22: Repercussies

“Verdomme Ryan, dat kun je niet makenl”
“Wat maken?” vroeg Jack.
“Je bent buiten mij om naar The Hill gegaan.”
“Wat bedoelt u? Ik heb Trent en Fellows er alleen maar op gewezen dat er een probleem zou kunnen zijn. Dat is mijn werk.”
“Het is niet bevestigd,” hield de directeur vol.
“En wat wordt ooit volledig bevestigd?”
“Lees dit maar eens.” Cabot overhandigde een nieuw dossier.
“Dit is SPINNAKER. Waarom heb ik dit niet eerder gezien?”
“Lees het nu maar!” snauwde Cabot terug.
“Bevestigt het lek...” Het was maar een kort dossier en Jack las het vliegensvlug door. “Maar hij denkt dat het een lek op het bureau in Moskou is. Een coderingsklerk of zo.”
“Dat is pure speculatie... het enige dat hij echt zegt is dat hij van nu af aan zijn rapporten persoonlijk wil overhandigen. Dat is uiteindelijk het enige definitieve dat hierin staat.”
Cabot ontweek de kwestie. “Ik weet dat we dat eerder hebben gedaan.” “Dat hebben we,” gaf Ryan toe. Het zou nu zelfs gemakkelijker gaan met de directe vlucht van New York naar Moskou.
“Hoe ziet die ‘rattenlijn’ er nu uit?”
Ryan fronste het voorhoofd. Cabot bezigde graag CIA-jargon, hoewel de term ‘rattenlijn’, die betrekking had op de keten van mensen en methoden waardoor een document verplaatst werd van een agent naar de desbetreffende officier, al uit de mode was. “Heel eenvoudig deze keer. Kadishev laat zijn bericht in een zak van zijn jas achter. De bediende van de garderobe op het Congres haalt het eruit en geeft het terloops in het voorbijgaan aan een van onze mensen. Eenvoudig en rechtstreeks. En behoorlijk snel. Het heeft me nooit echt lekker gezeten, maar het werkt.” “We hebben nu dus twee topagenten die ongelukkig zijn met ons
communicatiesysteem, en ik moet helemaal naar Japan vliegen om er een te ontmoeten.”
“Het is niet ongewoon dat een agent een hooggeplaatst iemand van de dienst wil spreken, directeur. Deze mensen worden zenuwachtig en ze dienen te weten dat er van hogerhand voor hen gezorgd wordt.”
“Dat kost me een hele week!” jammerde Cabot.
“U moet begin februari toch naar Korea,” merkte Ryan op. “Bezoek onze vriend dan op de terugreis. Hij hoeft u niet onmiddellijk te spreken, alleen maar spoedig.” Ryan concentreerde zich weer op het SPINNAKER-rapport en vroeg zich af waarom de directeur zich zo door irrelevante dingen op een dwaalspoor liet zetten. Het kwam natuurlijk omdat de man een dillettant was en tamelijk lui, en bovendien verloor hij niet graag een discussie.
In het nieuwe rapport stond dat Narmonov zich erg veel zorgen maakte dat het Westen erachter zou komen hoe wanhopig zijn situatie met de Sovjetmilitairen en de KGB was. Er stond geen verdere informatie in over vermiste kernwapens, maar nogal wat over veranderingen in het parlement en nieuwe loyaliteiten. Het rapport wekte bij Ryan de indruk dat het snel in elkaar gedonderd was. Hij besloot er Mary Pat op te zetten. Van iedereen in de CIA was zij de enige die die kerel echt begreep. “Ik neem aan dat u dit met de president gaat opnemen?”
“Ja, dat denk ik wel.”
“Als ik een suggestie mag doen, herinner hem er dan aan dat we nog geen werkelijke bevestiging hebben gekregen van wat Kadishev heeft verteld.”
Cabot keek op. “En?”
“Het is waar, directeur. Als je alles uit slechts één bron hebt, en vooral iets dat uiterst belangrijk is, dan vertel je dat.”
“Ik geloof die man.”
“Ik ben er niet zo zeker van.”
“De sectie Rusland staat er ook achter,” merkte Cabot op.
“Inderdaad, ze hebben er ook hun handtekening onder gezet, maar ik zou me een stuk beter voelen als we hiervan bevestiging van derden kregen,” zei Jack. “Heb je enige grond voor gerede twijfel aan die inlichtingen?”
“Niets dat ik kan bewijzen. Ik vind alleen dat we langzamerhand bevestiging hadden moeten krijgen.”
“Dus jij verwacht van mij dat ik helemaal naar het Witte Huis ga, dit verklaar, en dan toegeef dat we er misschien naast zitten?” Cabot drukte zijn sigaar uit, tot grote opluchting van Jack.
“Jawel meneer.”
“Dat doe ik niet!”
“U moet wel, meneer. U moet dat doen omdat het de waarheid is. Dat zijn de regels.” “Jack, het wordt langzamerhand vervelend als je me telkens de regels van het spel uitlegt. Ik ben per slot de directeur, weet je?”
“Luister Marcus,” zei Ryan die probeerde om de ergernis niet in zijn stem te laten doorklinken, “we hebben van die vent echt linke informatie gekregen, en als het waar is, beïnvloedt dat onze omgang met de Russen. Maar het is niet bevestigd. Het komt maar van één persoon, nietwaar? En wat als die ernaast zit? Wat als hij iets verkeerd heeft begrepen. Of als hij liegt?”
“Hebben we reden om dat aan te nemen?”
“Geen enkele, directeur, maar met zoiets belangrijks... het is toch niet verstandig of redelijk om je regeringsbeleid te baseren op een kort briefje van één persoon.” Dat was altijd de beste manier om Marcus Cabot in beweging te krijgen. Je moest het over verstandigheid en redelijkheid hebben.
“Ik hoor nog wel van je, Jack. Oké, mijn wagen wacht. Over een paar uur ben ik terug.”
Cabot greep zijn jas en liep naar de directielift. Buiten wachtte zijn dienstauto op hem. Omdat hij directeur van de CIA was, had hij de beschikking over een paar lijfwachten. De een reed en de ander zat in de passagiersstoel. Voor de rest was het verkeer voor hem net als voor iedereen. Ryan, dacht hij op weg naar George Washington Parkway, werd langzamerhand een behoorlijk irritante figuur. Akkoord, hij was zelf een nieuweling. Oké, hij had nog geen ervaring. Oké, hij had de gewoonte de dingen van alle dag aan zijn ondergeschikten over te laten. Maar hij was de directeur en hoefde zich ook niet met elk verdomd detailtje bezig te houden. Hij was het langzamerhand zat om een of twee keer per week de gedragsregels uitgelegd te krijgen, hij was het zat dat Ryan hem passeerde, dat alles wat echt leuk was eerst uitentreuren geanalyseerd moest worden. Tegen de tijd dat hij het Witte Huis betrad, was hij laaiend.
“Morgen, Marcus,” zei Liz Elliot op haar kamer.
“Goedemorgen. We hebben weer een rapport van SPINNAKER. Dat moet de president zien.”
“En wat heeft Kadishev deze keer?”
“Wie heeft je zijn naam verteld?”
“Ryan... wist je dat dan niet?”
“Nee godverdomme,” vloekte Cabot. “Daar heeft hij me niets van verteld.” “Ga even zitten, Marcus. We hebben nog een paar minuten. Hoe gaat het tussen jou en Ryan?”
“Soms vergeet hij wie de directeur is en wie de adjunct.”
“Hij is een tikkeltje arrogant, vind je niet?”
“Een tikkeltje,” beaamde Cabot ijzig.
“Hij is goed in zijn werk — binnen de beperkingen — maar persoonlijk krijg ik langzamerhand genoeg van zijn houding.”
“Ik weet wat je bedoelt. Hij vertelt mij graag wat ik moet doen. Neem dit nu.” “O, hij vertrouwt jouw oordeel niet?” vroeg de nationale veiligheidsadviseur die haar tactiek met zorg uitkoos.
Cabot keek op. “Inderdaad, zo komt het wel over.”
“Nou, we hebben niets van de vorige regering kunnen veranderen... Hij is natuurlijk een vakman in dit soort zaken...” Haar stem dwaalde af.
“En dat ben ik niet?” wilde Cabot weten.
“Natuurlijk wel, Marcus, je weet toch dat ik dat niet zo heb bedoeld.” “Sorry Liz, je hebt gelijk. Soms strijkt hij mensen tegen de haren in. Meer is het niet.” “Laten we naar de Baas gaan.”
“Hoe betrouwbaar is dit?” vroeg president Fowler vijf minuten later.
“Zoals u al hebt gehoord, werkt deze agent al vijf jaarvoor ons en zijn inlichtingen zijn altijd juist gebleken.”
“Heb je het bevestigd gekregen?”
“Niet helemaal,” antwoordde Cabot. “Dat lijkt me ook onwaarschijnlijk, maar onze sectie Rusland denkt er ook zo over, net als ik.”
“Ryan heeft zijn twijfels.”
Cabot kreeg er langzamerhand genoeg van om telkens de naam van Ryan te moeten horen. “Ik niet, meneer de president. Ik geloof dat Ryan ons probeert te imponeren met zijn nieuwe opvattingen over de Sovjetregering. Hij wil ons graag tonen dat hij niet meer voor de Koude Oorlog is.” Weer hield Cabot zich te veel met irrelevante dingen op, dacht Elliot.
Fowlers ogen verplaatsten zich. “Elizabeth?”
“Het is zeker aannemelijk dat het veiligheidsapparaat van de Sovjets een betere positie wil scheppen,” snorde haar stem in haar redelijkste timbre. “Ze zijn niet blij met de bevrijding, ze zijn niet blij dat ze hun macht kwijt zijn en ze zijn niet blij met Narmonov, die ze falend leiderschap verwijten. Deze informatie komt derhalve overeen met een heleboel andere feiten waar we al over beschikken. Ik denk dat we het moeten accepteren, het rapport.”
“Als het waar is, dan zullen we langzamerhand onze handen van Narmonov moeten aftrekken. We kunnen niet meewerken aan een terugkeer naar het oude, gecentraliseerde bestuur, vooral niet als dat komt van elementen die zo duidelijk een hekel aan ons hebben.”
“Akkoord,” zei Liz. “We kunnen Narmonov beter lozen. Als hij de militairen niet naar zijn hand kan zetten, dan zal iemand anders dat moeten doen. We moeten hem natuurlijk een eerlijke kans geven... maar hoe, dat is linke soep. We willen dat land toch niet graag in de schoot van zijn militairen werpen, of wel?”
“Maak het nou!” constateerde Fowler.

Ze stonden in een gangpad in het enorme botendok waar de Trident-onderzeeërs klaargemaakt werden om uit te varen, en keken naar de bemanning van de USS Georgia die voor haar volgende tocht aan het inladen was.
“Heeft hij zich eruit geluld, Bart?” vroeg Jones.
“Zijn uitleg komt heel redelijk over, Ron.”
“Wanneer heb je me voor het laatst op een fout betrapt?”
“Voor alles moet er een eerste keer zijn.”
“Niet deze keer, schipper,” zei dr. Jones rustig. “Ik heb hier een zeker gevoel over.” “Akkoord, ik wil graag dat je wat meer tijd met zijn sonarjongens op de simulator doorbrengt.”
“Dat is redelijk.” Jones zweeg even. “Weet je, het is best weer eens leuk eropuit te gaan, weer eens...”
Mancuso draaide zich om. “Geef je je vrijwillig op?”
“Nee, Kim zou niet begrijpen waarom ik drie maanden weg ben. Twee weken vindt ze lang genoeg. Te lang, trouwens. Ik word erg huiselijk Bart, oud en
eerbiedwaardig.Niet meer zo jong en flitsend als die jonge gasten.”
“Wat vind je ervan?”
“Die sonarjongens? Die zijn goed. Net als die opsporingsgroep. De vent die door Ricks opgevolgd werd, dat was toch Jim Rosselli?”
“Dat klopt.”
“Hij heeft ze goed getraind. Kan dit even onder ons?”
“Tuurlijk.”
“Ricks is geen goede schipper. Hij eist te veel van zijn mannen, hij is nooit tevreden. Zo ben jij nooit geweest, Bart.”
Mancuso ontweek het compliment. “We hebben allemaal een andere stijl.” “Dat weet ik, maar ik zou toch niet graag onder hem willen varen. Een van zijn chefs heeft om overplaatsing gevraagd. En een stuk of vijf, zes onderofficieren.” “Die hadden allemaal gezinsproblemen.” Mancuso had alle overplaatsingen goedgekeurd, met inbegrip van die van de jonge chef torpedo.
,Nee, dat is niet zo,” zei Jones. “Ze hadden een smoes nodig.”
“Hoor eens, Ron, ik ben de eskadercommandant, akkoord? Ik kan mijn CO’s alleen maar evalueren op basis van hun werk. Ricks heeft die plaats niet bereikt door een loser te zijn.”
“Je kijkt vanaf de top omlaag. Ik kijk van onderen omhoog. Vanuit mijn gezichtspunt is die man geen goede schipper. Dat zou ik niet tegen iemand anders zeggen, maar wij zijn scheepsmaten geweest. Ik geef toe, ik was maar een dienstplichtige, maar jij hebt me nooit zo behandeld. Jij bent een goede baas geweest. En Ricks is dat niet. De bemanning mag hem niet en heeft geen vertrouwen in hem.”
“Verdomme Ron, ik kan mijn oordeel niet door dat soort zaken laten beïnvloeden.” “Ja, dat weet ik. Annapolis, die oude schoolring, of stropdas, of weet ik wat die studentjes uit jouw tijd voor symbool hadden. Maar je moet het anders benaderen. Zoals ik al zei, ik zou dit tegen niemand anders zeggen. Als ik op die boot zat, zou ik ook proberen overgeplaatst te worden.”
“Ik heb met schippers gevaren die ik niet mocht. Het is vooral een kwestie van stijl.” “Als jij dat zegt, commandeur.” Jones zweeg even. “Maar vergeet een ding niet. Je kunt je superieur op heel veel manieren imponeren, maar je bemanning op slechts één manier.”

Fromm stond erop dat ze zich niet haastten. De gietvorm was al lang afgekoeld en werd nu opengebroken in de inerte atmosfeer van de eerste machine. Het ruw gevormde metaal werd op zijn plaats aangebracht. Fromm controleerde zelf de computercodes die de machine vertelden wat die te doen had en drukte op de eerste knop. Het robotsysteem werd in werking gesteld. De bewegende arm koos de juiste schuurkop, bevestigde die aan de roterende as, en manoeuvreerde toen zichzelf op zijn plaats. De afgesloten omgeving werd met argon gevuld en er werd freon op het plutonium gespoten om alles op de juiste omgevingstemperatuur te houden. Fromm raakte het computerscherm aan en koos het instelprogramma. De as begon te draaien en bereikte een snelheid van meer dan duizend toeren per minuut, waarna hij het plutonium naderde met een beweging die noch menselijk, noch mechanisch was, maar volkomen anders, als een karikatuur van de bewegingen van een mens. Toen ze vanachter hun kunststof scherm toekeken, werden de eerste slijpsels van het zilveren metaal zichtbaar.
“Hoeveel verliezen we?” vroeg Ghosn.
“O, bij elkaar minder dan twintig gram,” schatte Fromm. “Niets om je zorgen over te maken.” Fromm keek naar een andere meter die de relatieve druk mat. De machine was volkomen geïsoleerd van de rest van de kamer en de druk daarbinnen was net iets lager dan buiten. Het feit dat argongas zwaarder was dan lucht, hield de zuurstof bij het plutonium vandaan. Hierdoor werd een mogelijke ontbranding voorkomen. Verbranding zou plutoniumstof voortbrengen, dat net zo dodelijk was als Fromm hun had verteld. Een giftig zwaar metaal, met daarbij het risico van radioactiviteit — voornamelijk alfadeeltjes van lage energie, waardoor de dood sneller kwam en op iets minder aangename wijze. De machinebankwerkers namen nu de supervisie van het proces over. Ze hadden extreem goed gewerkt, dacht Fromm. De vaardigheden die ze meegebracht hadden, waren onder zijn leiding opmerkelijk snel uitgegroeid. Ze waren nu bijna zo goed als de mensen waarmee hij in Duitsland had geoefend, ondanks hun gebrek aan een echte vooropleiding. Je kon zeggen wat je wilde, maar de praktijk was toch net zo’n goede leermeester als de theorie.
“Hoe lang nog?” vroeg Qati.
“Hoe vaak moet ik u dat nog vertellen? We zijn precies op schema. Deze fase van het project vergt de meeste tijd. Het produkt dat we nu maken, moet volmaakt zijn. Absoluut volmaakt. Als dit deel van het apparaat niet werkt, werkt er helemaal niets meer.”
“Dat geldt voor alles wat we tot dusver gedaan hebben,” zei Ghosn.
“Juist, jonge vriend, maar bij dit hier gaat het vaak mis. Het metaal is moeilijk te bewerken en de metallische fasetransformaties maken het des te ingewikkelder. Laten we nu die explosieblokken eens gaan bekijken.”
Ghosn had gelijk. Alles moest werken. De explosieven waren vrijwel alleen zijn probleem als Fromm het ontwerp eenmaal had gespecificeerd. Ze hadden normale TNT genomen en daar een versteviger aan toegevoegd, een plastic dat het materiaal keihard maakte zonder de chemische eigenschappen aan te tasten. Normaliter zijn explosieven plastisch en gemakkelijk kneedbaar. Maar die eigenschap moest geëlimineerd worden, aangezien de vorm van de blokken cruciaal was in verband met de wijze waarop hun explosieve energie werd afgeleverd. Ghosn had zeshonderd van die blokken gemaakt, elk een segment van een gevulde cilinder. Zeventig daarvan zouden precies in elkaar passen, waardoor een explosieve ring met een buitendiameter van 35 centimeter werd gevormd. Elk blok had een ‘lont’ die met krytonschakelaars tot ontsteking werd gebracht. De draden die de schakelaars van stroom voorzagen, moesten allemaal precies even lang zijn. Fromm pakte een van de blokken op.
“Dus u zegt dat ze allemaal identiek zijn?” vroeg Fromm.
“Volledig. Ik heb uw aanwijzingen letterlijk opgevolgd.”
“Kies er willekeurig zeventig uit. Ik neem een van die roestvrijstalen omhulsels en dan zullen we uw werk eens testen.”
De plaats was natuurlijk al voorbereid. Het was in feite de door erosie verweerde krater die een Amerikaanse Mark 84 bom had geslagen toen die enkele jaren geleden door een Israëlische F-4 Phantom werd afgeworpen. Qati’s mannen hadden een geprefabriceerde constructie van hout en balken gemaakt waarvan het dak met drie lagen zandzakken was afgezet. Er was een camouflagenet aan toegevoegd om de kansen op ontdekking te verminderen. Het assembleren van de test nam drie uur in beslag. Een elektronische spanningsmeter werd in de stalen kast aangebracht en een snoer liep naar de volgende krater, tweehonderd meter verderop, waar Fromm met een oscilloscoop wachtte. Ze waren net voor de duisternis viel klaar.
“Klaar,” zei Ghosn.
“Ga door,” antwoordde Fromm die zich op zijn scoop concentreerde.
Ibrahim drukte op de knop. De constructie spatte voor hun ogen uiteen. Enkele zandzakken overleefden het. Ze vlogen door de lucht, maar het effect bestond vooral uit een fontein van aarde. Op de oscilloscoop werd de piekdruk vastgelegd, ruim voor de dreun van de ontploffing hun oren bereikte. Bock en Qati waren enigermate teleurgesteld in de gevolgen van de explosie, die voornamelijk door zandzakken was opgevangen. Was zo’n geringe detonatie wel voldoende om een kernwapen tot ontsteking te brengen?
“En?” vroeg Ghosn toen een man wegrende naar de pasgevormde krater. “Een afwijking van tien procent,” antwoordde Fromm, die opkeek. Toen glimlachte hij. “Tien procent te veel.”
“Wat betekent dat?” vroeg Qati, plotseling bang dat ze iets verkeerd hadden gedaan. “Dat betekent dat mijn jonge student hier zijn lessen goed heeft geleerd.” Een kwartier later wisten ze het zeker. Er waren twee mannen voor nodig en pas na een half uur hadden ze de wolframen kast losgemaakt van de kern. Wat aanvankelijk een bijna massieve stalen massa was geweest, zo groot als de vuist van een man, was nu een verwrongen cilinder, niet dikker dan een sigaar. Was dit plutonium geweest, dan zou een nucleaire reactie hebben plaatsgevonden. Daar was de Duitser zeker van. Fromm hield hem in zijn hand omhoog en gaf hem aan lbrahim.
“Herr Ghosn,” zei hij plechtig. “U hebt een talent voor explosieven. U bent een uitstekend technicus. In de DDR kostte het ons drie pogingen om het precies goed te krijgen. U hebt het in één keer gedaan.”
“Hoeveel meer?”
Fromm knikte. “Uitstekend. Morgen doen we het weer. We zullen natuurlijk alle roestvrijstalen omhulsels testen.”
“Daarom hebben we ze ook gemaakt,” beaamde Ghosn.
Op de terugreis ging Bock zijn eigen berekeningen na. Volgens Fromm zou de explosieve kracht van het kernwapen groter zijn dan vierhonderdvijftigduizend ton TNT. Hij hield het gemakshalve maar op vierhonderdduizend. Bock ging altijd van een voorzichtige schatting uit. Het stadion en alles daarbinnen zou verdampen. Nee, verbeterde hij zichzelf, dat was niet werkelijk zo. Er was niets magisch aan dit wapen. Het was uitsluitend een zwaar explosief. Het stadion en alles daarin zou totaal verwoest worden, maar ontzettend veel brokstukken zouden honderden, wellicht duizenden meters worden weggeslingerd. De grond vlak bij de bom zou verpulverd worden tot deeltjes ter grootte van een molecule. Stofdeeltjes zouden vervolgens in de vuurbal omhooggezogen worden. Delen van de bom zouden zich binden met het stijgende, kolkende stof. Dat was de fallout, had hij geleerd: stof, in verbinding met bomresidu. De aard van de ontploffing — op grondhoogte — zou de maximale fallout opleveren, die daarna met de wind zou worden meegevoerd. Het grootste deel zou binnen dertig kilometer van de explosie weer op aarde terechtkomen. De rest was een speeltje van de wind. Fallout kon Chicago bereiken en St. Louis, of misschien zelfs Washington. Hoevelen zouden daaraan sterven?
Goede vraag. Hij schatte nog ruwweg tweehonderdduizend door de bom zelf, zeker niet meer. Dan nog eens vijftig- tot honderdduizend door bijwerkingen, waaronder doodsoorzaken als kanker, die zich pas vele jaren later zou manifesteren. Zoals Qati al eerder had gezegd, zou het feitelijke dodental ietwat teleurstellend zijn. Je kon zo gemakkelijk aan kernbommen denken in termen van magische
vernietigingsmachines, maar dat waren ze niet. Het waren alleen maar uiterst krachtige bommen met een paar interessante bijwerkingen. Het was tevens het beste terroristenwapen ooit gemaakt.
Terrorist? vroeg Bock zich af. Ben ik dat?
Dat zou hij natuurlijk in de ogen van een toeschouwer zijn. Bock had al lang geleden besloten wat hij vond van het oordeel van anderen. Deze gebeurtenis zou daarvan de beste uitdrukking zijn.

“John, ik heb een idee nodig,” zei Ryan.
“Wat dan?” vroeg Clark.
“Ik ben ten einde raad. De Japanse minister-president gaat in februari naar Mexcico en vandaar vliegt hij naar onze president. We moeten weten wat hij in zijn vliegtuig gaat zeggen.”
“Ik heb er de benen niet voor om me als stewardess te vermommen, doc. Ik heb die theeceremonie trouwens nooit geleerd.” De veldofficier, die nu lijfwacht was, zweeg even en werd toen serieus. “Een vliegtuig afluisteren ... ? Dat lijkt me een echte technische uitdaging.”
“Wat weet jij daarvan?”
John bekeek zijn koffie. “Ik heb eerder apparatuur geplaatst om aan inlichtingen te komen, maar altijd op de grond. Met een vliegtuig heb je nogal wat omgevingslawaai. En je moet ook maar te weten zien te komen waar je man gaat zitten. En met een presidentieel vliegtuig heb je ten slotte het probleem van de beveiliging. Maar de techniek is het moeilijkst,” besloot hij. “De grootste bedreiging voor die vent zelf bevindt zich vermoedelijk thuis, tenzij hij in Detroit overstapt. Mexico City. Oké, daar spreken de mensen Spaans en mijn Spaans is heel behoorlijk. Ik neem natuurlijk Ding mee... Welk soort vliegtuig gebruikt hij?”
“Dat heb ik nagekeken... Hij vliegt met een JAL 747. Het bovendek achter de cockpit is omgebouwd tot zijn conferentiekamer. Ze hebben er ook bedden in aangebracht. Daar zal hij zijn. Hun premier mag graag kletsen met de piloten. Hij is een ervaren reiziger en slaapt zoveel hij kan om de minste last van jetlag te krijgen.” Clark knikte. “Zijn ramen zullen toch schoongemaakt moeten worden. En hij heeft zeker geen bemanning van de luchtmacht zoals wij, die dat voor hem opknapt. Als JAL daar regelmatig op vliegt, zullen ze ook een Mexicaanse grondbemanning hebben. Ik zal die 747 eens nagaan... Maar zoals ik al zei: dat is het gemakkelijkst. Ik lul me er wel in. Misschien stuur ik Ding er wel naar toe met mooie papieren en een baan. Dat zou gemakkelijker zijn. Ik ga ervan uit dat dit de goedkeuring van hogerhand heeft?”
“De president heeft gezegd ‘het kan me niet schelen hoe’. Hij zal het laatste woord hebben wat betreft ons operatie-plan.”
“Ik moet eens een praatje gaan maken met die lui van S&T.” Clark had het over het CIA-directoraat van Science & Technology. “Het grootste probleem is het geluid... Wanneer, doc?”
“Heel snel, John.”
“Oké.” Clark ging staan. “Hé, ik word weer veldspion. Ik ben in het gebouw hiernaast. Over een paar dagen weet ik of het kan. Betekent dat dat ik niet mee kan naar Engeland?”
“Vind je dat vervelend?” vroeg Jack.
“Helemaal niet. Ik blijf net zo lief thuis.”
“Dat is reëel. Ik doe kerstinkopen bij Hamleys.”
“Weet je wel hoe gelukkig je bent dat die van jou nog klein zijn? Al mijn dochters willen mooie kleren en daar heb ik geen ene moer verstand van.” Clark vond het afgrijselijk om vrouwenkleding te kopen.
“Sally heeft ook haar twijfels, maar kleine Jack gelooft er nog steeds in.” Clark schudde zijn hoofd. “Als je niet meer in de kerstman gelooft, dan gaat de hele wereld naar de ratsmodee.”
“Gelijk heb je, man.”