17: Procesgang
De dagen werden korter, vond Jack. Dat kwam
niet omdat hij zo laat was, maar gewoon omdat de dagen korter
werden. De baan die de aarde rond de zon beschreef en de stand van
de rotatieas op het vlak van... het ecliptische vlak? Zoiets. Zijn
chauffeur zette hem bij de voordeur af en hij liep vermoeid naar
binnen, waarbij hij zich afvroeg wanneer hij voor het laatst, op de
weekends na, zijn huis bij daglicht had gezien en niet verlicht
door elektrische lampen. Het enige goede was dat hij zijn werk niet
mee naar huis nam, maar hij kon zijn geest moeilijker opruimen dan
zijn bureau. Ryan hoorde de geluiden van een normaal huis. De t.v.
stond afgestemd op Nickeleodeon. De wasmachine maakte lawaai. Daar
moest hij naar laten kijken. Hij liep de huiskamer
binnen.
“Papa?” Jack jr. rende op hem af om hem te omhelzen en keek hem
toen beschuldigend aan. “Papa, je had beloofd met mij naar baseball
gaan.” O shit! De kinderen waren weer
naar school, en er konden nog hooguit tien thuiswedstrijden in
Baltimore worden gespeeld. Hij moest, moest, moest... Wanneer? Wanneer kon hij er even tussenuit? Het
nieuwe communicatieproject was pas half gereed, en dat was zijn
troetelkind. De aannemer had een achterstand van een week, en die
zou hij moeten inhalen als hij het op de afgesproken tijd klaar
wilde hebben... “Ik zal het proberen, Jack,” beloofde Ryan zijn
zoon, die te jong was om te begrijpen dat er nog meer
verplichtingen golden dan de belofte van een vader.
“Papa, je hebt het beloofd!”
“Dat weet ik.” Shit! Jack nam zich voor
er iets aan te doen.
“Bedtijd” kondigde Cathy aan. “Morgen moet je weer naar
school.”
Ryan omhelsde zijn beide kinderen, maar deze oefening in
genegenheid liet een lege plek in zijn geweten achter. Wat voor een
vader was hij langzamerhand geworden? Jacks eerste communie was
volgend jaar april of mei, en wie kon zeggen of hij dan thuis was?
Hij kon beter maar de juiste datum uitzoeken, zodat hij die in zijn
agenda kon opnemen. Hij moest het nu maar gelijk in zijn agenda
zetten. Jack bedacht dat juist de kleine dingen als een belofte aan
je kinderen...
Kleine dingen?
Hoe heb ik het ooit zover kunnen laten komen? Wat is er van mijn
leven terechtgekomen?
Hij zag de kinderen naar hun kamers vertrekken en liep toen zelf
naar de keuken. Zijn diner stond in de oven. Hij zette het bord op
de ontbijtbar voor hij naar de koelkast liep. Hij kocht de wijn
tegenwoordig per doos. Dat was veel gemakkelijker, en zijn smaak in
wijn was de laatste tijd toch niet zo selectief. In de kartonnen
dozen was een mylar zak gevuld met... iets Australisch toch?
Ongeveer op het niveau van de Californische wijnen, zo’n jaar of
twintig geleden. Deze wijn smaakte erg fruitig, om zijn
onvolkomenheden te maskeren, en bezat het juiste alcoholpercentage,
iets dat nu eigenlijk voor hem het belangrijkste was. Jack keek
naar de klok aan de muur. Als hij veel geluk had, kreeg hij
zesenhalf, misschien wel zeven uur slaap voor de nieuwe dag begon.
Hij had de wijn nodig om in slaap te komen. Op kantoor leefde hij
op koffie en zijn stofwisseling was langzamerhand verzadigd van
caffeïne. Eens was hij in staat geweest aan zijn bureau een dutje
te doen, maar nu niet meer. Tegen elf uur in de ochtend
functioneerde hij weer prima, en laat in de middag speelde zijn
lichaam een vreemde melodie van vermoeidheid en alertheid, waardoor
hij zich soms afvroeg of hij een beetje gek aan het worden
was.
Enkele minuten later had hij zijn diner op. Jammer dat het in de
oven uitgedroogd was. Cathy had zelf gekookt. Hij was van plan
geweest om op een behoorlijk tijdstip thuis te zijn, maar er was
altijd wel iets. Toen hij opstond, voelde hij zijn maag tekeergaan.
Op weg naar de huiskamer opende hij de kastdeur en pakte een doosje
anti-maagzuurtabletten uit zijn jaszak. Hij kauwde ze fijn en
spoelde ze met wijn weg. Toen staarde hij naar zijn derde glas, en
hij was nog geen half uur thuis. Cathy was er niet, maar ze had
enkele documenten op het tafeltje naast haar vaste stoel laten
liggen. Jack luisterde en dacht een douche te horen. Fijn. Hij
pakte de afstandsbediening en zapte naar CNN voor nieuws. Het
openingsverhaal ging over Jeruzalem.
Ryan ging achterover zitten en stond zichzelf een glimlach toe. Het
lukte. Het verhaal ging over de grote toename van het toerisme.
Winkeliers vulden hun zaak al bij in afwachting van hun grootste
Kerstmis sinds tien jaar. Jezus, legde een jood uit, die had
gekozen om in de stad Bethlehem te blijven, was per slot toch een
aardige joodse jongen van goede komaf. Zijn arabische partner
leidde het camerateam de winkel door. Arabische partner, dacht
Jack. Nou ja, waarom niet?
Het is de moeite waard, dacht Ryan. Jij
hebt die boot mede te water gelaten. Jij hebt
dit mede veroorzaakt. Je hebt levens gered, en als niemand dat dan
weet, ach, wat kan het schelen. Jij weet het. God weet het. Is dat
niet voldoende?
Nee, zei Jack in een kalme flits van eerlijkheid.
En wat zou het als het idee niet helemaal origineel was geweest?
Welk idee was dat wel? Maar zijn gedachte had dit teweeggebracht,
zijn contacten hadden het Vaticaan overgehaald mee te doen, zijn...
Hij verdiende toch iets, een of andere vorm van erkenning, genoeg
voor een voetnootje in een of ander geschiedenisboek, maar zou hij
dat wel krijgen?
Jack snoof in zijn wijn. Vergeet dat maar. Liz Elliot, dat slimme
kreng, vertelde iedereen dat het Charlie Alden was geweest die het
had klaargespeeld. Als Jack ooit zou proberen de roem die hem
toekwam te oogsten, zou hij overkomen als een zwijn die de eer stal
van een dode... en Charlie was een prima kerel geweest, ondanks dat
akkefietje met dat meisje van Blum. Kop op,
Jack. Jij leeft tenminste nog. Je hebt een vrouw, je hebt
kinderen.
Maar het was nog steeds niet fair. Fair? Waarom dacht hij dat het
leven fair was? Veranderde hij soms ook in een van hen? vroeg Ryan zich af. Een andere Liz Elliot, een
andere hufter met nauwelijks visie en met een ego, omgekeerd
evenredig aan haar karakter. Hij had zich dat vaak afgevraagd, hoe
iemand corrupt werd. Hij had de heimelijke methodes gevreesd,
waarbij je ging denken dat een zaak of missie zo wezenlijk was, dat
je het perspectief op de belangrijke zaken, als het Ieven van een
individu, zelfs als het leven van een vijand, verloor. Dat was hij
nog niet kwijt, dat zou hij nooit kwijtraken, en hij wist dat van
zichzelf. Het waren de subtielere dingen die hem dwarszaten. Hij
veranderde in een functionaris, iemand die zich te sappel maakte
over erkenning en status en invloed.
Hij sloot even zijn ogen om zich eraan te herinneren wat hij al
had: een vrouw, twee kinderen, financiële onafhankelijkheid,
prestaties die niemand hem kon afnemen. Je
wordt langzamerhand net als zij...
Hij had gevochten — gedood — om zijn gezin te verdedigen. Daar was
Elliot misschien door geschoffeerd, maar op rustige momenten als nu
moest Jack hier weer met een dunne, grimmige glimlach aan
terugdenken. Op nog geen tweehonderd meter van hier had hij drie
kogels door de borst van een terrorist gejaagd, koud en efficiënt —
staal op doel — waarbij hij de waarde had bewezen van alles wat ze
hem in Quantico hadden bijgebracht. Dat zijn hart duizend slagen
per seconde had geslagen, dat hij bijna in zijn broek had gepist,
dat hij zijn kots in had moeten slikken, dat waren maar
kleinigheden geweest. Hij had gedaan wat hij had moeten doen, en
daarom Ieefden zijn vrouw en kinderen nog steeds. Hij was een man
die zijn manlijkheid op alle mogelijke wijzen had bewezen. Hij had
een prachtig meisje getrouwd, twee van God gegeven kinderen op
aarde gezet en ze met moed en vaardigheid verdedigd. Telkens als
het lot zijn uitdagingen presenteerde, had Jack die aangenomen en
de klus geklaard.
Ja, zei hij in zichzelf en glimlachte naar de t.v. Dat kreng zou eens goed gepakt moeten worden. Die
gedachte vond hij grappig. Want wie zou dat willen doen? vroeg hij
zich af. Die kille, scharminkelige teef met haar arrogantie en...
wat nog meer? Ryans geest bleef hier even bij stilstaan, zoekend
naar het antwoord op die vraag. Ze was immers zwak. Zwak en timide.
Achter al die bluf en hardheid... wat zat daar werkelijk achter?
Vermoedelijk niet veel. Hij had dat soort nationale
veiligheidsadviseurs eerder meegemaakt. Cutter bijvoorbeeld, die
nooit iets durfde door te drukken. Liz Elliot. Wie zou die willen
afraggen? Dat zou niet slim zijn en ze had trouwens nog niet
bewezen slim te zijn. Goed voor haar dat de president op Bunker en
Talbot terug kon vallen.
Jij bent beter dan iedereen van dat hele
zootje. Dat was een bevredigende gedachte om zijn glas bij
leeg te drinken. Waarom niet nog eentje? Zo
beroerd was dat spul niet. Toen Ryan terugkwam, zag hij dat
Cathy weer thuis was. Ze bestudeerde haar aantekeningen in die hoge
stoel waar ze zo graag in zat.
“Wil je een glaasje wijn, lief?”
Dr. Caroline Ryan schudde haar hoofd. “Ik heb morgen twee
operaties.” Jack ging tegenover haar in zijn eigen stoel zitten.
Hij keek bijna niet naar zijn vrouw, maar zag haar wel degelijk
vanuit zijn ooghoeken.
“Tjonge!”
Cathy keek op van haar papieren en keek hem grinnikend aan. Haar
gezicht was fraai opgemaakt. Jack vroeg zich af hoe ze het
klaarspeelde om haar haar onder de douche niet in de war te
brengen.
“Waar heb je dat vandaan gehaald?”
“Uit een catalogus.”
“Van wie, van Fredericks?”
Dr. Caroline Muller Ryan, chirurg, was gehuld in een zwarte
peignoir die een meesterwerk was op het gebied van onthullen en
verbergen. Hij kon niet zien wat de robe op zijn plaats hield.
Daaronder was iets flinterduns en... iets heel moois. Maar de kleur
was vreemd, want Cathy’s onderkleding was uitsluitend wit. Hij had
nooit dat prachtige witte gewaad vergeten dat ze op hun
huwelijksnacht had gedragen. Niet dat ze toen nog maagd was
geweest, maar op de een of andere manier had die witte zijde
gesuggereerd dat... dat was ook een herinnering die nooit weg zou
gaan, dacht Jack. Ze had hem sindsdien nooit meer gedragen. Wat heb
ik gedaan om dit prachtige meisje te verdienen? vroeg Jack zich
af.
“Wat verschaft mij de eer?” vroeg Jack.
“Ik heb eens nagedacht.”
“Waarover?”
“Nou, kleine Jack is nu zeven, Sally tien. Ik wil er nog
een.”
“Nog een wat?” Jack zette zijn glas neer.
“Nog een baby, idioot!”
“Waarom?” vroeg haar echtgenoot.
“Omdat het nu nog kan, en omdat ik het wil. Het spijt me,”
vervolgde ze met een zachte g glimlach, “als je daar moeite mee
hebt. Met de oefening, bedoel ik.” “Ik denk dat ik dat wel
aankan.”
“Ik moet om half vijf op,” zei Cathy, “mijn eerste operatie is voor
zevenen.” Ze kwam overeind en liep naar haar echtgenoot. Cathy
bukte zich en kuste hem op de wang. ”Ik zie je boven
wel.”
Ryan zat enkele minuten roerloos. Hij gooide de rest van zijn glas
naar binnen, zette de t.v. uit en glimlachte in zichzelf. Hij
controleerde of het huis goed was afgesloten en het
beveiligingssysteem aanstond. Hij liep de badkamer in en poetste
zijn tanden. Een behoedzame blik in haar make-uplade onthulde een
thermometer en een indexkaartje met data en temperaturen. Zo. Het
was dus geen geintje. Ze had erover nagedacht en dit, typisch iets
voor haar, voor zich gehouden. Nou, dat was toch prima, of
niet?
Jack liep de slaapkamer in, hing zijn kleren op en trok een badjas
aan voor hij zich aan de zijde van zijn vrouw op bed voegde. Ze
sloeg haar armen om zijn nek en bij kuste haar.
“Weet je het zeker, schat?”
“Vind je het vervelend?”
“Cathy, om jou een genoegen te doen... kun je alles krijgen wat ik
heb. Wat je maar wilt.”
Ik wou dat je wat minder dronk, zei
Cathy niet. Daar was het nu de tijd niet voor. Ze voelde zijn
handen door de peignoir. Jack had sterke, maar zachte handen, die
nu haar figuur aftastten door haar gewaad heen. Het was goedkoop en
hoerig, maar iedere vrouw had er recht op er af en toe goedkoop en
hoerig uit te zien, zelfs een geassocieerd hoogleraar oogchirurgie
aan het Wilner Ooginstituut van het John Hopkins Ziekenhuis. Jacks
mond smaakte naar tandpasta en goedkope witte wijn, maar de rest
van hem rook als een man, een man die haar leven tot een droom had
gemaakt... meestal een droom. Hij werkte te hard, dronk te veel,
sliep niet voldoende. Maar daarachter was hij helemaal haar kerel.
En betere bestonden er niet, met al die zwakheden en niet thuis
zijn, met alles.
Cathy maakte de juiste geluidjes toen Jacks handen de knoopjes
vonden. Hij begreep wat ze bedoelde, maar zijn vingers waren
onhandig. De knoopjes waren irriterend klein en ze hadden van die
verdomde, piepkleine lusjes, maar achter de knoopjes en de stof
waren haar borsten en dat feit zorgde ervoor dat hij niet ophield.
Cathy haalde diep adem en rook haar lievelingspoeder. Ze hield niet
erg van parfum. Een vrouw maakte zelf alle luchtjes die een man
nodig had, vond ze. Zie je wel! Nu hadden zijn handen haar naakte,
gladde en nog jonge huid gevonden.
Zesendertig was niet oud, niet te oud om nog een kind te krijgen.
En ze wilde er dolgraag nog eentje bij, ze wilde weer nieuw leven
in zich voelen groeien. Daarvoor nam ze de maagstoornissen op de
koop toe, de ingedrukte blaas, dat ongerief dat slechts een
kleinigheid was naast het wonder van het nieuwe leven. De
geboortepijn — leuk was anders, maar ze kon het aan met Jack aan
haar zijde, zoals bij Sally en kleine Jack. En het was de diepste
liefdesdaad die ze ooit had gekend. Dit was nu de betekenis van
vrouw zijn, leven te kunnen geven aan de wereld, een man de enige
vorm van onsterfelijkheid te geven die er bestond, zoals hij die
aan haar schonk. En bovendien, dacht ze met een onderdrukt
gegiechel, zwanger worden was een stuk beter dan dat stomme
joggen.
Jack trok haar peignoir helemaal uit en vlijde haar op bed neer.
Daar was hij goed in, altijd al geweest, vanaf hun eerste, nerveuze
keer, en op dat ogenblik had hij geweten dat hij haar om haar hand
zou vragen... nadat hij eerst de andere delen verzameld had. Weer
een gegiechel uit het verleden en heden toen zijn hand over haar
huid gleed, die zowel heet als koud aanvoelde. En toen hij het had
gevraagd, toen hij de moed had verzameld, had ze de vrees in zijn
ogen gezien, de angst afgewezen te worden, terwijl zij degene was
geweest die zich een hele week zorgen had gemaakt — ze had zelfs
een keer gehuild — dat hij haar niet zou vragen, dat hij van
gedachten zou veranderen, iemand anders zou vinden. Al voor hun
eerste vrijpartij had Cathy het geweten. Dit was hem! Jack was de
man met wie ze haar leven wilde delen, wiens kinderen ze wilde
dragen, die ze tot aan het graf zou beminnen en misschien nog
verder, als de priesters gelijk hadden. Het was niet zijn grootte
of kracht, ook niet de moed die hij twee keer in haar bijzijn had
getoond — en, vermoedde ze, nog vaker op andere plaatsen waarvan ze
nooit iets zou weten — maar het was zijn goedheid, zijn zachtheid
en een kracht die alleen zichtbaar was voor iemand met het juiste
oog. Haar echtgenoot was in sommige opzichten gewoon, in andere
uniek, maar in alle opzichten een man, met al de krachten en een
paar van de zwakheden... En vanavond zou hij haar een nieuw kind
schenken. Haar cyclus, voorspelbaar als altijd, was door haar
ochtendtemperatuur bevestigd. Nou ja, gaf ze toe, het was vooral
een statistische waarschijnlijkheid, maar in dit geval een heel
grote
waarschijnlijkheid. Ze moest niet te klinisch doen, niet met Jack,
niet in een tijd als nu.
Haar huid stond nu in brand. Daar was Jack toch zo goed in! Zijn
kussen waren zowel teder als hartstochtelijk, zijn handen
wonderlijk vaardig. Hij verruïneerde haar haar, maar dat deed er
niet toe. Permanenten waren een verspilling van tijd en geld als je
constant een chirurgenkap op had. Door de geur van poeder kwamen nu
de meerzeggende geuren van een vrouw die bijna klaar is. Doorgaans
was ze actiever bij deze gebeurtenissen, maar vandaag liet ze alles
aan Jack over die haar zijdeachtige huid afzocht op... op
interessante delen. Dat vond hij af en toe prettig. Hij vond het
ook lekker als ze wat actiever was. Je kon het op meer dan een
manier doen. Het kwam bijna als een verrassing. Cathy boog haar rug
en slaakte zachte jammerkreetjes zonder werkelijk iets te zeggen.
Het was niet nodig. Ze waren al zo lang getrouwd, dat hij alle
signalen kende. Ze kuste hem hard, en waar ze hem maar kussen kon
en begroef haar nagels in zijn schouders. Dat signaal betekende dat
het nu zou moeten gebeuren.
Maar er gebeurde niets.
Ze pakte zijn hand, kuste die en duwde hem omlaag om hem te laten
merken dat ze gereed was.
Hij leek ongewoon gespannen. Ach, misschien joeg ze hem op... laat
hem nou maar... ze had hem per slot de leiding overgedragen en als
ze nu veranderde... Ze trok zijn hand weer naar haar borst en werd
niet teleurgesteld. Cathy hield hem meer in de gaten. Dat probeerde
ze althans. Zijn vaardigheid haar tot opwinding te brengen, was
onverminderd. Weer gilde ze het uit, kuste hem hard, hijgde naar
adem en liet hem weten dat hij het was, dat haar hele wereld om hem
draaide zoals die van hem rond haar. Maar zijn rug en schouders
stonden nog gespannen en waren vol harde bulten. Wat was er aan de
hand? Haar handen bewogen zich weer, ze gingen over zijn borst, ze
speelden met zijn zwarte haren. Dat maakte hem altijd geil...
vooral als haar handen het harig spoor laag volgden
tot...
Wat!
Jack, wat is er mis?” Het duurde een eeuwigheid voor ze hem hoorde
spreken. “Ik weet het niet.” Jack rolde op zijn zij, weg van zijn
vrouw, terug op zijn rug, en zijn zijn ogen staarden naar het
plafond.
“Vermoeid?”
“Dat zal het wel zijn.” Jack sprak de woorden slordig uit. “Sorry,
schat.” Verdomme verdomme verdomme!
Maar voor ze iets bedacht had dat ze kon zeggen, waren zijn ogen
gesloten.
Dat komt door die uren die hij maakt en al dat
gedrink! Maar het was niet eerlijk! Dit was de dag, dit was
het ogenblik, en...
Je gedraagt je egoïstisch.
Cathy kwam uit bed en pakte haar peignoir van de vloer op. Ze hing
die keurig op en pakte toen een andere waar ze beter in kon slapen.
Toen liep ze naar de badkamer. Hij is een man,
geen machine. Hij is vermoeid. Hij werkt verdomme veel te hard.
Iedereen kan een slechte dag hebben. Soms wil hij het en dan ben
jij niet in de stemming, en soms wordt hij daar een beetje woest
over, en het is niet zijnfout en het is niet jouwfout. Je hebt een
prachtig huwelijk, maar het is niet volmaakt. Je kunt nooit een
betere man dan Jack krijgen, maar hij is zeker niet
volmaakt.
Maar ik wilde zo graag...
Ik wil weer een baby en het is nu zo’n goed moment, nu kan
het!
Cathy’s ogen vulden zich met tranen van teleurstelling. Ze wist dat
ze unfair was. Maar ze was nog steeds teleurgesteld. En een
tikkeltje boos.
“Nou commandeur, tegen de marine kan niets op.”
“Ha die Ron, je had toch niet gedacht dat ik een ouwe scheepsmakker
met een huurwagen zou laten komen.”
“Eigenlijk wel.”
Mancuso snoof misprijzend. Zijn chauffeur wierp de bagage in de
kofferbak van de marine-Plymouth terwijl hij met Jones achterin
stapte.
“Hoe is het thuis?”
“Prima, bedankt, commandeur.”
“Je mag me nu wel Bart noemen, doctor Jones. Bovendien hebben ze me
net gescreend voor het admiraalschap.”
“Goed dan!” constateerde dr. Ron Jones. “Bart, dat klinkt goed.
Maar noem me alsjeblieft geen Indy. O ja, het gezin. Kim gaat weer
naar school en moet haar doctoraal nog doen. De kinderen zitten
allemaal op school — met dagopvang, of zoiets — en ik word
langzamerhand een verdomde zakenman.”
“Ondernemer is geloof ik het juiste woord,” merkte Mancuso
op.
“Als je per se technisch wilt doen... Oké, ik bezit een groot deel
van de maatschappij. Maar ik maak nog steeds mijn handen vuil. Ik
heb een zakenjongen die dat geouwehoer met de boeken voor zijn
rekening neemt. Ik doe liever het echte werk. De afgelopen maanden
zat ik nog in AUTEC op de Tennessee om
een nieuw systeem uit te proberen.” Jones keek naar de chauffeur.
“Kan ik hier praten?”
“Onderofficier Vincent mag meer geheimen horen dan ik. Klopt toch
hè?” “Inderdaad, meneer. De admiraal heeft altijd gelijk, meneer,”
merkte de chauffeur op toen hij koers zette naar Bangor.
“Je hebt een probleem, Bart.”
“Hoe groot?”
“Een uniek probleem, schipper,” zei Jones en hij dacht terug aan de
tijd toen hij met Mancuso enkele interessante dingen aan boord van
de USS Dallas had gedaan. “Het is nooit
eerder gebeurd.”
Mancuso rolde met zijn ogen. “Heb je foto’s van de
kinderen?”
Jones knikte. “Vanzelfsprekend. Hoe gaat het met Mike en Dominic?”
“Nou, Mike wil naar de luchtvaartacademie.”
“Vertel hem dat je brein van zuurstof gaat rotten.”
“Dominic overweegt CalTech.”
“Het is niet waar? Daar kan ik hem verdomme wel mee
helpen.”
De rest van de rit werd aan koetjes en kalfjes besteed. Mancuso
beende zijn kantoor in en sloot de geluiddichte deur achter Jones,
waarna hij koffie bij zijn steward bestelde.
“Wat is het probleem, Ron?”
Jones aarzelde een fractie van een seconde voor hij antwoord gaf.
“Ik denk dat iemand de Maine heeft
gevolgd.”
“Een Ohio! Maak het nou!”
“Waar is ze nu?”
“Op weg naar zee. Met bemanning Blauw. Ze neemt contact op met een
688 terwijl ze buiten de zeeëngte wat geluiden checkt, en dan vaart
ze regelrecht naar haar patrouillegebied.” Mancuso kon vrijwel
alles met Jones bespreken. Zijn maatschappij adviseerde alle
onderzeeboten en anti-onderzeeboten in de Amerikaanse vloot op het
gebied van sonar en dat hield nu eenmaal in dat het bedrijf het een
en ander van operaties af wist.
“Heb je nog wat jongens van Goud op de basis?”
“De kapitein is met vakantie. De XO is hier wel, Dutch Claggett.
Ken je die?” “Zat hij niet op de Norfolk? Een zwarte kerel?”
“Dat klopt.”
“Ik heb veel goede dingen over hem gehoord. Hij heeft mooi werk
gedaan op een carriergroep toen hij zich moest kwalificeren als
commandant.”
“Die is het! Hij is geboren voor de onderzeedienst. Volgend jaar
zal hij wel het bevel krijgen over een snelle aanvaller.”
“Wie is zijn commandant?”
“Harry Ricks. Heb je van hem gehoord?”
Jones keek naar de deur en mompelde iets. “Ik heb een nieuwe
kracht, een gepensioneerd meester die de laatste tocht met Ricks
heeft gevaren. Is hij zo ellendig als ik hoor?”
“Ricks is een supertechnicus,” zei Mancuso. “Dat meen ik. In
technologie is hij een genie.”
“Mooi schipper, dat ben jij ook, maar weet Ricks hoe hij moet
varen?” “Wil je koffie, Ron?” Mancuso wees naar de pot.
“Misschien hebt u liever commandant Claggett hier, meneer.” Jones
ging staan en pakte zijn eigen koffie. “Sinds wanneer doe jij zo
diplomatiek?”
“Dat zijn de verantwoordelijkheden die bij het commando horen, Ron.
Ik heb buitenstaanders ook nooit over die gekke dingen verteld die
jij op de Dallas hebt
geflikt.”
Jones draaide zich lachend om. “Oké, die slag is voor jou. Ik heb
hier in mijn tas de sonar-analyse. Ik moet zijn koers zien, de
lijst met dieptes, dat soort spullen. Ik geloof dat de Maine inderdaad gevolgd is, Bart, en dat is geen
kattepis.”
Mancuso pakte de telefoon op. “Zoek luitenant-commandant Claggett
voor mij op. Ik wil hem meteen op mijn kantoor. Bedankt Ron, hoe
zeker...”
“Ik heb de analyse zelf verricht. Een van mijn mensen wierp er een
blik op en kreeg iets in de smiezen. Ik heb vijftig uur lang die
data bestudeerd. Er is een kans op de drie, misschien meer, dat ze
gevolgd is.”
Bart Mancuso zette zijn koffie neer. “Dat is heel moeilijk te
geloven.”
“Dat weet ik. Dat feit alleen al kan mijn hele analyse naar de
prullenmand verwijzen. Het is inderdaad niet te geloven.”
Het was een geloofsartikel in de Amerikaanse marine dat haar vloot
ballistische raketonderzeeboten nooit, niet één keer, nimmer waren
opgespoord terwijl ze op een patrouille voeren die de vijand moest
afschrikken. En zoals met de meeste artikelen des geloofs, waren er
restricties.
De locatie van Amerikaanse raketonderzee-bases was geen geheim.
Zelfs de militaire besteldienst die pakjes afgooide, wist waar ze
ongeveer moesten zijn. Op jacht naar een betere verhouding
kosten-efficiency gebruikte de marine hoofdzakelijk burger
veiligheidspersoneel — ‘rentacops’ — op haar bases. Mariniers
werden alleen ingezet als er sprake was van kernwapens. Waar je
mariniers zag, daar moesten ook kernwapens zijn. Dat werd een
veiligheidsmaatregel genoemd. De raketboten verschilden
onmiskenbaar van de kleinere snelle aanvallers. De scheepsnamen
stonden in het marineregister vermeld en de zeelui op die schepen
droegen petjes met hun naam en scheepsnummer. Met kennis waar
iedereen over beschikte, wisten de Sovjets ook waar ze hun eigen
snelle aanvallers moesten inzetten tegen de Amerikaanse ‘boomers’
(raketonderzeeboten) als die het zeegat uitvoeren. Aanvankelijk was
dit geen probleem geweest. De eerste klassen van de Russische
snelle aanvalsonderzeeboten waren uitgerust met ‘Helen
Keller’-sonar waar je niets mee kon zien of horen, en de boten zelf
waren lawaaiiger dan auto’s zonder uitlaat. Dat was allemaal
veranderd met de komst van de Victor-III-klasse, die ongeveer in de
buurt kwam van een late Amerikaanse 594-klasse wat betreft
uitgestraald lawaai en wier sonar ongeveer gelijkwaardig was.
Victor-III’s waren af en toe gesignaleerd bij Juan de Fuca Strait —
en elders — waar ze wachtten tot een Amerikaanse raketonderzeeboot
het zeegat koos. Aangezien haveningangen alleen onder strikte
voorwaarden toegankelijk waren, hadden ze in sommige gevallen
contact gemaakt en zich niet meer laten weglokken. Af en toe had
dit geresulteerd in actieve sonarimpulsen, iets dat de Amerikaanse
onderzeebemanning irriteerde en zenuwachtig maakte. Daarom
vergezelden Amerikaanse snelle aanvalsonderzeeboten vaak
raketonderzeeboten op weg naar zee. Hun missie was de Sovjet
onderzeeboten weg te jagen. Dat deden ze heel eenvoudig door de
sonar een extra doelwit te bieden, waardoor de tactische situatie
minder helder werd, en soms dwongen ze de Russische onderzeeboot
van zijn spoor door hem te rammen — dat werd een schouderduwtje
genoemd — een eufemisme voor het obscene taalgebruik van de marine.
In feite waren Amerikaanse ‘boomers’ uitsluitend in ondiep water
gesignaleerd, en alleen bij goed bekende havens, en dan nog slechts
voor korte perioden. Zodra de Amerikaanse onderzeeboten diep water
bereikten, veranderde hun tactiek. Ze vermeerderden snelheid om de
gesleepte sonar van de ander in de war te brengen, waarna ze
ontwijkende manoeuvres uitvoerden en ten slotte stil werden. Op dat
punt werd — onveranderlijk — het contact met de Amerikaanse
onderzeeboot verbroken. De Russische onderzeeboot had het nakijken
en werd nu de prooi in plaats van de jager. De meeste
raketonderzeeboten bezaten uitstekend getrainde torpedoschutters en
de agressiefste commandanten richtten alle vier hun buizen, geladen
met Mark 48 torpedo’s, op de nu blinde Sovjet onderzeeboot, die ze
kwetsbaar en overrompeld zagen afdruipen.
Het was gewoon een feit dat Amerikaanse raketonderzeeboten in hun
eigen patrouillewateren onkwetsbaar waren. Als er snelle
aanvalsboten op hen werden ingezet, moesten ze goed uitkijken dat
ze op diepte bleven — het had veel weg van de verkeerscontrole bij
de commerciële luchtvaart — om te voorkomen dat er onbedoeld
verkeerscontrole bij de commerciële luchtvaart — om te voorkomen
dat er onbedoeld klasse, hadden zelden raketonderzeeboten
opgespoord, en de keren dat een Ohio was opgespoord, vielen op de
vingers van één hand te tellen. In bijna al die gevallen was er een
ernstige fout gemaakt door de commandant van zo’n rakettenboot. Dat
was de ‘allerzwartste aantekening op zijn rapport’, en zelfs dan
was dit staaltje alleen maar mogelijk als de commandant van de
snelle aanvaller heel goed was en bijzonder veel geluk had; en
onveranderlijk werd hij op zijn beurt ontdekt. De Omaha had een van de beste schippers van de
Pacific-vloot, maar zelfs hij had de Maine niet kunnen vinden, ondanks uitstekende
inlichtingen — beter dan die waar een Sovjetcommandant gewoonlijk
op kon rekenen.
“Goedemorgen, meneer,” zei Dutch Claggett toen hij naar binnen
liep. “Ik was beneden in de hal bij Personeelszaken.”
“Commandant, dit is doctor Ron Jones.”
“Is dit de Jones waar u zo graag over opschept, meneer?” Claggett
schudde de hand van de burger.
“Geen van die verhalen is waar,” zei Jones.
Claggett bleef stokstijf staan toen hij de blikken zag. “Is er
iemand gestorven of iets dergelijks?”
“Pak een stoel,” zei Mancuso. “Ron denkt dat jij op je laatste
patrouille bent gezien.” “Gelul,” zei Claggett. “Neem me niet
kwalijk, meneer.”
“Ubent behoorlijk zelfverzekerd,” zei Jones.
“De Maine is de beste onderzeeboot die
we hebben, doctor Jones. Wij zijn een zwart gat. We stralen geen
geluid uit, we zuigen het op.”
“Oké, commandant, we weten nu dat je loyaal bent. En nu ter zake.”
Ron maakte zijn aktentas open en trok daar een dikke stapel
computerprints uit. “Precies halverwege jullie
patrouille.”
“O ja, dat is het punt waarop we naar de Omaha zijn geslopen.”
“Daar heb ik het niet over. De Omaha
zat vlak voor jullie,” zei Jones en sloeg de desbetreffende pagina
op.
“Ik geloof het nog steeds niet, maar ik zal even kijken wat u
hebt.”
De computerpagina’s waren in wezen een grafische print van twee
‘waterval’-displays van de sonar. Ze vermeldden de tijd en de reële
koers. Op een apart vel stonden de omstandigheden van het milieu
vermeld, voornamelijk de watertemperatuur. “Jullie hadden een
heleboel rotzooi in de buurt,” zei Jones en hij wees naar de
aantekeningen op de pagina. “Veertien vissersboten, een stuk of
vijf, zes koopvaardijschepen voor diep watergebruik, en ik zie een
zootje van die bultruggen op jacht naar lekkere kril. Je sonarploeg
heeft het misschien erg druk gehad, werd misschien overladen. En
jullie hadden ook een behoorlijk harde laag.” “Dat klopt,” gaf
Claggett toe.
“Wat is dit?” Jones wees naar een lawaaiwolk op de display.
“Weet u, we zaten de Omaha achterna en de kapitein besloot ze op te
schrikken met een waterkogel.”
“Het is niet waar!” zei Jones. “Akkoord, dat verklaart zijn
reactie. Ik neem aan dat ze schoon ondergoed hebben aangetrokken en
toen naar het noorden zijn gegaan. Dat was je trouwens bij mij niet
gelukt.”
“O nee?”
“Zeker niet,” antwoordde Jones. “Ik lette er altijd goed op wat er
achter me zat. Ik heb op Ohio’s gezeten, commandant, oké? Je kunt
opgespoord worden. Dat kan iedereen overkomen. Het is niet alleen
het platform. Kijk nu eens hier.”
De printout vertoonde een door de computer gegenereerde kakofonie
van puntjes die voor het overgrote deel alleen maar toevallig
plaatselijk lawaai aanduidden, alsof een kolonie mieren uren over
de pagina’s was gelopen. En zoals in alle willekeurige gevallen,
waren hier ook onregelmatigheden. Er waren plaatsen waar de mieren
om de een of andere reden geen stap hadden gezet, en er waren
plaatsen waar een grote groep zich had verzameld en weer
verspreid.
“Deze koerslijn,” zei Jones. “Dit patroon komt acht keer terug, en
het komt alleen terug als de laag dunner wordt.”
Commandant Claggett fronste het voorhoofd. “Acht, zegt u? Deze twee
kunnen echo’s zijn van die vissers, of CZ-contacten die echt ver
weg zijn.” Hij bladerde door de pagina’s. Claggett kende zijn
sonar. “Dit is dun.”
“Daarom hebben uw mensen het niet gezien, aan boord niet, en ook
niet hier. En daarom heb ik het contract om jullie nog eens te
checken,” zei Jones. “Wie was daar buiten?”
“Commandeur?” vroeg Claggett en kreeg een knik. “Er was een
Akula-klasse daar ergens in de buurt. De P-3’s raakten zijn spoor
ten zuiden van Kodiak bijster. Hij moet dus binnen een mijl of
zeshonderd van ons gezeten hebben. Dat wil nog niet zeggen dat hij
het ook is.”
“Welke?”
“De Admiraal Lunin,” antwoordde
Claggett.
“Commandant Dubinin?”
“Jezus, je bent inderdaad van veel geheimen op de hoogte?”
constateerde Mancuso. “Ze zeggen dat hij erg goed is.”
“Dat hoort hij ook te zijn, we hebben een wederzijdse vriend. Mag
commandant Claggett dit horen?”
“Nee. Sorry Dutch, maar dit is echt geheim.”
“Ik vind dat je hem op de hoogte moet brengen,” zei Jones. “Dat
geheime gedoe kan wel eens te ver gaan, Bart.”
“Regels zijn regels.”
“Jaja. Hoe dan ook, deze hier, daar kwam ik niet uit. De laatste
pagina.” Ron bladerde naar het einde. “Jullie kwamen omhoog tot
antennediepte...” “Ja, een oefening met raketten.”
“Je hebt rompgeluiden gemaakt.”
“We zijn snel gestegen en de romp is van staal, niet van plastic,”
zei Claggett geïrriteerd. “En?”
“Uw romp ging dus sneller door de laag dan uw staart. Uw gesleepte
sonar heeft dit opgevangen.”
Claggett en Mancuso werden doodstil. Wat ze zagen was een vage
verticale lijn, maar de lijn bevond zich op een frequentie die
typerend was voor de akoestische handtekening van een
Sovjet-onderzeeboot. Het was zeker geen definitief bewijs, maar het
was wel iets, zoals dat andere dat Jones was opgevallen, iets pal
achter de Maine. “Als ik zou wedden, en
dat doe ik natuurlijk niet, dan zou ik twee tegen één willen wedden
dat, terwijl jullie onder die laag zaten, iemand vlak daarboven
rustig heeft gedreven met zijn staart eronder. Hij ving jullie
romptransient op, zag dat jullie naar het ondiepe gingen, en dook
weer weg onder de laag net toen jullie eruit kwamen. Een slimme
manoeuvre, maar die grote hoek waaronder jullie omhoog gingen,
betekende ook dat je staart langer beneden bleef dan had gemoeten,
en daar is zijn handtekening van gekomen.”
“Maar er is daarna niets meer.”
“Niets meer,” gaf Jones toe. “Hij is niet meer teruggekeerd. Vanaf
hier tot aan het eind van de banden alleen maar willekeurige
geluiden en andere niet-identificeerbare contacten.”
“Het is nogal magertjes, Ron,” zei Mancuso, die ging staan om zijn
rug te strekken. “Dat weet ik. Daarom ben ik ook hiernaar toe
gevlogen. Als ik een briefje had geschreven, was mijn boodschap
niet echt overgekomen.”
“Wat weet jij van die Russische sonar dat wij niet
weten?”
“Ze worden steeds beter... ze zijn nu ongeveer waar wij tien,
misschien twaalf jaar geleden zaten. Ze besteden meer aandacht aan
de breedband dan wij... dat verandert nu wel. Ik heb het Pentagon
zo ver gekregen dat ze eens een breedbandintegratiesysteem van
Texas Instruments nader gaan bekijken. Commandant, wat u daarnet
over dat zwarte gat zei, het omgekeerde gaat ook op. Je kunt een
zwart gat niet zien, maar wel
ontdekken. Stel dat u een Ohio zou moeten opsporen aan de hand van
wat er hoort te zijn, maar er niet is?”
“Achtergrondgeluid?”
“Precies,” knikte Jones. “Je maakt er een gat in. Je maakt een
zwarte plek waar geen geluid is. Als hij echt een koerslijn kan
isoleren met zijn instrumenten, en hij heeft echt goede filters en
een fantastische sonarbedienaar, dan denk ik dat het mogelijk is...
tenzij iemand anders je een teken
geeft.”
“En dat is echt vergezocht.”
Dat erkende Jones. “Maar het is niet onmogelijk. Ik ben de
statistieken nagegaan. Het is niet gemakkelijk, maar het kan. We
kunnen nu bovendien buiten de directe omgeving zoeken. En zij
misschien ook. Ik heb gehoord dat ze daar bezig zijn met een staart
met een grote opening, ontworpen door die jongens buiten Moermansk.
En die is net zo goed als een BQR-15 was.”
“Ik geloof het niet,” zei Mancuso.
“Ik wel, schipper. Het is geen nieuwe technologie. Wat weten we
eigenlijk over de Lunin?”
“Dat die nu in dok ligt. Even kijken.” Mancuso draaide zich om en
keek naar de kaart met de Noordpool als middelpunt. “Als hij het
echt is geweest, en als hij regelrecht naar zijn basis is gegaan...
dan is het mogelijk, technisch
gesproken, maar dan neem je wel verdomd veel aan.”
“Ik beweer dat die vogel in de buurt is geweest toen jij die
waterkogel afschoot, dat jullie toen net als hij naar het zuiden
zijn gegaan, dat je hem een romptransient hebt gegeven waar hij
iets mee kon doen, en dat hij toen uit eigen beweging het contact
heeft verbroken. De gegevens zijn niet helemaal onweerlegbaar, maar
alles klopt. Ik geef toe: misschien zit ik verkeerd. Maar ik denk
het niet en daar betalen jullie mij voor.”
“Ik prees Ricks omdat hij die Omaha zo
aan het schrikken had gemaakt,”zei Mancuso na enige ogenblikken.
“Ik wil agressieve schippers.”
Jones lachte even om de spanning in de kamer te breken. “Ik vraag
me af waarom, Bart.”
“Dutch weet van die klus bij het strand, toen we iemand hebben
opgepikt.” “Dat was tamelijk opwindend,” gaf Jones toe.
“Een kans op de drie...”
“De waarschijnlijkheid neemt toe als je in aanmerking neemt dat die
andere schipper gis is. Dubinin heeft een geweldige leraar
gehad.”
“Waar hebben jullie het over?”vroeg luitenant-commandant Claggett
ietwat geërgerd. “Je weet dat we allerlei soorten gegevens over de
Russische Typhoon-klasse hebben, en nog veel meer over hun
torpedo’s. Heb je je ooit afgevraagd, commandant, hoe we daaraan
zijn gekomen?”
“Verdomme Ron!”
“ik heb geen enkele regel gebroken, schipper, en hij dient het
trouwens te weten.” “Ik kan het niet doen en dat weet
je.”
“Mooi Bart.”Jones zweeg even. “Commandant, je mag nu even een grote
gok maken hoe we eraan gekomen zijn. Doe maar niet flauw. En
misschien zit je goed.” Claggett had een paar geruchten vernomen,
zoals de reden waarom het Eight-Ten dok op Norfolk enkele jaren
geleden zo lang gesloten was geweest. Het verhaal ging, uitsluitend
in officierskajuiten ver op zee en diep onder water, dat de
Amerikaanse marine op de een of andere wijze de hand had weten te
leggen op een Russische kernonderzeeboot, dat er een wel heel
vreemde reactor op de kernenergieacademie van de marine in Idaho
was verschenen om getest te worden en toen weer verdween, dat
complete tekeningen plus wat hardware van Sovjet-torpedo’s op
magische wijze in Groton waren opgedoemd, en hoe twee nachtelijke
raketschoten vanaf de luchtmachtbasis Vandenberg helemaal geen
Amerikaanse raketten waren gebleken. De vloot had de beschikking
gekregen over uitstekende inlichtingen, eersteklas spul, spul dat
zo te zien van iemand kwam die verdomd goed wist waar hij het over
had — en dat is met inlichtingenofficieren niet altijd het geval —
en dat over onderzeese Sovjet tactieken en trainingsmethoden ging.
Claggett hoefde maar naar het uniform van Mancuso te kijken om een
lintje te zien van de Distinguished Service Medal, Amerika’s
hoogste onderscheiding in vredestijd. Aan het lint zat een ster dat
op een tweede onderscheiding van deze aard wees. Mancuso was
tamelijk jong voor een eskadercommandant en wel heel jong om schout
bij nacht te worden. En hier zat ook een voormalige militair die
met Mancuso had gevaren en die hem Bart
noemde. Hij knikte naar dr. Jones.
“Ik heb het. Bedankt.”
“Zeg je nu dat de operator een fout heeft gemaakt?”
Jones fronste het voorhoofd. Zoveel wist hij niet over Harry Ricks.
“Voornamelijk pech. Noem het zelfs mazzel. Er is niets verkeerds
gebeurd en we hebben iets geleerd. We weten nu meer over de Akula
dan voorheen. Een eigenaardige samenloop van omstandigheden. Dat
gebeurt in geen honderd jaar. Jouw commandant is het slachtoffer
van die omstandigheden geworden en die andere kerel — als er al een
andere kerel was — moet verdomd gis zijn geweest. Maar verdomme,
het belangrijkste van fouten is dat je ervan leert.”
“Harry komt over tien dagen terug,” zei Mancuso. “Kun je dan hier
zijn?” “Sorry,” zei Jones en hij schudde zijn hoofd. “Dan ben ik in
Engeland. Ik ga een paar dagen verstoppertje spelen met HMS
Turbulent. De Britten hebben een nieuwe
processor die we nodig moeten bekijken, en ik kreeg die klus op
mijn dak.” “U gaat me toch niet vragen om dit aan de CO te melden,
meneer?” vroeg Claggett toen hij een minuut had
nagedacht.
“Nee Dutch... probeer je me iets te vertellen?”
Nu was het Claggetts beurt om ongelukkig te kijken. “Meneer, hij is
mijn baas en hij is geen slechte baas, maar hij is een tikkeltje
positief in zijn denken.” Dat was behendig
gedaan, dacht Jones. Geen slechte
baas... een tikkeltje positief. Hij heeft zojuist zijn schipper een
idioot genoemd op een manier die niemand weinig loyaal kan
noemen. Ron vroeg zich af wat voor soort hyper-kerntechnicus
die Ricks was. Het goede nieuws was dat zijn XO zijn kop erbij
hield. En een slimme schipper luisterde naar zijn XO.
“Schipper, hoe gaat het met meneer Chambers?”
“Net het bevel gekregen over de Key West. Hij kreeg een door jou getrainde jongen als
zijn eerste sonarman. Billy Zerwinsky, net gepromoveerd tot chef,
hoor ik.” “O ja? Wat fijn voor hem. Ik heb altijd wel gedacht dat
meneer Chambers het ver zou schoppen, maar Billy Z als chef? Waar
moet dat heen met mijn marine?”
“Dit duurt een eeuwigheid,” merkte Qati
gemelijk op. Zijn huid was bleek als deeg. De man leed weer onder
zijn drugsbehandeling.
“Dat is onjuist,” antwoordde Fromm op strenge toon. “Ik heb u
gezegd dat het enkele maanden duurt en het zal enkele maanden
duren. De eerste keer dat ze zoiets deden, kostte dat drie jaar en
alle bronnen waar het rijkste land van de wereld over kon
beschikken. Ik zal het binnen een achtste van die tijd voor u doen
en met een budget dat geen naam mag hebben. Over enkele dagen gaan
we aan het rhodium beginnen. Dat zal veel gemakkelijker
zijn.”
“En het plutonium?” vroeg Ghosn.
“Dat zal het laatste werk met metaal zijn en u weet natuurlijk wel
waarom.” “Jawel, Herr Fromm, en we moeten uiterst voorzichtig zijn,
want als je met een kritische massa werkt, moet je goed opletten
dat die niet kritisch wordt als je hem vormt,” antwoordde Ghosn en
deze keer liet hij zijn ergernis duidelijk merken. Hij was
vermoeid. Hij was achttien uur aan het werk geweest. Hij voerde de
supervisie over de arbeiders. “En het tritium?”
“Dat is het laatste. Alweer om de voor de hand liggende redenen.
Het is relatief onstabiel en we willen het tritium zo zuiver
mogelijk hebben.”
“Inderdaad,” geeuwde Qati, die het antwoord op zijn vraag
nauwelijks had gehoord en die zich niet eens afvroeg waarom Fromm
op een dergelijke wijze had geantwoord. Fromm sloeg op zijn beurt
iets in gedachten op. Palladium. Hij had een beetje palladium
nodig. Hoe had hij dat kunnen vergeten! Hij was kwaad op zichzelf.
Lange uren, miserabel klimaat, norse arbeiders en medewerkers. Maar
dat was natuurlijk maar een kleine prijs voor deze gelegenheid. Hij
deed nu wat slechts een handvol mensen kon doen, en hij deed het
zo, dat hij nu de gelijke was van Fermi en die anderen in
1944-1945. Het gebeurde niet vaak dat een man zich kon meten met
giganten en daar gunstig uit kon komen. Hij vroeg zich even af waar
het wapen voor zou worden gebruikt, maar gaf toe dat dat hem niet
echt interesseerde. Vooruit, hij had ander werk te doen.
De Duitser liep door de kamer naar de plaats waar de kottermachines
stonden. Hier was een ander team technici aan het werk. Het stuk
beryllium op de machine bezat nu een uiterst ingewikkelde vorm en
was het moeilijkst te programmeren geweest, met holle, bolle en
andere ingewikkelde krommingen. De machine was natuurlijk
computergestuurd, maar werd onder voortdurende observatie gehouden
via de lexan panelen die de machines van de buitenwereld
afscheidden. De lucht in dat deel werd door een elektrostatische
luchtzuiger omhoog geventileerd. Het had geen zin om het metalige
stof zomaar in de buitenlucht te spuiten; dat zou uit het oogpunt
van veiligheid trouwens een groot risico zijn geweest. Boven op de
elektrostatische stofplaten bevond zich een laag aarde van wel twee
meter. Beryllium was niet radioactief, maar plutonium wel, en het
plutonium zou straks met dezelfde machine bewerkt worden. Het
beryllium was niet alleen nodig voor de bom, maar ook een goede
oefening voor later werk.
De kottermachine was precies zoals Fromm had gehoopt toen hij hem
enkele jaren geleden had besteld. De computergestuurde machine werd
door lasers gemonitord en kreeg hierdoor een graad van perfectie
die nog geen vijf jaar geleden voor onmogelijk werd gehouden. Het
oppervlak van het beryllium werd door de machine geslepen en
gepolijst en zag er al uit als de oppervlaktelaag van een
uitzonderlijk fraai geweer. En dit was nog pas het eerste stadium.
De gegevensuitvoer op de machine toonde een tolerantie aan die in
angstroms werd gemeten. De kotterkop draaide rond met een snelheid
van 25 000 toeren per minuut, waardoor de ongerechtigheden niet
zozeer werden weggeslepen, als wel weggebrand. Aparte instrumenten
hielden een computeraal oogje in het zeil en maten zowel
toleranties als de toestand van de kotterkop. Als die te zeer
sleet, kwam de machine automatisch tot stilstand en kreeg het
gereedschap een nieuwe kop. Technologie was prachtig. Wat eens het
werk van speciaal opgeleide meesterslijpers was geweest, die
gecontroleerd werden door Nobelprijswinnaars, werd nu door
microchips gedaan.
Het feitelijke omhulsel van het apparaat was al gemaakt.
Ellipsvormig, 98 centimeter lang en met een grootste breedte van 52
centimeter. Het was vervaardigd uit een centimeter dik staal. Het
moest sterk zijn, maar niet te log, net voldoende om een vacuüm te
kunnen behouden. Gekromde blokken polyethyleen en
polyurethaanschuim lagen gereed om geïnstalleerd te worden, omdat
een apparaat van deze aard niet alleen supersterk, maar ook
flinterdun materiaal vergde. Op sommige punten waren ze natuurlijk
al verder dan het schema, maar het had geen zin tijd of werkkracht
te verspillen. Aan andere machines oefenden arbeiders weer op een
roestvrijstalen plaat die de gevouwen cilinder plutoniummassa voor
de primaire moest voorstellen. Dit was de zevende oefening. Hoe
modern de machines ook waren, de eerste twee hadden deerlijk
gefaald, zoals hij wel verwacht had.
Toen ze aan nummer vijf toe waren, hadden ze het grootste deel van
het proces onder de knie, en de zesde poging was zo goed geweest,
dat ermee te werken viel, maar voor Fromm was het niet goed genoeg.
De Duitser had een globaal beeld in zijn hoofd van wat er moest
gebeuren. Die taak was eens door de NASA omschreven om de eerste
maanlanding uit te leggen. Om het apparaat te laten werken als
beoogd, moest er een complexe reeks van individuele handelingen
plaatsvinden in een onmenselijk precieze volgorde. Hij beschouwde
het proces als een wandeling door een reeks van poorten. Hoe breder
de poorten, hoe gemakkelijker en sneller je er door kon. Als de
tolerantie min of meer volmaakt was, waren de poorten iets minder
toegankelijk. Fromm eiste een tolerantie van nul. Hi wilde dat elk
nietig onderdeel van het wapen, voor zover mogelijk, precies
tegemoet zou komen aan de criteria van de hedendaagse technologie.
Hoe dichter hij bij de volmaaktheid kwam, hoe waarschijnlijker het
werd dat de bom precies zou doen wat hij had voorspeld... misschien
zelfs meer, dacht een deel in hem. Niet in staat om te
experimenteren, niet in staat empirische oplossingen te vinden voor
complexe theoretische problemen, had hij het wapen te mooi gemaakt,
waardoor hij nu een energie-afgifte kreeg die enkele orden van
grootte hoger was dan strikt noodzakelijk voor het vereiste
vermogen. Dat verklaarde de gigantische hoeveelheden tritiurn die
hij wilde gebruiken, meer dan vijf keer dan theoretisch
noodzakelijk was. En dat bracht natuurlijk zijn eigen problemen met
zich mee. Zijn tritiumvoorraad was enkele jaren oud en een deel was
vervallen tot 3He, een beslist ongewenste isotoop van helium, maar
door het tritium door palladium te filteren had hij het tritiurn
kunnen afscheiden, waardoor hij nu het juiste vermogen kreeg.
Amerikaanse en Sovjet-bommenmakers hoefden vanwege hun intensieve
ervaring lang niet zo precies te zijn, maar Fromm had een eigen
voordeel. Hij hoefde zich niet bezig te houden met een langdurige
bewaarperiode voor zijn bom, en dat was een luxe die de Russische
en Amerikaanse collega’s op hun beurt niet bezaten. Dat was zijn
enige voordeel en Fromm was van plan dat tot het uiterste te
benutten. Met de meeste onderdelen van de bom was dit een voordeel
dat ook nadelen bezat, maar Fromm wist dat hij de bom volledig
onder controle had. Palladium, dacht
hij. Niet vergeten. Maar hij had tijd
genoeg.
“Klaar.” Het hoofd van het team gebaarde naar Fromm dat die moest
komen kijken. De roestvrijstalen plaat kwam gemakkelijk van de
machine af en hij overhandigde die aan Fromm. Hij had een doorsnee
van dertig centimeter. De vorm was complex. Je kon zoiets krijgen
als je de bovenkant van een grote waterkruik naar buiten en omlaag
naar de voet boog. Hij kon geen water bevatten, omdat er een gat
zat waar de bodem zou moeten zijn; het zou wel kunnen, dacht Fromm
een seconde later, maar dan precies op de verkeerde manier. De
plaat woog ongeveer acht kilo en het oppervlak was spiegelglad. Hij
hield hem tegen het licht om te kijken naar onvolkomendheden en
onzuiverheden. Zijn ogen waren niet zo goed. De kwaliteit van de
glanslaag was eerder mathematisch te begrijpen dan visueel. Het
oppervlak, zo meldde de machine, was accuraat tot op een duizendste
van een micron, of wel een fractie van een enkele
lichtgolf.
“Het is een juweel,” constateerde Ghosn die achter Fromm stond. De
machine bankwerker straalde.
“Precies goed,” was Fromms oordeel. Hij keek naar de
machinebankwerker. “Als je er nog vijf hebt gemaakt die even goed
zijn, ben ik tevreden. Elk metaalsegment moet deze kwaliteit
hebben. Begin maar aan een nieuwe,” zei hij tegen de
machinebankwerker. Fromm overhandigde de simulatie aan Ghosn en
liep weg. “Ongelovige,” gromde de machinebankwerker
binnensmonds.
“Dat is hij inderdaad,” beaamde Ghosn. “Maar ik heb nog nooit zo’n
bekwame man ontmoet.”
“Ik zou nog liever voor een jood
werken.”
“Dit is schitterend werk,” zei Ghosn om van onderwerp te
veranderen. “Ik had nooit gedacht dat het mogelijk was om metaal zo
exact te polijsten. Die machine is ongelooflijk. Ik zou er van
alles mee kunnen maken.”
“Dat is goed. Maak er dan nog maar een,” zei Ghosn hem glimlachend.
“Je zegt het maar.”
Ghosn liep naar Qati’s kamer. De commandant keek naar een bord
eenvoudig voedsel, maar kon er niet van eten omdat hij bang was te
moeten braken. “Misschien voel je je hierdoor beter,” vertelde
Ghosn hem.
“Wat is dit?” zei Qati die de simulatie aannam. “Zo gaat het
plutonium eruit zien.”
"Als glas…”
“Nog gladder. Glad genoeg voor een laserspiegel. Ik zou je kunnen
vertellen hoe accuraat die oppervlakte is gemaakt, maar je hebt nog
nooit zoiets kleins in je Ieven gezien. Fromm is een
genie.”
“Hij is een arrogante, neerbuigende...”
“Jawel commandant, dat is hij allemaal, maar hij is precies de man
die we nodig hebben. Ik had dit nooit kunnen doen. Over een, twee
jaar misschien, dan had ik wellicht die Israëlische bom kunnen
ombouwen tot iets dat het zou doen; de problemen zijn veel
complexer geweest dan ik enkele weken geleden wist. Maar die
Fromm... wat ik van hem leer! Tegen de tijd dat we klaar zijn, zal
ik het in mijn eentje kunnen doen.”
"Werkelijk waar?”
“Commandant, weet je wat ingenieurskunst is?” vroeg Ghosn. “Het is
net als koken. Als je het juiste recept hebt, het juiste boek en de
juiste ingrediënten, dan kan iedereen het. Dit is natuurlijk een
ontzettend zware klus, maar het principe is hetzelfde. Je moet
weten hoe je met de diverse mathematische formules moet omgaan,
maar die staan ook in de boeken. Het is gewoon een kwestie van
opleiding. Met computers, het juiste gereedschap, en een goede
leraar, wat die klootzak van een Fromm zeker is...”
“Waarorn zijn er dan niet meer...?”
“Het moeilijkste is om aan de ingrediënten te komen, vooral het
plutonium of U-235. Daar heb je een speciale kernreactor voor nodig
of de nieuwste centrifugeermethode. Hoe dan ook, dat kost kapitalen
en je kunt het moeilijk verborgen houden. Dat verklaart tevens de
opmerkelijke veiligheidsmaatregelen die in het omgaan met en het
transport van bommen en hun onderdelen genomen worden. Dat zo vaak
vertelde verhaal dat ze zo moeilijk te maken zijn, is een
leugen.”