met politieke betekenis. Hij had de fout begaan dit te doen voor de ogen van een Zwitserse soldaat, die hem achterna was gerend en hem met gevechtstechnieken die zo uit een karatefilm konden komen, had neergeslagen. De arabier was voor de troika geleid en had kunnen kiezen uit een proces volgens de Israëlische of islamitische wet. Hij had de fout begaan voor de laatste te kiezen. Nadat hij een week in een Israëlisch ziekenhuis had gelegen om te bekomen van zijn verwondingen, werd hij berecht volgens het woord van de koran. Rechter was imam Ahmed bin Yussif. Een dag later werd hij naar Riyahd in Saoedie-Arabië overgevlogen, vervoerd naar het ‘Kop Af’-plein, en nadat hem de tijd was gelaten om zijn misdrijven te betreuren, werd hij in het openbaar onthoofd. Ryan had zich afgevraagd hoe je pour encourager les autres kon zeggen in het Hebreeuws, Grieks en arabisch. De Israëli’s hadden versteld gestaan van de snelheid en zwaarte van het vonnis, maar de moslims hadden alleen maar hun schouders opgehaald en erop gewezen dat de koran zijn eigen, strenge strafmaat bezat en dat die door de jaren heen uiterst effectief was gebleken.
“Jouw mensen zijn er nog steeds niet erg gelukkig mee, hè?”
Avi fronste het voorhoofd. Ryan had hem voor de noodzaak gesteld zijn persoonlijke mening te verkondigen, de waarheid te zeggen. “Zouden ze zich hier veiliger voelen met onze paratroepen... van man tot man, Ryan?” De waarheid overwon, zoals altijd bij Avi.
“Natuurlijk.”
“Ze zullen het wel leren. Het kost een paar weken, maar ze leren het wel. De Arabieren mogen die Zwitsers wel en de sleutel tot de vrede in deze straat is hoe onze arabische vrienden zich voelen. En nu moet jij mij iets vertellen.” Clarks hoofd had een heel klein beetje bewogen bij het horen van deze woorden.
“Hoe zo?” antwoordde Ryan en keek de straat langs.
“Hoe groot is jouw rol geweest?”
“Helemaal niet groot,” zei Jack met een koele en emotieloze stem die paste bij de tred van de soldaten. “Het is Charlie Aldens idee geweest, weet je nog? Ik ben alleen maar de boodschappenjongen geweest.”
“Zoals Elizabeth Elliot overal rondgebazuind heeft...” Avi hoefde niet meer te zeggen. “Jij had die vraag niet hoeven te stellen als je het antwoord al wist, Avi. Waarom stel je hem dan?”
“Slim gedaan.” Generaal Ben Jakob ging zitten en wenkte een kelner. Hij bestelde twee bier voor hij weer sprak. Clark en de andere lijfwacht dronken niet. “Jouw president heeft ons te hard onder druk gezet. Hij heeft gedreigd ons wapens te onthouden...”
“Hij had het er, denk ik, niet zo dik op moeten leggen, maar ik maak geen beleid, Avi. Jouw mensen lieten dit gebeuren toen ze die demonstranten vermoordden. Daardoor werd een pagina van onze geschiedenis opengeslagen die we liever zouden vergeten. Het schakelde jouw lobby in het Congres uit; nogal wat van die mensen stonden lijnrecht tegenover jouw eigen beweging voor burgerrechten. Je hebt ons gedwongen iets te doen, Avi, dat weet je. Trouwens...” Ryan hield abrupt op.
“Ja?”
“Avi, dit hier, het zou wel eens kunnen lukken. Ik bedoel: kijk om je heen!” zei Jack toen het bier eraan kwam. Hij had zo’n dorst, dat een derde in één teug verdween. “Er bestaat een geringe mogelijkheid,” gaf Ben Jakob toe.
”Jij hebt betere info van de Syriërs dan wij,” merkte Ryan op. “Ik heb gehoord dat ze aardige dingen over de regeling gaan zeggen, ik geef toe, heel erg zachtjes. Heb ik gelijk?”
“Als het waar is,” gromde Avi.
“Weet je wat het moeilijke is aan vredesinfo?”
Ben Jakobs ogen waren gericht op een verre muur terwijl hij nadacht over... wat? “Geloven dat het mogelijk is?”
Jack knikte. “Dat is een gebied waar wij in het voordeel zijn vergeleken met jou, vriend. We hebben het allemaal al eens meegemaakt.”
“Klopt, maar de Sovjets hebben nooit twee generaties lang gezegd, formeel verklaard, dat ze jullie van de aardbodem wilden vegen. Vertel die fraaie president Fowler van jou maar eens dat je dan niet zo gemakkelijk je zorgen opgeeft.”
Jack zuchtte. “Dat heb ik gedaan, Avi. Ik heb het gedaan. Ik ben jouw vijand niet.” “Maar je bent ook niet mijn bondgenoot.”
“Bondgenoten? Dat zijn we nu, generaal. De verdragen zijn van kracht. Generaal, het is mijn taak inlichtingen en analyses voor mijn regering te verzamelen. Het beleid wordt gemaakt door mensen die boven mij gesteld zijn en slimmer zijn dan ik,” voegde Ryan er met een uitgestreken gezicht aan toe.
“O? En wie zijn dat dan wel?” Generaal Ben Jakob glimlachte tegen de jongere man. Zijn stem zakte enkele octaven. “Jij zit nog geen tien jaar in de business, Jack. Die kwestie met die onderzeeër, wat jij in Moskou hebt gedaan, de rol die je bij de laatste verkiezingen hebt gespeeld...”
Ryan probeerde zijn reactie tegen te houden, maar dat mislukte. “Jezus, Avi!” Hoe ben jij daar verdomme achtergekomen?
“Je kunt de naam van de Heer niet zomaar aanroepen, doctor Ryan,” zei het adjuncthoofd van de Mossad op spottende toon. “Dit is de stad van de Heer. Die Zwitserse knapen zouden je wel eens overhoop kunnen schieten. Vertel de lieve Miss Elliot maar dat, als ze ons te veel onder druk zet, wij nog steeds vrienden bij jouw media hebben, en zo’n verhaal...” Avi glimlachte..
“Avi, als jouw mensen dit tegen Liz zeggen, weet ze niet waar je het over hebt.” “Onzin!” snoof generaal Ben Jakob.
“Dat zeg ik op mijn erewoord, meneer.”
Nu was het de beurt aan brigade-generaal Ben Jakob om verrast te zijn. “Dat is nauwelijks te geloven.”
Jack dronk zijn bier op. “Avi, ik heb gezegd wat ik kan. Is het ooit bij je opgekomen dat jouw informatie wel eens uit een niet geheel betrouwbare bron kan komen? Ik zeg je dit: persoonlijk weet ik niet waar jij op zinspeelt. Als er al een deal is geweest, ben ik erbuiten gehouden. Ik geef toe dat ik reden heb om aan te nemen dat er misschien iets is gebeurd, en ik kan zelfs wel raden wat dat was, maar als ik voor een rechter gedaagd word en vragen moet beantwoorden, dan kan ik alleen maar verklaren dat ik van niets wist. En jij, vriend, kunt niet iemand chanteren met iets waar die persoon niets van af weet. Het zal je nog heel wat moeite kosten om ze ervan te overtuigen dat er überhaupt iets gebeurd is.”
“Mijn God, wat Moore en Ritter hebben opgezet was echt elegant, vind je niet?” Ryan zette zijn lege glas neer. “Dat soort dingen gebeurt nooit in het echte leven, generaal. Dat is iets voor een film. Hoor eens, Avi, misschien is het rapport dat jij hebt wel wat aan de magere kant. Dat zijn spectaculaire rapporten vaak. De werkelijkheid houdt nooit gelijke tred met de kunst.” Het was een leuk spelletje. Ryan grinnikte om zijn bewering kracht bij te zetten.
“Doctor Ryan, in 1972 sloot de afdeling Zwarte September van de PLO een overeenkomst met het Japanse Rode Leger om te schieten op de luchthaven Ben Goerion, wat ze gedaan hebben, waardoor hoofdzakelijk Amerikaanse protestantse peIgrims van jouw eiland Puerto Rico om het leven zijn gekomen. De enige terrorist die door onze veiligheidsmensen levend werd gegrepen, heeft toen zijn ondervragers verteld dat zijn dode kameraden en hun slachtoffers een sterrenconstellatie aan de hemel zouden worden. In de gevangenis bekeerde hij zich demonstratief tot het jodendom en hij besneed zichzelf, nota bene met zijn eigen tanden, hetgeen boekdelen spreekt over zijn flexibiliteit,” zei brigade-generaal Avi Ben Jakob op zakelijke toon. “Vertel me nooit dat iets te gek is om waar te zijn. Ik zit al twintig in inlichtingen en het enige waarvan ik zeker ben, is het feit dat ik het nog niet allemaal heb gezien.” “Avi, zelfs ik ben niet zo paranoïde.”
“Jij hebt nooit een Holocaust meegemaakt, doctor Ryan.”
“O, tellen Cromwell en de Aardappelhongersnood dan niet mee? Wees toch eens reëel, generaal. Wij hebben hier Amerikaanse troepen gestationeerd. Als puntje bij paaltje komt, zal er Amerikaans bloed vergoten worden op de Negev, op de Golan, noem maar op.”
“En wat als...”
“Avi, je vraagt wat als. Als dat ooit gebeurt, generaal, dan vlieg ik er zelf naar toe. Ik was vroeger bij de mariniers. Je weet dat er op mij geschoten is. Er zal geen tweede Holocaust komen. Niet zolang ik leef. Mijn landgenoten zullen dat nooit toestaan. Niet mijn regering, Avi, mijn landgenoten. Wij zullen dat niet toestaan. Als er Amerikanen moeten sterven om dit land met zijn verdediging te helpen, dan zullen daarvoor ook Amerikanen sterven.”
“Dat hebben jullie ook tegen Vietnam gezegd.” Clarks ogen vlamden op toen hij dat hoorde, merkte Ben Jakob. “Wil jij iets zeggen?”
“Generaal, ik ben geen hoge ambtenaar, ik ben maar een gewone jongen met pretenties. Maar ik heb een langere oorlogservaring dan wie dan ook in uw land, en weet u, meneer, wat mij hier echt zo doodsbenauwd maakt? Dat is de manier waarop jullie telkens en telkens dezelfde stomme klotestreken uithalen als wij hebben gedaan. Maar wij hebben ervan geleerd, jullie niet. En wat doctor Ryan zegt, is juist. Hij zal zeker komen. En ik ook, als het zover komt. Ik heb ook de nodige vijanden gedood,” zei Clark op zachte, rustige toon.
“Ook marinier?” vroeg Avi, maar hij wist wel beter.
“Zo ongeveer,” zei Clark. “En ik heb aan bijscholing gedaan,” zei hij met een glimlach. “En hoe zit het met je collega?” Avi wenkte naar Chavez die in de hoek terloops de straat bekeek.
“Net zo goed als ik ooit ben geweest. Zo zijn die jongens bij de cavalerie. Maar al dat gepraat over oorlog is geouwehoer. Dat weten jullie allebei. U wilt veiligheid, meneer, regel dan ook uw binnenlandse problemen. Dan volgt de vrede als een regenboog na de storm.”
“Leren van je fouten...”
“We hadden een gat achter ons van vierduizend mijl, generaal. Van hier tot aan de Middellandse Zee is lang niet zover. U kunt maar beter van onze fouten leren. Het goede nieuws is dat u beter in staat bent tot een echte vrede te komen dan wij ooit geweest zijn.”
“ Maar om dat op te leggen...”
“Meneer, als dit lukt, zult u ons bedanken. Als het niet lukt, zijn er een heleboel mensen die u bijstaan als het gesodemieter begint.” Clark zag dat Ding zich terloops had verwijderd van zijn post aan de overkant van de straat. Hij liep doelloos rond, als een toerist...
“Met inbegrip van jou?”
“Daar kunt u vergif op innemen, generaal,” antwoordde Clark, nu alert, en hij keek naar de mensen op straat. Wat had Chavez gezien? Wat had hij gemist?

Wie zijn dat? vroeg Ghosn zich af. Het kostte hem een seconde. Brigade-generaal Abraham Ben Jakob. Adjunct-directeur van de Mossad, antwoordden zijn hersenen nadat ze alle foto’s hadden bekeken die hij in zijn geheugen had opgeslagen. Pratend met een Amerikaan. Ik vraag me af wie dat is... Ghosn draaide langzaam en ongeïnteresseerd zijn hoofd om. De Amerikaan zou wel een paar lijfwachten hebben... die ene vlak bij hem was duidelijk. Een bijzonder serieus heerschap, oud... achter in de veertig misschien. Het was de hardheid, nee, niet de hardheid, het was de waakzaamheid. Je kunt je gezicht onder controle houden, maar niet je ogen. Aha, de man zette zijn zonnebril weer op. Meer dan een. Er moesten er meer dan een zijn, plus de veiligheidsofficieren van de Israëli’s. Ghosn wist dat hij zijn blik te lang op de man liet rusten, maar...
“Sorry!” Er was een man tegen hem opgebotst, iets kleiner en tengerder dan Ghosn. Donkere huid, misschien een arabische broeder, hoewel hij Engels had gesproken. Het contact was verbroken voor Ghosn goed en wel tijd had om te beseffen dat hij snel en deskundig was gefouilleerd. “Sorry.” De man verdween. Ghosn wist het niet, was er niet zeker van dat het was wat het leek, of dat hij inderdaad zojuist door een Israëli, Amerikaan of andere veiligheidsofficier was gecontroleerd. Nou ja, hij had geen wapen bij zich, niet eens een zakmes, alleen een boodschappentas vol boeken.

Clark zag Ding het teken geven dat alles in orde was, een gewoon gebaar, zoals het wegslaan van een insekt op zijn nek. Waarom dan die opmerkzame blik van het doel —iedereen die belangstelling toonde voor zijn protégé was een doel — en waarom was hij gestopt en had hij gekeken? Clark draaide zich om. Er zat een knap meisje nog geen twee tafels verderop. Geen arabische of Israëlische, een Duits klinkende taal sprak ze, het klonk wel Hollands. Knap uitziend meisje, en dergelijke meisjes trekken de aandacht. Misschien hadden hij en die andere twee precies tussen de kijker en de bekekene gestaan. Voor een lijfwacht was de grens tussen werkelijkheid en paranoia onmogelijk te trekken, zelfs als je de tactische omgeving in ogenschouw nam, en Clark had daar geen enkele illusie over. Van de andere kant hadden ze een willekeurige eettent in een willekeurige straat uitgekozen, en het feit dat Ryan hier was en dat Ben Jakob en hij besloten hadden zaken door te nemen... niemand had zo’n goede inlichtingendienst en niemand had voldoende troepen om zelfs maar één enkele stad in de gaten te houden — misschien op de Russen in Moskou na — om die bedreiging werkelijkheid te maken. Maar waarom die opmerkzame blik? Hoe dan ook, Clark sloeg het gezicht op in zijn geheugen, waarin er al honderden zaten.

Ghosn ging door met zijn eigen inspectieronde. Hij had alle boeken gekocht die hij nodig had. Nu sloeg hij de Zwitserse soldaten gade, hoe die zich bewogen, hoe gevaarlijk ze eruitzagen. Avi Ben Jakob, dacht hij. Gemiste kans. Doelen zoals hij deden zich niet elke dag voor. Hij liep verder over de ruwe, hobbelige keien, zijn ogen leeg, terwijl ze zomaar wat om zich heen leken te kijken. Hij zou de eerste afslag rechts nemen, zijn tempo verhogen, en proberen voor de Zwitsers te komen voordat die de volgende kruising hadden bereikt. Hij bewonderde wat hij in hen zag en tegelijk vond hij dat spijtig.

“Goed gedaan,” merkte Ben Jakob tegen Clark op. “Jouw ondergeschikte is goed getraind.”
“Hij is veelbelovend.” Terwijl Clark toekeek, kwam Ding Chavez vanaf zijn uitkijkpost over de straat het eethuis binnen.
“Kent u het gezicht?”
“Nee. Mijn mensen hebben waarschijnlijk wel een foto. We zullen het nagaan, maar het is vermoedelijk een jonge man geweest met normale seksuele driften.” Ben Jakob gebaarde met zijn hoofd naar het Nederlandse meisje, als ze dat tenminste was. Clark was verbaasd dat de Israëli’s niets hadden ondernomen. Een winkeltas kon van alles bevatten. En ‘alles’ had in deze omgeving doorgaans negatieve aspecten. God, wat haatte hij deze klus! Dat hij zelf moest uitkijken, daar had hij vrede mee. Typerend voor hem maakte hij gebruik van mobiliteit, lukrake routes, onregelmatige loopsnelheid en hield hij het oog altijd gericht op ontsnappingsroutes of plaatsen waar een hinderlaag kon zijn. Ryan had weliswaar vergelijkbare instincten — tactisch gesproken was de DDCIbehoorlijk snel, vond Clark — maar hij had te veel vertrouwen in de competentie van zijn twee lijfwachten.
“Wat nu, Avi?” vroeg Ryan.
“Jullie eerste cavaleristen komen al binnen. Onze tankmensen vinden jullie kolonel Diggs een prima vent. Ik moet bekennen dat ik dat regimentsvaandel wat raar vind: een bison is per slot niets meer dan een wilde koe,” lachte Avi.
“Net als bij een tank, Avi, wil je vermoedelijk niet vlak voor een van hen gaan staan.” Ryan vroeg zich af wat er zou gebeuren als de Tiende Cavalerie voor het eerst voluit trainde met de Israëli’s. In het Amerikaanse leger werd doorgaans aangenomen dat de Israëli’s overgewaardeerd werden en Diggs had de reputatie een ongegeneerd bevelhebber te zijn met een enorm grote bek. “Zo te zien kan ik de president melden dat de plaatselijke situatie werkelijk beloften vertoont.”
“Maar er komen problemen.”
“Natuurlijk. Avi, het duizendjarig rijk zal pas over een paar jaar komen,” merkte Jack op. “Maar had jij ooit gedacht dat het allemaal zo van een leien dakje zou gaan?” “Nee, dat klopt,” gaf Ben Jakob toe. Hij pakte geld om de rekening te betalen, en beide mannen gingen staan. Clark beschouwde dit als een teken en liep naar Chavez. “En?”
“Alleen die ene vent. Zware boodschappentas, maar zo te zien zaten er boeken in, studieboeken om precies te zijn. In een daarvan zat nog een bon. Je gelooft het niet, boeken over kernenergie. Ik heb tenminste een titel gezien die daar over ging. Dik, zwaar, een echte pil. Misschien is hij wel een student, en dat daar is inderdaad een ontzettend lekker wijf, man.”
“Laten we onze kop bij het werk houden, meneer Chavez.”
“Ze is niet mijn type, meneer Clark.”
“Wat vind jij van die Zwitserse gozers?”
“Lekkere jongens, zo te zien. Ik zou niet graag ruzie met ze maken, behalve misschien als ik plaats en tijd zelf kan bepalen.” Chavez zweeg even.
“Is het jou opgevallen dat die vent die ik fouilleerde echt naar ze staarde?” “Nee.”
“Hij... hij keek of hij wist wat hij zag...” Domingo Chavez hield even op. “Ik neem aan dat de mensen hier nogal wat soldaten hebben gezien. Hoe dan ook, hij bekeek ze als een beroeps. Dat viel mij meteen op. Hij keek anders naar jou en de doc. Die vent ziet verrekt veel, weet je wat ik bedoel?”
“Nog meer?”
“Beweegt goed. Prima conditie. Handen zien er zacht uit, niet zo hard als die van een soldaat. Te oud voor een student, maar misschien is hij dat ook niet.” Chavez zweeg even. “Jesu Cristo! We zijn allemaal hartstikke paranoïde, man! Hij droeg geen wapen. Zijn handen zagen er niet uit als die van een karateboy. Hij liep de straat uit, keek naar die Zwitsers, bekeek toen de doc en zijn vriend hier nauwkeurig, en toen liep hij door. Einde verhaal.” Er waren ogenblikken waarop Chavez wenste dat hij had bijgetekend in het leger. Dan had hij nu zijn diploma’s gehad en was hij officier, in plaats van dat hij nu ‘s nachts als een gek op George Mason moest blokken, terwijl hij ondertussen lijfwacht voor Ryan speelde. Maar de doc was een beste vent en werken met Clark was... interessant. Maar dat inlichtingenwerk was toch maar een raar gedoe.
“Tijd om te vertrekken,” adviseerde Clark.
“Ik snap het.” Dings handen controleerden het automatische pistool dat onder zijn losse shirt was geklemd. De Israëlische bewakers kwamen de straat al in.

Ghosn had alles gezien. De Zwitsers waren behulpzaam geweest. Een oudere moslimgeestelijke had de pelotons-sergeant aangehouden om hem een paar vragen te stellen. Er was een probleem met de vertaling. De imam sprak geen Engels, en het arabisch van de Zwitserse soldaat was nog primitief. Het was een te goede gelegenheid om voorbij te laten gaan.
“Neem me niet kwalijk,” zei Ghosn tegen de imam. “Kan ik u misschien met de vertaling helpen?” Hij absorbeerde het snelvuurgeluid van zijn moedertaal en wendde zich tot de soldaat.
“De imam komt uit Saoedie-Arabië. Dit is zijn eerste bezoek aan Jeruzalem sinds hij kind was, en hij wil weten waar de troika zit.”
Toen de sergeant zag dat het een hoge geestelijke was, zette hij zijn helm af en boog eerbiedig het hoofd. “Vertel hem dat we hem er met alle plezier naar toe willen escorteren.”
“Aha, bent u daar!” riep een andere stem. Dat was duidelijk een Israëli. Zijn arabisch vertoonde een accent, maar hij was goed te verstaan. “Goedemorgen, sergeant,” voegde de man er in het Engels aan toe.
“Goedemorgen, rabbijn Ravenstein. U kent deze man?” vroeg de soldaat. “Dit is imam Mohammed Al Faisal, een zeer gewaardeerd wetenschapper en historicus uit Medina.”
“Is dat alles wat ze over mij gezegd hebben?” vroeg Al Faisal rechtstreeks aan Ravenstein.
“Nog veel meer!” antwoordde de rabbijn.
“Neem me niet kwalijk,” moest Ghosn zeggen.
“U bent?” vroeg Ravenstein.
“Een student. Ik had juist aangeboden om voor de vertaling te zorgen.” “Aha, ik zie het,” zei Ravenstein. “Heel vriendelijk van u. Mohammed is hier om een manuscript te bekijken dat wij bij een opgraving hebben gevonden. Het is een geleerde moslim-verhandeling over een heel oude thora, uit de tiende eeuw, een fantastische vondst. Sergeant, ik geloof dat ik het nu wel alleen afkan, en ook u, jonge man, hartelijk dank.”
“Hebt u een escorte nodig, meneer?” vroeg de sergeant. “We gaan toch die kant op.” “Nee, dank u, we zijn allebei te oud om u bij te houden.”
“Goed dan.” De sergeant salueerde. “Prettige dag verder.”
De Zwitsers gingen weg. De paar mensen die de korte ontmoeting hadden gezien, wezen hen glimlachend na.
“De verhandeling is van Al Qalda zelf, en er schijnen citaten in te staan uit het werk van Nuchem van Acre,” zei Ravenstein. “Het is ongelooflijk goed bewaard.” “Dan moet ik het zien!” De twee geleerden liepen zo snel als hun bejaarde benen hen konden dragen de straat uit en hadden hun hele omgeving vergeten. Ghosns gezicht veranderde niet. Vanwege die Zwitserse infanteristen had hij verbazing en amusement getoond, maar nu waren ze halverwege de straat met kleine kinderen in hun kielzog. Zijn discipline stond hem toe naar de zijkant van het trottoir te gaan, de hoek om te slaan en in een steegje te verdwijnen, maar wat hij zojuist gezien had, had hem uitermate somber gestemd.
Mohammed Al Faisal was een van de vijf grootste islamitische geleerden, een zeer gerespecteerd historicus en een ver familielid van de koninklijke familie van SaoedieArabië, ondanks zijn weinig pretentieuze aard. Als hij niet zo oud was geweest — de man was bijna tachtig — zou hij een van de leden van de troika kunnen zijn die nu Jeruzalem bestuurde; dat en het feit dat zij om politieke redenen de voorkeur hadden gegeven aan een geleerde van Palestijnse afkomst. Hij was geen vriend van Israël en een van de conservatiefste religieuze leiders van de Saoedi’s, maar evenzogoed was ook hij verrukt geraakt over het verdrag.
Erger nog: de Zwitsers hadden de man met het grootste respect behandeld. En het allerergste was dat de Israëlische rabbijn hetzelfde had gedaan. De mensen in de straat, vrijwel allemaal Palestijnen, hadden het schouwspel geamuseerd gadeslagen en ook... wat? Tolerant? Ze hadden het aanvaard alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. De Israëli’s hadden lang geleden gedaan alsof ze respect voor hun arabische buren hadden, maar die belofte leek in zand geschreven te zijn, want er was niets meer van dat zogenaamde respect over.
Ravenstein was natuurlijk niet zo. Dat was een geleerde die in zijn eigen wereldje leefde, vol dode dingen en ideeën. En hij had vaak verklaard dat men gematigder met arabieren moest omgaan. Bovendien had hij zijn archeologische vondsten dikwijls getoetst aan de mening van een moslim... en nu...
En nu was hij een psychologische brug tussen de joodse wereld en de arabische. Dat soort mensen zou altijd blijven doen waarmee ze bezig was, maar nu was het geen afwijking meer.
Vrede. Het was mogelijk. Het kon gebeuren. Dit was niet zomaar een waanzinnige droom, door buitenstaanders opgelegd. Hoe snel waren de gewone mensen er niet aan gewend geraakt! Israëli’s verlieten hun huizen. De Zwitsers hadden reeds een nederzetting overgenomen en diverse andere vernietigd. De Saoedische commissie was opgericht en was al bezig met het teruggeven van land aan hun rechtmatige eigenaars. In de buitenwijken van Jeruzalem was al een grote arabische universiteit gepland, die met Saoedisch geld werd betaald. Het ging allemaal zo snel! Israëli’s verzetten zich weliswaar, maar minder fel dan hij had verwacht. Binnen een week, had hij van wel twintig mensen gehoord, zouden toeristen de stad overstromen. Hotelkamers werden zo snel geboekt als de satelliettelefoon het maar kon doorgeven. Om dit op te vangen stonden er twee enorme hotels op stapel, en alleen al op basis van het toegenomen toerisme zouden de Palestijnen hier fantastische winsten boeken. Ze hadden reeds een totale politieke overwinning op Israël verkondigd. En gezamenlijk hadden ze besloten ruimhartig te zijn in hun triomf. Dat was financieel wel zo verstandig, en de Palestijnen hadden van alle Arabieren het hoogst ontwikkelde gevoel voor commercie.
Maar Israël zou het allemaal overleven.
Ghosn stopte bij een straatcafé, zette zijn tas neer en bestelde een glas jus d’orange. Terwijl hij wachtte bekeek hij de smalle straat. Daar waren joden en moslims. Spoedig zouden toeristen de straten overspoelen; de eerste vloedgolf was al bij plaatselijke luchthavens geconstateerd. Moslims, natuurlijk, die wilden bidden bij de Koepel van de Rots. Amerikanen met hun geld, zelfs Japanners, nieuwsgierig naar een land dat nog ouder was dan het hunne. Spoedig zou de welvaart over Palestina neerdalen.
Welvaart was het dienstmeisje van de vrede en de moordenaar van ontevredenheid. Maar welvaart was niet datgene wat lbrahim Ghosn voor zijn volk of zijn land nastreefde. Uiteindelijk, wellicht, maar alleen als aan de noodzakelijke voorwaarden tegemoet was gekomen. Hij betaalde zijn jus met Amerikaans geld en stapte op. Niet lang daarna kon hij een taxi aanhouden. Ghosn was Israël via Egypte binnen gekomen. Hij zou Jeruzalem via Jordanië verlaten en vandaar terugkeren naar Libanon. Hij had werk te doen en hij hoopte dat de boeken die hij meenam de noodzakelijke informatie zouden bevatten.

Ben Goodley was net afgestudeerd aan Kennedy’s Regeringsschool van Harvard. Hij was een intelligente, knappe academicus van zevenentwintig, met voldoende ambitie voor de hele familie naar wie de school was genoemd. Zijn doctoraalscriptie had de dwaasheid van Vietnam, bezien door de ogen van de inlichtingendiensten, bestudeerd en was dusdanig controversieel, dat zijn professor het voor commentaar naar Liz Elliot had doorgestuurd. Het enige dat de nationale veiligheidsadviseur op Goodley aan te merken had, was dat hij een man was. Niemand was volmaakt. “En wat voor soort research wilt u precies gaan doen?” vroeg ze hem. “Doctor, ik hoop onderzoek te doen naar de aard van de beslissingen van inlichtingendiensten voor zover die betrekking hebben op recente veranderingen in Europa en het Midden-Oosten. Het probleem is dat ik over bepaalde gebieden geen informatie krijg.”
“En wat is uiteindelijk uw bedoeling? Ik bedoel,” vroeg Elliot, “wilt u gaan doceren, schrijven, in dienst van de overheid treden?”
“In overheidsdienst, natuurlijk. De historische omgeving vereist naar mijn gevoel dat de juiste mensen de juiste actie ondernemen. Mijn scriptie heeft duidelijk gemaakt dat wij sinds de jaren zestig niet veel aan de inlichtingendiensten hebben gehad. De denkwijze van dat hele instituut bevindt zich op het verkeerde spoor. Althans” — hij leunde naar voren en probeerde ontspannen te kijken — “zo komt het vaak bij een buitenstaander over.”
“En waarom is dat zo, denkt u?”
“Rekrutering is een probleem. De wijze waarop bijvoorbeeld de CIA zijn mensen kiest, bepaalt hoe zij aan data komen en hoe ze die analyseren. Ze creëren een gigantische zichzelf vervullende voorspelling. Waar is hun objectiviteit, waar is hun vermogen trends te zien? Hebben zij 1989 voorspeld? Natuurlijk niet. Wat missen ze nu? Vermoedelijk een heleboel. Het zou misschien prettig zijn,” zei Goodley, “om belangrijke kwesties in de hand te hebben voor ze crisiszaken worden.” “Daar ben ik het mee eens.” Elliot zag de schouders van de jonge man zakken toen hij discreet een zucht slaakte. Ze besloot even met hem te spelen, net voldoende om hem duidelijk te maken voor wie hij werkte. “Ik vraag me af wat we met u kunnen doen...?” Elliot liet haar blik langs de muur aan de overkant gaan.
“Marcus Cabot heeft een vacature voor een research-assistent. U zult natuurlijk door veiligheid gescreend moeten worden, en u zult een overeenkomst moeten ondertekenen waarin u belooft onder geen voorwaarde iets over de dienst bekend te maken. U kunt niets publiceren dat niet van tevoren goedgekeurd is.” “Dat is bijna censuur vooraf,” merkte Goodley op. “En hoe zit het met het grondwettelijke recht?”
“De regering moet sommige zaken geheim houden wil zij functioneren. U krijgt misschien toegang tot opmerkelijke informatie. Ligt het dan in uw bedoeling om die te publiceren, of doet u wat u zojuist hebt gezegd? Dienstbaar zijn brengt offers met zich mee.”
“Ja, eh...”
“In de komende paar jaar komen er belangrijke posten bij de CIA vrij,” beloofde Elliot. “Ik begrijp het,” zei Goodley, volstrekt waarheidsgetrouw. “Het is natuurlijk nooit mijn bedoeling geweest om geheime informatie te publiceren.”
“Natuurlijk niet,” beaamde Elliot. “Ik kan het waarschijnlijk wel via mijn bureau regelen. Ik vond uw scriptie indrukwekkend. Ik wil dat een brein als het uwe voor de regering werkt, als u zich tenminste bij de noodzakelijke restricties kunt neerleggen.” “In dat geval denk ik wel dat ik daar akkoord mee kan gaan.”
“Fijn.” Elliot glimlachte. “Je bent nu Iemand van het Witte Huis. Mijn secretaresse brengt je wel naar het kantoor van beveiliging. Je zult een heleboel formulieren moeten invullen.”
“ Ik heb al een ‘secret’ vergunning.”
“Je zult meer nodig hebben. Je zult een SAP/SAR-vergunning nodig hebben, dat wil zeggen: speciale toegang tot speciale programma’s. Normaliter duurt het een paar maanden eer je zover bent.
“Maanden?” vroeg Goodley.
“Ik zei: ‘normaliter’. Maar we kunnen wel wat fasen overslaan. Ik stel voor dat je naar een appartement gaat zoeken. Is het stipendium voldoende?”
“Meer dan voldoende.”
“Mooi. Ik bel Marcus op Langley. Die zul je wel willen spreken.” Goodley keek stralend naar de nationale veiligheidsadviseur. ”Fijn dat je bij ons in het team zit.” De nieuwe Iemand van het Witte Huis begreep de hint en ging staan. ”Ik zal proberen u niet teleur te stellen.”
Elliot zag hem weggaan. Het was zo gemakkelijk om mensen te verleiden, wist ze. Sex was een nuttig gereedschap, maar macht en eerzucht nog veel meer. Dat had ze al bewezen, glimlachte Elliot in zichzelf.
“Een atoombom?” vroeg Bock.
“Zo te zien wel,” zei Qati.
“Wie weet er nog meer van?”
“Ghosn heeft hem gevonden. Alleen hij.”
“Is hij te gebruiken?” vroeg de Duitser. En waarom heb je me dat verteld? “Hij was zwaar beschadigd en moet gerepareerd worden. Ibrahim verzamelt nu de noodzakelijke informatie om de taak te evalueren. Hij denkt dat het kan.” Günther leunde achterover. “Is het niet de een of andere ingewikkelde list? Een truc van Israël bijvoorbeeld, of van Amerika?”
“Als dat zo is, dan is het wel heel erg sluw gedaan,” zei Qati en legde de omstandigheden van de vondst uit.
“1973... dat klopt inderdaad. Ik herinner me nog dat de Syriërs de Israëli’s toen bijna verpletterd hadden...” Bock was even stil. Hij schudde kort zijn hoofd. “Hoe kun je zo’n ding gebruiken.”
“Dat is de vraag, Günther.”
“Het is nog te vroeg om die vraag te stellen. Eerst moet je vaststellen of het wapen nog te gebruiken is. Ten tweede moet je de explosieve kracht bepalen... nee, daarvoor moet je omvang, gewicht en draagwijdte bepalen. Dat is de belangrijkste overweging. En dan pas komt het vernietigend vermogen, neem ik aan...” Hij verviel in zwijgen. “Neem ik aan? Ik weet niet veel van die wapens. Ze hoeven niet zwaar te zijn. Ze kunnen met artilleriegranaten van minder dan twintig centimeter doorsnee afgevuurd worden. Dat weet ik wel.”
“Deze is veel groter, vriend.”
“Je had het me niet moeten vertellen, Ismael. In zo’n kwestie staat veiligheid voorop. Je kunt niemand dergelijke kennis toevertrouwen. Mensen praten, mensen scheppen op. Er kunnen spionnen in je organisatie zitten.”
“Het moest gebeuren. Ghosn weet dat hij het niet alleen af kan. Wat voor contacten heb jij in de DDR?”
“Wat voor soort? Ik ken een paar technici, mensen die gewerkt hebben aan het nucleaire programma van de DDR... dat programma is nu trouwens helemaal van de baan, weet je.”
“Hoezo?”
“Honnecker had diverse reactors van Russische makelij willen bouwen. Toen Duitsland één werd, wierpen hun milieuactivisten een blik op het ontwerp en... de rest kun je je wel voorstellen. Die Russische ontwerpen hebben niet zo’n beste reputatie.” Bock gromde. “Zoals ik telkens weer zeg: die Russen zijn achterlijk. Hun reactorontwerpen, zo kreeg ik te horen, waren voornamelijk ontwerpen voor de verrijking van splijtbaar materiaal voor wapens...”
“En...?”
“En er is waarschijnlijk ook een nucleair wapenprogramma in de DDR geweest. Maar daar heb ik eigenlijk nooit bij stilgestaan! Wat wil je precies van mij?” “Ik wil dat je naar Duitsland reist en daar mensen vindt — het liefst hebben we er maar één — die ons willen helpen.”
Terug naar Duitsland? dacht Bock. “Ik heb...”
Qati wierp een envelop in de schoot van zijn vriend. “Beiroeth is al eeuwen een kruispunt. Die reisdocumenten zijn beter dan de echte.”
“Je zult meteen je locatie moeten veranderen,” zei Bock. “Als ik gesnapt word, zul je ervan moeten uitgaan dat ze alles wat ik weet, uit me zullen halen. Ze hebben Petra ook gebroken. Ze kunnen mij, of wie dan ook breken.”
“Ik zal voorje veiligheid bidden. In die envelop zit een telefoonnummer. Als je terugkomt, zullen wij ergens anders zijn.”
“Wanneer vertrek ik?”
“Morgen.”