4: Het Beloofde Land

De Amerikaanse luchtmachtbasis Ramstein bevindt zich in een Duitse vallei, een feit waar Ryan toch enige moeite mee had. Een fatsoenlijke luchthaven behoorde zich volgens hem in een gebied te bevinden dat vlak was zover het oog reikte. Hij wist dat het niet veel uitmaakte, maar dit was nu een van die charmante kanten aan vliegen waaraan hij gewend was geraakt. Op de basis bevond zich een volledig squadron F-16 gevechtsbommenwerpers, die elk waren ondergebracht in een eigen bomvrije schuilkelder, die op zijn beurt door bomen was omringd. De Duitsers hebben een manie voor groene zaken om daarmee de lastigste Amerikaanse milieuactivisten te imponeren. Dit was een van die opmerkelijke situaties waarin de wensen van de boomminaars precies overeenkwamen met die van militaire noodzaak De schuilkelders waren vanuit de lucht uiterst moeilijk te zien en sommige kelders, door Fransen aangelegd, waren zelfs afgezet met bomen, waardoor camouflage zowel esthetisch als militairvriendelijk overkwam. Ook bood de basis huisvesting aan een paar grote particuliere vliegtuigen voor zakenlieden, zoals een omgebouwde 707 met daarop geschilderd ‘De Verenigde Staten van Amerika’. Het leek een kleinere versie van het persoonlijke toestel van de president en de volksmond noemde het toestel ‘Miss Piggy’. Het was toegewezen aan de commandant van USAF in Europa. Ryan moest erom glimlachen. Hier waren zeventig gevechtsvliegtuigen, bedoeld voor de vernietiging van Sovjetstrijdkrachten (die nu bezig waren zich terug te trekken uit Duitsland) ondergebracht in een omgeving waarop milieuactivisten niets aan te merken hadden en die tevens de thuishaven was voor een toestel dat Miss Piggy werd genoemd. De wereld was waarlijk krankzinnig.
Van de andere kant garandeerde vliegen met de luchtmacht een excellente reis, iets dat rustig een VIP-behandeling genoemd mocht worden, want in dit geval was er ook nog een schitterend gebouw: het Cannon Hotel. De commandant van de basis, een kolonel, had hem opgewacht met zijn VC-20B directievliegtuig van Gulfstream en hem in no time naar zijn kwartier voor Belangrijke Gasten gevlogen, waar een lade een aangename verzameling drank bevatte die hem hielp om de jetlag te bestrijden met negen uur door drankgebruik opgewekte slaap. Dat kwam hem wel zo goed uit, want de televisie had slechts een enkel kanaal. Toen hij tegen zes uur in de ochtend wakker werd, liep hij al bijna in de pas met de tijdzone. Hoewel hij stijf en hongerig was, had hij de reisshock al praktisch overleefd. Dat hoopte hij althans. Jack had geen zin in joggen. Dat had hij zichzelf wijsgemaakt. Hij wist best dat hij nog geen halve kilometer had kunnen rennen, al hadden ze een pistool tegen zijn slapen gedrukt. En daarom wandelde hij maar in een stevig tempo. Al spoedig werd hij gepasseerd door fanatieke ochtendjoggers. Onder hen waren veel gevechtspiloten, jong en slank. De ochtendnevel hing tussen de bomen die vlak langs de rand van de betonwegen waren geplant. Het was hier veel koeler dan thuis en de rustige lucht werd om de zoveel minuten verstoord door het onmelodische gebrul van jetmotoren — ‘het geluid van de vrijheid’ — het hoorbare symbool van de militaire strijdmachten die de vrede in Europa veertig jaar gegarandeerd hadden, en die nu natuurlijk door de Duiters werden gehaat als de pest. Een houding verandert snel met de tijd. De Amerikaanse macht had zijn doel bereikt en was nu wat Duitsland betrof een zaak van het verleden geworden. De grens die Duitsland verdeelde, was opgeheven. De omgeploegde strook land die twee generaties lang onbebouwd was gebleven om de voetstappen van overlopers te verraden, was nu met gras en bloemen beplant. Locaties in het oosten die voorheen door satellieten waren gefotografeerd of waarover de westerse inlichtingendiensten ten koste van bloed en geld inlichtingen hadden ingewonnen, werden nu overspoeld door met camera’s volbehangen toeristen. Onder hen bevonden zich inlichtingenofficieren die eerder geschokt dan verbijsterd waren over de snelle veranderingen die als het getij waren opgekomen en verdwenen. Ik wist dat ik gelijk had met dit gebied, dachten sommigen. Of: Hoe hebben we het hier ooit zo kunnen verknallen!
Ryan schudde zijn hoofd. Het was meer dan verbazingwekkend. Het vraagstuk van de beide Duitslanden, dat al voor zijn geboorte de hoofdmoot was geweest van het conflict tussen Oost en West had het enige onveranderlijke in de wereld geleken. Het was het onderwerp van zoveel rapporten, documenten, evaluaties,
haalbaarheidsstudies en nieuwsverhalen geweest, dat het hele Pentagon ermee ge vuld kon worden. Al die inspanningen, dat minutieuze onderzoek van het geringste detail, die miezerige discussie: weg. En spoedig vergeten. Zelfs historici zouden nooit meer de energie kunnen opbrengen om al die gegevens te bestuderen die eens zo belangrijk werden gevonden —cruciaal, van vitaal belang, mensenlevens waard — en nu was dit alles hooguit een kolossale voetnoot, behorende bij het einde van de Tweede Wereldoorlog. Deze basis had er eens deel van uitgemaakt. Ontworpen als huisvesting voor de vliegtuigen wier taak het was de lucht te zuiveren van Russische toestellen, die een Russische aanval hadden moeten breken, was zij nu een peperduur anachronisme waarvan de appartementen spoedig alleen door Duitse gezinnen bewoond zouden worden. Ryan vroeg zich af wat ze met dit soort schuilkelders zouden doen... wijnkelders, wie weet. De wijn was hier trouwens uitstekend.
“Halt!” Ryan bleef stokstijf staan en draaide zich om om te zien waar dat geluid vandaan was gekomen. Het was een veiligheidsbeambte van de luchtmacht, een vrouw. Strikt genomen een meisje, zag Ryan, hoewel haar M-16 geweer niets met het vullen van gaten te maken had.
”Heb ik iets verkeerds gedaan?”
“Papieren, alstublieft.” De jongedame was uiterst aantrekkelijk en uiterst professioneel. Ze had ook iemand tussen de bomen die haar dekte. Ryan overhandigde zijn CIA-kaart.
“Ik heb deze nooit eerder gezien, meneer.”
“ik ben gisteravond met de VC-20 aangekomen. Ik verblijf in de Inn, kamer 109. Dat kunt u bij kolonel Parker nagaan.”
“We zijn in staat van paraatheid, meneer,” zei ze en pakte haar radio. “Doet u maar gewoon uw werk, juffrouw, neem me niet kwalijk, sergeant Wilson. Mijn toestel vertrekt pas om tien uur.” Jack leunde tegen een boom en rekte zich uit. De ochtend was te mooi om je ergens druk over te maken, zelfs over twee gewapende mensen die er geen idee van hadden wie hij was.
“Roger.” Sergeant Becky Wilson zette haar radio uit. “De kolonel zoekt u, meneer.” “Moet ik op de weg terug bij de Burger King linksaf?”
“Dat klopt, meneer.” Ze gaf hem glimlachend zijn CIA-kaart terug.
“Bedankt, sergeant. Neem me niet kwalijk dat ik u gestoord heb.”
“Wilt u meerijden, meneer? De kolonel wacht op u.”
“Ik loop liever. Hij kan wel wachten, het is nog zo vroeg.” Ryan liep weg van een sergeant die nu kon nadenken over het gezag van een man die haar
basiscommandant kon laten wachten bij de trappen van het Cannon Hotel. Hij moest er tien minuten stevig de pas in houden, maar zijn richtinggevoel had hem niet verlaten, ondanks de vreemde omgeving en het tijdsverschil van zes uur.

“Morgen, meneer!” zei Ryan toen hij van de muur op het parkeerterrein sprong. “Ik heb een bescheiden ontbijt met de COMUSAFE-staf geregeld. We willen graag horen wat u vindt van de situatie in Europa.”
Jack moest lachen. “Prachtig. En ik ben zeer geïnteresseerd in wat u ervan vindt.” Ryan liep naar zijn kamer om zich om te kleden. Waarom denken ze toch dat ik meer weet dan zij? Tegen de tijd dat zijn toestel vertrok, had hij vier zaken geleerd die nieuw voor hem waren. Sovjettroepen op de terugtocht uit wat vroeger de Duitse Democratische Republiek had geheten, waren bepaald niet gelukkig met het feit dat er eigenlijk voor hen geen plaats was om zich in terug te trekken. Elementen van het voormalige Oostduitse leger waren minder gelukkig met hun afgedwongen ontbinding dan Washington in de gaten had; waarschijnlijk hadden ze bondgenoten onder de exleden van de reeds ontbonden Stasi. En hoewel er een stuk of tien leden van de Rote Armee Fraktion in Oost-Duitsland waren aangehouden, hadden minstens evenveel de boodschap begrepen en waren verdwenen voordat ook zij door het Bundes Kriminal Amt, de federale Duitse politie, opgepakt konden worden. Dat verklaarde de toestand van extra waakzaamheid op Ramstein, kreeg Ryan te horen.
De VC-20B maakte zich even na tien uur in de morgen los van de grond en begaf zich richting zuiden. Die arme terroristen, dacht hij. Ze hadden hun leven en hun intellect ingezet voor iets dat sneller verdween dan het Duitse landschap onder hem. Net als kinderen wier moeder gestorven was. Geen vrienden nu. Ze hadden zich in Tsjechoslowakije en de DDR verborgen gehouden, in zoete onwetendheid over de op handen zijnde ontbinding van beide communistische staten. Waar moesten ze zich nu verbergen? Rusland? Geen kans. Polen? Dat was een lachertje. De wereld was onder hen veranderd en zou weer veranderen, bedacht Ryan met een weemoedige glimlach. Sommige van hun vrienden zouden de verandering van de wereld beleven. Wie weet, corrigeerde hij zichzelf. Wie weet...
“Hallo, Sergey Nikolayevich,” had Ryan tegen de man gezegd die vorige week zijn kantoor was binnengelopen.
“Ivan Emmetovich,” had de Rus geantwoord toen hij zijn hand uitstak. Ryan herinnerde zich nog de laatste keer dat ze elkaar gesproken hadden, op de startbaan van Sheremetyevo Airport van Moskou. Golovko had toen een pistool in de hand gehad. Het was voor beiden geen prettige dag geweest, maar zoals gewoonlijk was de zaak toch op een zonderlinge manier tot een goed einde gekomen. Golovko, die bijna, maar niet helemaal, het grootste overloopschandaal in de Sovjetgeschiedenis had weten te verijdelen, was nu eerste vice-voorzitter van het Comité voor Staatsveiligheid. Was hij daarin helemaal geslaagd, dan had hij het niet zo ver geschopt, maar omdat hij heel goed was, hoewel net niet goed genoeg, had zijn eigen president het oog op hem laten vallen en had zijn loopbaan een grote vlucht genomen. Zijn veiligheidsofficier had met John Clark in Nancy’s kantoor overnacht en Golovko in dat van Ryan
“Ik ben niet onder de indruk.” Golovko keek misprijzend naar het geverfde hardboard dat een muur moest voorstellen. Ryan had daaraan een enkel behoorlijk schilderij opgehangen, geleend van een regeringsmagazijn, en natuurlijk de niet-vereiste foto van president Fowler bij de kapstok waar Jack zijn jas had opgehangen. “Ik heb een beter uitzicht, Sergey Nikolayevich. Zeg eens, staat dat standbeeld van IJzeren Felix nog steeds midden op het plein?”
“Nog wel,” glimlachte Golovko. “Jouw directeur is buiten de stad, heb ik begrepen. “Ja. De president vond dat hij advies nodig had.”
“Waarover?” vroeg Golovko met een scheve glimlach.
“Ik mag hangen als ik het weet,” antwoordde Ryan lachend. Over een heleboel dingen, was iets dat hij niet wilde zeggen.
“Moeilijk, hè, voor ons allebei.” De nieuwe voorzitter van de KGB was ook geen professionele spion; dat was strikt genomen niet eens ongewoon. Meestal was de directeur van die grimmige dienst een Partij-man geweest, maar ook de Partij was nu iets van het verleden aan het worden en Narmovov had een computerexpert uitgekozen die geacht werd nieuwe ideeën in te voeren in het belangrijkste spionageorgaan van de Sovjetunie. Dat moest hierdoor efficiënter gaan werken. Ryan wist dat Golovko op zijn bureau in Moskou nu ook een IBM PC had staan. “Sergey, ik heb altijd gezegd dat ik werkloos zou zijn als de wereld normaal was. En kijk nou wat er gebeurt! Wil je koffie?”
“Heel graag, Jack.” Even later liet hij merken het brouwsel lekker te vinden. "Nancy zet het elke morgen voor mij. En wat kan ik voor jou betekenen?” “Ik heb die vraag vaak gehoord, maar nooit in zo’n omgeving.” Een rommelende lach borrelde op bij Ryans gast. “Grote God, Jack, vraag jij je wel eens af of dit allemaal een droom is veroorzaakt door een drug?”
“Kan niet. Ik heb mezelf gisteren nog gesneden bij het scheren en ik ben toen niet wakker geworden.”
Golovko mompelde iets in het Russisch dat Jack niet verstond, hoewel zijn vertaIers dat wel zouden doen als ze zich over de band bogen.
“Ik ben degene die aan onze parlementariërs verslag over onze activiteiten moet uitbrengen. Jouw directeur was zo vriendelijk om positief te reageren toen we hem om bijstand vroegen.”
Ryan kon die opening niet weerstaan. “Geen enkel probleem, Sergey Nikolayevich. Je kunt alle informatie die je krijgt via mij laten screenen. Ik wil je maar al te graag vertellen hoe je die het beste kunt presenteren.” Golovko incasseerde dit als een man. “Heel vriendelijk, maar de Voorzitter zou het misschien niet begrijpen.” Genoeg grapjes. Het was nu tijd om spijkers met koppen te slaan.
“Wij willen quid pro quo.” Het gevecht was ingezet.
“En wat bedoel je daarmee?”
“Informatie over de terroristen die jullie vroeger hebben gesteund.”
“Daar kunnen we niet aan beginnen,” antwoordde Golovko op vlakke toon. “Dat kun je best.”
Nu zwaaide Golovko met de vlag. “Een inlichtingenofficier kan onmogelijk vertrouwelijkheden verraden en in functie blijven.”
“O ja? Dat moet je dan toch maar eens tegen Castro zeggen zodra je hem ziet,” stelde Ryan voor.
“Je gaat het steeds beter doen, Jack.”
“Dank je wel, Sergey. Mijn regering is inderdaad zeer ingenomen met de recente verklaring van jouw president over terrorisme. Weet je, ik mag die vent wel. Wij gaan de wereld veranderen, man! Maar eerst moeten we het een en ander tussen ons uit de weg ruimen. Jij bent er nooit voorstander van geweest dat jouw regering die griezels steunde.”
“Waarom denk je dat?” vroeg de eerste vice-voorzitter.
“Sergey, je bent een beroeps inlichtingenofficier. Jij kunt de daden van ongedisciplineerde misdadigers onmogelijk goedkeuren. Ik denk er natuurlijk net zo over, maar in mijn geval is dat persoonlijk.” Ryan leunde achterover en keek grimmig. Hij zou Sean Miller en die andere leden van het Ulster Bevrijdingsleger, die tweemaal serieuze pogingen hadden gedaan om Jack Ryan en diens gezin te vermoorden, nooit meer kunnen vergeten. Nog geen drie weken geleden waren Miller en zijn collega’s, ondanks demonstraties en verzoekschriften om gratie aan de gouverneur van Maryland en de president van de Verenigde Staten, een voor een de gaskamer in Baltimore ingelopen en een half uur later waren ze daar heel erg dood uitgedragen. Moge God hun ziel genadig zijn, dacht Ryan. Als God tenminste niet zo gauw misselijk wordt. Een hoofdstuk in zijn leven was nu voorgoed afgesloten.
“En dat incident, niet zo lang geleden...?”
“De indianen? Dat illustreert alleen maar wat ik beweer. Die ‘revolutionairen’ handelden in drugs om aan geld te komen. Ze zullen zich tegen je keren, de mensen die je vroeger steunde met geld. Over een paar jaar zijn ze voor jullie een groter probleem dan ze ooit voor ons geweest zijn.” Dat was natuurlijk volstrekt juist en beide mannen wisten dat. De connectie tussen terroristen en drugs was iets waar de Sovjets zich nu al zorgen over gingen maken. Het vrije ondernemerschap gedijde het snelst in Ruslands criminele sector. Dit was voor Ryan even verontrustend als voor Golovko. “Wat vind je ervan?”
Golovko boog zijn hoofd opzij. “Ik zal het met de Voorzitter bespreken. Die zal het wel goedkeuren.”
“Weet je nog wat ik jou een paar jaar geleden in Moskou vertelde? Wie heeft er nog behoefte aan diplomaten voor de onderhandelingen als je echte mensen hebt om het zaakje te klaren?”
“Ik had een citaat van Kipling verwacht of iets even poëtisch,” merkte de Rus droogjes op. “En hoe ga jij met je Congres om?”
Jack lachte kort. “Het komt er eenvoudig op neer dat je ze de waarheid vertelt.” “Heb ik elfduizend kilometer moeten vliegen om je dat te horen zeggen?” “Je kiest een handvol mensen in je parlement uit waarvan je weet dat ze hun kop kunnen houden en die voor de rest van het parlement volmaakt eerlijk overkomen — dat is het moeilijkste deel — en dan vertel je ze alles wat ze moeten weten. Je moet grondregels opstellen...”
“Grondregels?”
“Een baseball-term, Sergey. Dat zijn speciale regels die betrekking hebben op een specifiek speelveld.”
Golovko’s ogen lichtten op. “Aha, die term moet ik onthouden.”
“Iedereen moet met die regels instemmen en je mag ze nooit, nooit breken.” Ryan hield op. Hij sprak weer als een schoolmeester en zo mocht hij niet met een collega omgaan.
Golovko fronste het voorhoofd. Dat was natuurlijk het allermoeilijkst: nooit, nooit de regels breken. De inlichtingenbusiness werkte niet met zo’n reglement. En samenzweren lag besloten in de Russische ziel.
“Bij ons is het gelukt,” voegde Ryan eraan toe.
Is dat wel zo? vroeg Ryan zich af. Sergey weet of dat wel of niet zo is... nou ja, hij weet dingen die ik niet weet. Hij zou me kunnen vertellen of er een aanzienlijk lek is geweest op de Hill sinds Peter Henderson... maar tegelijk weet hij ook dat wij veel van hun operaties zijn binnengedrongen, ondanks hun manische passie voor geheimhouding. Zelfs de Sovjets hadden dit in het openbaar toegegeven: de stortvloed van overlopers van de KGB had door de jaren heen tientallen zorgvuldig geplande operaties tegen Amerika en het Westen zo lek als een zeef gemaakt. Zowel in de Sovjetunie als in Amerika was geheimhouding evenzeer ontworpen om falen als om succes te maskeren.
“Het komt uiteindelijk allemaal op vertrouwen aan,” zei Ryan na een ogenblik. “De mensen in jouw parlement zijn patriotten. Als ze niet van hun land hielden, waarom zouden ze dan dat gezeik rond zo’n openbare functie pikken? Bij ons is het net zo.” “Macht,” antwoordde Golovko prompt.
“Nee, niet de slimmeriken, niet diegenen waar jij mee te maken krijgt. Er zitten natuurlijk een paar idioten tussen. Die hebben wij ook. Dat is geen bedreigde soort. Maar er zijn er ook altijd wel een paar die zo slim zijn, dat ze weten dat de macht die met een overheidsfunctie gepaard gaat, slechts illusie is. De verplichtingen die er ook bij horen, zijn altijd groter. Nee Sergey, jij zult voor het merendeel te maken krijgen met mensen die even slim en eerlijk zijn als jij.”
Golovko hief zijn hoofd met een ruk op bij het horen van het complimentje. De ene professional tegenover de ander. Hij had het enkele minuten geleden goed gezien, Ryan werd er steeds beter in. Hij ging langzamerhand denken dat Ryan en hij geen vijanden meer van elkaar waren. Concurrenten misschien, maar geen vijanden. Er was nu meer dan beroepsmatig respect tussen hen.
Ryan keek welwillend naar zijn bezoeker en glimlachte inwendig omdat hij hem zo verrast had. En tegelijk hoopte hij dat een van de mensen die Golovko zou uitkiezen voor de supervisie Oleg Kirilovich Kadishev zou zijn, codenaarn SPINNAKER. Bekend bij de media als een van de briljantste Sovjet-parlementariërs in een brallerig wetgevend lichaam dat worstelde met de opbouw van een nieuw land, logenstrafte zijn reputatie van intelligentie en integriteit het feit dat hij al jaren op de loonlijst van de CIA stond, de beste agent die Mary Pat Foley ooit gerekruteerd had. Het spel ging door. De regels waren nu anders. De wereld was anders. Maar het spel ging door. En het zou waarschijnlijk altijd doorgaan, dacht Jack die een vaag spijtig gevoel had dat dit zo moest zijn. Maar Amerika bespioneerde zelfs Israël: dat noemden ze ‘een oogje in het zeil houden’. Ze zouden het nooit het ‘het runnen van een operatie’ noemen. Dat zouden die controleurs in het Congres terstond laten uitlekken. O Sergey, wat zal jij een hoop nieuwe dingen moeten leren.
Daarna was het lunchtijd. Ryan nam zijn gast mee naar de dinerzaal voor de directie, waar Golovko het voedsel maar weinig beter vond dan de KGB gewend was, iets dat Ryan nooit geloofd zou hebben. Golovko hoorde dat de top van de CIA hem wilde ontmoeten. De diensthoofden van het directoraat en hun adjuncten stonden allemaal in de rij om hem de hand te schudden en met hem gefotografeerd te worden. Ten slotte moest er nog een groepsfoto gemaakt worden en toen pas kon Golovko via de directielift teruggaan naar zijn wagen. Vervolgens gingen de mensen van Wetenschap en Technologie, alsmede die van Veiligheid, elke vierkante centimeter na van elke gang en kamer waar Golovko en diens lijfwacht waren geweest. Toen ze niets vonden, deden ze het nog eens dunnetjes over. En nog een keer. En nog een keer tot geconcludeerd werd dat hij niet van de gelegenheid gebruik had gemaakt om zijn eigen spelletjes te spelen. Een van de mensen van W&T beklaagde zich erover dat het niet meer zo leuk was als vroeger.

Ryan glimlachte toen hij aan die opmerking moest denken. Het gebeurde allemaal ook zo verdomde snel. Hij ging in zijn stoel zitten en maakte zijn gordel vast. De VC-20 bevond zich in de buurt van de Alpen en er zou hier wel turbulentie kunnen zijn. “Wilt u een krant, meneer?” vroeg de cabinebediende. Het was voor de verandering een meisje en ze was nog knap ook. Bovendien gehuwd en zwanger. Een zwangere sergeant. Ryan wist niet goed wat zijn houding tegenover zo iemand moest zijn. “Wat hebt u?”
“International Trib.”
“Prachtig!” Ryan nam de krant aan en snakte toen bijna naar adem. Daar stond het, op de voorpagina. Een of andere zakkenwasser had stiekem foto’s verspreid. Golovko, Ryan, de directeuren van W&T, Operaties, Administratie, Archief en Inlichtingen, en allemaal zaten ze te schransen aan de lunch. Geen van de Amerikanen bekleedde zijn functie heimelijk, maar evenzogoed...
“Niet zo’n goede foto, meneer,” zei de sergeant met een grijns. Ryan kon met de beste wil van de wereld niet ongelukkig zijn.
“Wanneer komt het, sergeant?”
“Over vijf maanden, meneer.”

“Nou, misschien brengt u uw kind dan in een betere wereld groot dan wij tweeën ooit gekend hebben. Ga toch even zitten, ontspan u. Ik ben niet zo geëmancipeerd dat ik bediend wil worden door een zwangere dame.”

De International Herald Tribune is een joint venture van de New York Times en de Washington Post. Aanvankelijk de enige zekere manier voor Amerikanen die door Europa reizen om op de hoogte te blijven van de sportuitslagen en de belangrijke strips, had het blad zich ook verspreid in het voormalige Oostblok om Amerikaanse zakenlieden en toeristen die de vroegere communistische landen overstroomden van dienst te zijn. Voor de plaatselijke bevolking was het een handige manier om haar kennis van het Engels wat op te vijzelen en om de gebeurtenissen in Amerika te volgen: meer dan voorheen iets fascinerends voor mensen die nu iets leerden waarderen dat ze als kind moesten haten. En ten slotte was het misschien wel de beste informatiebron die die landen ooit gekend hadden. Het duurde niet lang of iedereen kocht het blad en de Amerikaanse leiding van de krant was druk bezig nieuwe afzetgebieden te zoeken.
Zo’n vaste lezer was Günther Bock. Hij had in Sofia, Bulgarije gewoond en had Duitsland — het oostelijke deel – enkele maanden geleden haastig moeten verlaten na een waarschuwing van een vroeger vriendje bij de Stasi. Met zijn vrouw Petra was Bock celleider geweest in de Baader-Meinhof-groep. En toen die door de Westduitse politie was opgerold, in de Rote Armee Fraktion. Nadat hij twee keer bijna was gearresteerd door het Bundes Kriminal Amt was hij zo bang geworden dat hij naar Tsjechoslowakije was gevlucht en vandaar naar de DDR waar hij zich had teruggetrokken, min of meer gepensioneerd. Met een nieuwe identiteit, nieuwe papieren, een vaste baan — hij liet zich daar nooit zien, maar de werkpapieren waren volledig in Ordnung — waande hij zich veilig. Hij noch Petra had rekening gehouden met de volksopstand die de regering van de Deutsche Demokratische Republik had weggejaagd, maar beiden waren tot de slotsom gekomen dat zij in anonimiteit die verandering wel zouden overleven. Ze hadden ook geen moment rekening gehouden met een bestorming van het hoofdkwartier van de Stasi door het volk. Die gebeurtenis had geresulteerd in de vernietiging van letterlijk miljoenen documenten. Maar veel documenten werden niet vernietigd. Veel van de bestormers waren agenten in dienst van de Bundes Nachrichten Dienst, de Westduitse inlichtingendienst. Ze hadden zich in de eerste rijen van de bestormers bevonden en wisten precies welke kamers ze moesten plunderen. Binnen enkele dagen begonnen er leden van de RAF te verdwijnen. Dat was aanvankelijk moeilijk te zien. Het telefoonsysteem van de DDR was zo krakemikkig. dat interlokaal bellen nooit gemakkelijk was geweest. Om voor de hand liggende veiligheidsredenen hadden de voormalige bendeIeden niet in hetzelfde gebied gewoond, maar toen er weer een getrouwd paar niet kwam opdagen voor een afspraak voor het diner, voelden Günther en Petra nattigheid. Te laat. Terwijl de echtgenoot ijlings plannen maakte om het land te verlaten, trapten vijf zwaarbewapende GSG-9 commando’s de gammele deur van de flat van de Bocks in Oost-Berlijn in. Ze troffen Petra aan die een van haar tweelingdochters de borst gaf, maar het medeleven dat een dergelijk ontroerend schouwspel mocht hebben opgewekt, werd vergald door het feit dat Petra Bock drie Westduitse burgers had vermoord, en een daarvan heel wreed. Petra zat nu een levenslange straf in een maximaal beveiligde gevangenis uit waar ‘levenslang’ betekende dat je in een kist of helemaal niet de gevangenis uitkwam. De tweeling werd door een politiekapitein in München en diens onvruchtbare vrouw geadopteerd.
Vreemd, dacht Günther, hoe de gedachte daaraan hem stak. Hij was per slot een revolutionair. Hij had gepland en gemoord voor zijn overtuiging. Het was absurd dat hij zich zo woedend voelde over het feit dat zijn vrouw in de gevangenis zat... en hij zijn kinderen kwijt was. Maar toch! Ze hadden Petra’s neus en ogen en ze glimlachten tegen hem. Hij had zich aan iets groters en grootsers gewijd dan een louter lichamelijk bestaan. Hij en zijn collega’s hadden er bewust en beredeneerd voor gekozen om een betere en rechtvaardiger wereld voor de gewone mens te bouwen. En toch, en toch hadden hij en Petra besloten, eveneens bewust en beredeneerd, om kinderen op te voeden op de wijze die hun ouders juist achtten, om de volgende generatie Bocks te maken die de vruchten kon smaken van het heroische werk van hun ouders. Günther was furieus dat dit niet zou gebeuren.
Maar nog erger was zijn verbijstering. Wat er was gebeurd, was in feite onmogelijk. Unmöglich. Unglaubbar. De mensen, het gewone Volk van de DDR, waren zelf als revolutionairen opgestaan, hadden hun bijna volmaakte socialistische heilstaat verzaakt en openlijk gekozen voor het uitbuitende monstrum dat door de imperialistische krachten was geschapen. Ze waren verleid door Blaupunktapparatuur en Mercedes-auto’s en... wat? Günther Bock kon het echt niet begrijpen. Ondanks zijn aangeboren intelligentie kon hij de gebeurtenissen niet verbinden tot een samenhangend geheel. Dat het volk van zijn land ‘wetenschappelijk socialisme’ had onderzocht en niet goed bevonden, dat was een te grote sprong voor zijn verbeeldingskracht. Hij had een te groot deel van zijn leven aan het marxisme gegeven om het nu te ontkennen. Zonder het marxisme was hij per slot een misdadiger, een gewone moordenaar. Alleen zijn heroïsche revolutionaire ethos verhief zijn daden boven de daden van een boef uit. Maar zijn revolutionaire ethos was zonder meer verworpen door degenen die ervan hadden moeten profiteren. Dat was gewoon niet mogelijk. Unmöglich.
Het was niet helemaal eerlijk dat zoveel onmogelijke zaken op elkaar gestapeld werden. Toen hij de krant opensloeg die hij twintig minuten geleden bij een kiosk zeven straten van zijn huidige verblijfplaats had gekocht, viel zijn oog op de foto op de voorpagina, wat ook de bedoeling was geweest van de redactie. CIA DRINKT MET KGB, luidde de kop.

“Was für Quatsch ist das? ”mompelde Günther.
“In de zoveelste opmerkelijke wending in een opmerkelijke tijd, was de Central Intelligence Agency gisteren gastheer van de eerste vice-voorzitter van de KGB tijdens een ontmoeting gericht op ‘zaken van wederzijds belang’ voor de twee grootste inlichtingenimperiums van de wereld...” luidde het verhaal. “Zegslieden bevestigen dat het nieuwste gebied van samenwerking tussen Oost en West het delen van informatie over de toenemende nauwe banden tussen internationaal terrorisme en de internationale drugshandel betreft. CIA en KGB zullen samenwerken om...” Bock legde de krant neer en staarde uit het raam. Hij wist wat het was om een opgejaagd dier te zijn. Dat wisten alle revolutionairen. Dat was het pad dat hij gekozen had, samen met Petra en al hun vrienden. De taak was duidelijk. Zij moesten hun sluwheid en vaardigheid inzetten tegen hun vijanden. De machten van het licht tegen de machten van de duisternis. Natuurlijk moesten de machten van het licht wegrennen en zich verstoppen, maar dat was bezijden de kwestie. Vroeg of laat zou de situatie een wending nemen als het gewone volk de waarheid inzag en zij aan zij met de revolutionairen zou optrekken. Op een klein probleem na. Het gewone volk had een andere weg gekozen. En de terroristische wereld had langzamerhand geen duistere oorden meer waarin de machten van het licht zich konden schuilhouden. Hij was om twee redenen naar Bulgarije gegaan. Van alle voormalige Oostbloklanden was Bulgarije het achterlijkst en daarom was het ook zo moeiteloos van het communistische bewind afgestapt. Maar in feite waren het nog steeds de communisten die er de touwtjes in handen hadden, zij het onder andere namen, en het land was nog steeds politiek gesproken veilig, of op zijn minst neutraal. De Bulgaarse inlichtingendienst, eens de bron van toegewijde moordenaars voor de KGB wiens handen tenslotte te schoon voor dergelijke activiteiten waren geworden, had nog steeds betrouwbare vrienden. Betrouwbare vrienden, dacht Günther. Maar de Bulgaren verkeerden nog steeds in de ban van hun Russische meesters — nu bondgenoten - en als de KGB werkelijk met de CIA samenwerkte, dan was het aantal veilige oorden weer met een verminderd.
Günther Bock had eigenlijk koud van angst moeten worden nu zijn persoonlijke gevaar was toegenomen. Maar zijn gezicht stond purper van woede. Als revolutionair had hij vaak opgeschept dat iedereen in de wereld zich tegen hem gekeerd had, maar telkens als hij dat had beweerd, had hij dat gedaan met het innerlijke besef dat dat niet het geval was en ook nooit het geval zou zijn. Nu werd zijn opschepperij werkelijkheid. Er waren nog vluchtplaatsen, contacten die hij vertrouwen kon. Maar hoeveel? Hoe lang zou het duren eer vertrouwde bondgenoten zouden meebuigen met de veranderingen in de wereld? De Sovjets hadden zichzelf en het wereldsocialisme verraden. De Duitsers. De Polen. De Tsjechen, de Hongaren, de Roemenen. Wie volgde?
Zagen ze het dan niet? Het was een val, een of andere ongelooflijke samenzwering van contrarevolutionaire krachten. Een leugen. Ze gooiden weg wat de volmaakte sociale orde van gestructureerde vrijheid, ordelijke efficiency, eerlijkheid en gelijkheid kon zijn, behoorde te zijn, ook was. Van...
Kon dit alles een leugen zijn? Kon het allemaal een verschrikkelijke fout geweest zijn? Hadden hij en Petra dan die laffe uitbuiters voor niets gedood?
Maar dat deed er toch niet toe? Althans niet wat Günther Bock betrof. Hij zou al snel weer opgejaagd worden. Alweer zou een veilige plek veranderen in een jachtterrein voor zijn vijanden... Als de Bulgaren hun documenten met de Russen deelden, als de Russen een paar mannetjes op de juiste plaatsen hadden, met de juiste getuigschriften en de juiste toegang, dan konden zijn adres en nieuwe identiteit al op weg naar Washington zijn en vandaar naar het hoofdkwartier van de BND, en binnen een week zat hij misschien in een cel vlak naast Petra.
Petra, met haar lichtbruine haar en lachende blauwe ogen. Een meisje zo dapper als een man zich maar kon wensen. Schijnbaar koud voor haar vijanden, wonderbaarlijk warm voor haar kameraden. Ze was voor Erika en Ursel een prachtige moeder geweest en elke taak die ze op zich nam, verrichtte ze met superieur gemak. Verraden door zogenaamde vrienden, gekooid als een dier, beroofd van haar eigen kinderen. Zijn geliefde Petra: kameraad, minnares, vrouw, gelovige. Beroofd van haar leven. En nu werd hij nog verder van haar gedreven. Er moest toch een manier zijn om de zaak terug te draaien.
Maar eerst moest hij verdwijnen.
Bock legde de krant neer en maakte de keuken schoon. Toen alles weer kraakhelder was, pakte hij een tas in en verliet het appartement. De lift deed het weer niet en hij moest vier trappen omlaag lopen naar de straat. Daar aangekomen nam hij een tram. Binnen anderhalf uur was hij bij de luchthaven. Zijn pas was die van een diplomaat. Hij had er trouwens zes, zorgvuldig verstopt in de voering van zijn in Rusland gemaakte tas en drie ervan, want nooit liet hij zijn voorzichtigheid verslappen, waren wat nummer betreft duplicaten van andere paspoorten van echte Bulgaarse diplomaten, niet bekend aan het ministerie van Buitenlandse Zaken dat dat soort dingen bijhield. Dit garandeerde hem vrije toegang tot de belangrijkste bondgenoot van de internationale terrorist: luchttransport. Voor lunchtijd was zijn toestel al los van het beton en op weg naar het zuiden.

Ryans vliegtuig landde vlak voor het middaguur op een militair vliegveld buiten Rome. Door toeval kwamen ze vlak achter een andere VC-20B van de 89e Military Airlift Wing die slechts enkele minuten daarvoor uit Moskou was aangekomen. De zwarte limousine op de landingsbaan wachtte op beide toestellen.
Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken Scott Adler begroette Ryan toen hij met een ingehouden glimlach uitstapte.
“En?” vroeg Ryan over het lawaai van de luchthaven heen.
“We doen het.”

“Verdomme,” zei Ryan en hij schudde Adler de hand. “Hoeveel wonderen kunnen we dit jaar nog verwachten?”
“Hoeveel wil je er?” Adler was een beroepsdiplomaat die zich had opgewerkt door zich op Rusland te concentreren. Hij sprak de taal vloeiend, was uitstekend op de hoogte van hun politiek en begreep de Sovjets zoals maar weinig mensen in de regering dat deden, met inbegrip van de Russen zelf. “Weet je wat nog het moeilijkst is geweest?” “Eraan wennen dat je da hoort in plaats van nyet?”
“Er is geen lol meer aan onderhandelen. Diplomatie is een crime als beide partijen redelijk zijn,” lachte Adler toen de auto wegreed.
“Dit moet dan voor ons beiden een nieuwe ervaring zijn,” merkte Jack nuchter op. Hij draaide zich om en keek ‘zijn’ toestel na toen dat terstond weer opsteeg. Hij en Adler zouden de rest van de tocht samen optrekken.
Ze reden naar het centrum van Rome met het gebruikelijke zware escorte. De Rode Brigade, enkele jaren geleden bijna uitgeroeid, was weer goed bezig. En zelfs als dat niet het geval was geweest, zouden de Italianen toch altijd met grote zorg hun buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders beschermen. Rechts voor zat een ernstig uitziende man met een kleine, automatische Beretta. Er reden twee wagens voor hen, twee achter hen en meer dan voldoende motoren voor een motorcrosswedstrijd. Het enorme tempo waarmee ze door de oude straten van Rome scheurden deed Ryan wensen dat hij weer in een vliegtuig zat. Elke Italiaanse chauffeur leek wel ambities te hebben om mee te rijden in de Formule Een. Jack zou zich veiliger in een auto met Clark gevoeld hebben, gewoon in een onopvallend voertuig zomaar wat rijdend, maar in zijn huidige positie moest hij die veiligheidsmaatregelen zien als een soort van ceremonie die bovendien ook praktisch nut had. Er was natuurlijk nog een andere overweging...
“Er gaat niets boven je gedeisd houden,” mompelde Jack tegen Adler. “Maak je niet te druk. Telkens als ik hier kom is het hetzelfde liedje. Jouw eerste keer?”
“Ja, voor het eerst in Rome. Ik vraag me af waarom ik dat zo lang gemist heb. Ik heb het altijd gewild, met die geschiedenis en zo.”
“Daar hebben ze hier genoeg van,” beaamde Adler. “Denk je dat wij voor meer zullen zorgen?”
Ryan draaide zich om naar zijn collega. Het maken van geschiedenis was iets nieuws voor hem. Het was bovendien gevaarlijk. “Dat is mijn taak niet, Scott.” “Als dit lukt, dan weet je wat er gaat gebeuren.”
“Daar heb ik eerlijk gezegd nooit over nagedacht.”
“Dan zou ik dat maar eens gaan doen. Geen enkele goede daad blijft onbestraft.” “Bedoel je dat minister Talbot...”
“Nee, hij niet, zeker niet mijn baas.”
Ryan zag voor zich een vrachtwagen haastig ruim baan maken voor de colonne. De Italiaanse politieman die helemaal rechts reed had geen millimeter toegegeven. “Ik zit hier niet voor de glorie in. Ik heb alleen maar een idee gehad. Nu ben ik gewoon maar een verkenner.”
Adler schudde onmerkbaar zijn hoofd en hield zich in. Jezus, hoe heb je het ooit zo lang in dienst van de regering kunnen uithouden?
De gestreepte jumpsuits van de Zwitserse Garde waren door Michelangelo ontworpen. Net als de rode tunieken van de Britse gardisten waren zij een anachronisme uit een voorbij tijdperk toen het zinvol was voor soldaten om heldergekleurde uniformen te dragen. Bovendien werden ze, net als de uniformen van de Britse wacht, eerder in stand gehouden omdat toeristen dat zo leuk vonden, dan om een praktische reden. De mannen en hun wapens zagen er zo raar uit. De Vaticaanse wacht droeg hellebaarden, gemeen uitziende lange bijlen oorspronkelijk bedoeld voor infanteristen om ridders in harnas van hun paard te wippen. En even vaak om het paard waarop de vijand reed, te doen struikelen; paarden kunnen niet goed terug vechten en oorlog is altijd een praktische business. Eenmaal van zijn rijdier geworpen, was een ridder in harnas met weinig meer moeite uit te schakelen dan een kreeft opengebroken kon worden, en met even weinig wroeging. Mensen vonden middeleeuwse wapens op de een of andere manier romantisch, dacht Ryan, maar er was niets romantisch aan hun functie. Een modern geweer mocht gaten boren in de anatomie van een ander, maar deze hellebaarden waren ontworpen om ledematen af te hakken. In beide gevallen ging je daar natuurlijk aan dood, maar met een geweer kreeg je althans een nettere begrafenis.
Ook de Zwitserse Garde bezat wapens: Zwitserse geweren ontworpen door SiG. Ze droegen niet allemaal kostuums uit de Renaissance. En sinds de aanslag op Johannes Paulus II hadden veel wachten extra training gekregen, rustig en onopvallend natuurlijk, aangezien een dergelijke training niet helemaal paste bij het imago van het Vaticaan. Ryan vroeg zich af wat de schietinstructie was van de Vaticaanse politie, of de commandant lak had aan de regels van hogerhand, opgelegd door mensen die geen benul hadden van de aard van de dreiging en dat je daar keiharde maatregelen tegen moest nemen. Maar zij zouden zich waarschijnlijk toch bij de beperkingen neerleggen, mopperend en op zijn tijd met veel lawaai, zoals iedereen in dit vak.
Een bisschop kwam hen tegemoet. Het was een Ier, Shamus O’Toole genaamd, wiens dikke, rode haar afschuwelijk contrasteerde met zijn gewaad. Ryan was als eerste uit de wagen en zijn eerste gedachte was een vraag: werd hij nu wel of niet geacht de ring van O’Toole te kussen? Hij wist het niet. Hij had sedert zijn vormsel geen echte bisschop meer gezien, en dat was nu wel heel lang geleden, ergens op de basisschool in Baltimore. O’Toole ontweek dat probleem handig door Ryans hand stevig beet te pakken.
“Zoveel leren in de wereld!” zei hij met een brede grijns.
“Iemand moet de boel op orde houden, excellentie.”
“Zeg dat wel, zeg dat wel!” O’Toole begroette vervolgens Adler. Scott was jood en had er geen behoefte aan de ring van een ander te kussen. “Wilt u me volgen, heren?” Bisschop O’Toole ging hen voor, een gebouw in waarvan de geschiedenis best drie lijvige wetenschappelijke werken waard was, plus een fotoboek voor kunst en architectuur. Jack zag nauwelijks de twee metaaldetectors toen ze naar de derde verdieping gingen. Leonardo da Vinci had die klus kunnen doen, zo behendig en smaakvol waren ze in de deuropening aangebracht. Net als in het Witte Huis. De Zwitserse gardisten droegen niet allemaal een uniform. Sommigen die in zachte kleding door de hallen slopen, waren te jong en te fit om bureaucraat te zijn. Uiteindelijk kreeg je de indruk dat dit een kruising was tussen een oud kunstmuseum en een klooster. De clerus droeg soutanes en de nonnen, waarvan het wemelde, droegen niet die semi-burgerlijke kledij van hun Amerikaanse collega’s. Ryan en Adler werden even in een wachtkamer neergezet, meer om de omgeving te bewoneren dan om hen te ontrieven, daar was Jack zeker van. Een madonna van Titian versierde de muur tegenover hen en Ryan bewonderde het schilderij terwijl bisschop O’Toole de bezoekers aankondigde.
“God, ik vraag me af of hij ooit iets kleins heeft geschilderd?” mompelde Ryan. Adler lachte.
”Hij wist als geen ander hoe je een gezicht en een vluchtige blik kon vangen. Klaar?” “Ja,” zei Ryan. Hij voelde zich vreemd zelfverzekerd.
“Heren!” zei O’Toole vanuit de geopende deur. “Komt u binnen, alstublieft.” Ze liepen door een tweede wachtkamer. Deze bevatte twee bureaus voor een secretaris, beide onbezet en een dubbele deur die wel bijna vijf meter hoog was.
Het kantoor van Kardinaal Giovanni D’Antonio zou in Amerika gebruikt worden voor een bal of formele staatsbezoeken. Het plafond had fresco’s, de muren waren met blauwe zijde bedekt en de vloer van oeroud hardhout werd geaccentueerd door tapijten, elk groot genoeg voor een gewone huiskamer. Het meubilair was vermoedelijk nog het jongst. Het was zo te zien minstens tweehonderd jaar oud: met brokaat gestoffeerde kussens en gouden bladeren op de gekruide houten poten. Een zilveren koffiestel liet Ryan weten waar hij geacht werd te gaan zitten. De kardinaal kwam vanaf zijn bureau op hen af, glimlachend zoals een koning een paar eeuwen geleden zou hebben gedaan om een favoriete minister te ontvangen. D’Antonio was kort van stuk en hij hield duidelijk van goed voedsel. Hij was zeker twintig kilo te zwaar. De atmosfeer in de kamer meldde dat hij rookte, iets waarmee hij moest ophouden aangezien hij al dicht bij de zeventig was. Het oude, pafferige gezicht bezat een aardse waardigheid. D’Antonio, zoon van een Siciliaanse visser, had ondeugende bruine ogen die een ruw karakter deden vermoeden dat door vijftig jaar dienen in de Kerk niet geheel was uitgewist. Ryan kende zijn achtergrond en zag hem zo naast zijn vader netten inhalen, heel lang geleden. Dat aardse was een nuttige vermomming voor een diplomaat en dat was D’Antonio van beroep, wat zijn roeping ook mocht zijn geweest. Een linguïst zoals zoveel Vaticaanse hoogwaardigheidsbekleders, was hij een man die dertig jaar ervaring in zijn stiel had. Het ontbreken van militaire macht had hem verhinderd om de wereld te veranderen en in plaats daarvan was hem sluwheid bijgebracht. In de terminologie van de inlichtingendienst was hij een invloedrijk agent, bijna overal welkom, altijd bereid te luisteren of advies te verstrekken. Natuurlijk begroette hij Adler het eerst.
“Blij je weer te zien, Scott.”
“Zoals altijd, eminentie, een waar genoegen.” Adler schudde de uitgestoken hand en glimlachte zijn diplomatenglimlach.
“En u bent doctor Ryan. We hebben zoveel over u gehoord.”
“Dank u, eminentie.”
“Toe, alsjeblieft.” D’Antonio wuifde beide mannen naar een bank zo mooi, dat Ryan er heel voorzichtig op ging zitten. “Koffie?”
“Ja, graag,” zei Adler voor allebei. Bisschop O’Toole schonk in en ging toen zitten om aantekeningen te maken. “Ik vind het prettig dat u ons zo snel hebt willen ontvangen!”
“Onzin.” Ryan keek stomverbaasd toe hoe de kardinaal in zijn soutane tastte en er een sigarenkoker uit haalde. Een stuk gereedschap dat eruit zag als van zilver, maar vermoedelijk van roestvrij staal was, verrichtte de juiste ingreep op de grote, bruine buis, die D’Antonio vervolgens met een gouden aansteker aanstak. Hij verontschuldigde zich niet eens over de zonden van het vlees. Het was net of de kardinaal kalm de ‘waardigheids’-knop had omgezet om zijn gasten op hun gemak te stellen. Vermoedelijk, dacht Ryan, zou hij beter functioneren met een sigaar in de hand. Bismarck had daar ook zo over gedacht.
“U bent ongeveer op de hoogte van ons concept?” begon Adler.
“Si. Ik geef toe dat ik het zeer interessant vind. U weet natuurlijk dat de Heilige Vader iets dergelijks een poos geleden ook heeft voorgesteld.”
Ryan keek daar van op. Dat had hij niet geweten.
“Toen dat initiatief voor het eerst ter sprake kwam, heb ik een artikel over de verdiensten ervan geschreven,” zei Adler. “Het zwakke punt was de onmogelijkheid veiligheidsoverwegingen in acht te nemen, maar met de nasleep van de Irakese situatie hebben we nu een opening. U begrijpt natuurlijk ook dat ons concept niet precies...”
“Uw concept is voor ons aanvaardbaar,” zei D’Antonio met een koninklijke zwaai met zijn sigaar. “Hoe zou het anders kunnen?”
“Dat is precies wat we wilden horen, eminentie.” Adler nam zijn koffie op. “U hebt geen bedenkingen?”
“U zult ons hoogst flexibel vinden zolang er bij de betrokken partijen sprake is van oprecht goede wil. Als er absolute gelijkheid heerst tussen de deelnemers, gaan wij zonder voorwaarde met uw voorstel mee.” De oude ogen fonkelden. “Maar kunt u een gelijkwaardige behandeling garanderen?”
“Ik denk van wel,” zei Adler ernstig.
Ik denk dat dat noodzakelijk is, anders zijn we allemaal charlatans. Hoe zit het met de Sovjets?”
“Die zullen niet tussenbeide komen. We hopen trouwens op openlijke steun. Maar met al die problemen waarmee zij zitten...”
“Inderdaad. Het is voor hen ook voordelig dat er minder onenigheid in hun regio is, dat diverse markten stabieler worden en de internationale goodwill toeneemt.” Verbazingwekkend, dacht Ryan. Verbazing wekkend hoe terloops mensen de veranderingen in de wereld hebben aanvaard. Alsof ze het verwacht hadden. Maar dat is niet zo. Niemand had dit verwacht. Als iemand die mogelijkheid tienjaar eerder had gesuggereerd, zou hij in een inrichting geplaatst zijn.
“Precies.” De staatssecretaris van BZ zette zijn kopje neer. “Nu de kwestie van de aankondiging...”
Weer een zwaai met de sigaar. “U wilt natuurlijk dat de Heilige Vader dat doet.” “Dat hebt u heel scherp gezien,” constateerde Adler.
“Ik ben niet helemaal seniel,” antwoordde de kardinaal. “En hoe zit het met het uitlekken naar de pers?”
“Liever helemaal niet.”
“Dat is in deze stad gemakkelijk te regelen, maar hoe zit het bij u? Wie weet van dit initiatief af?”
“Heel weinig mensen,” zei Ryan die nu voor het eerst zijn mond opendeed. “Tot dusver is het allemaal goed gegaan.”
“Maar bij de volgende plaats die u aandoet...?” D’Antonio was niet van hun volgende plaats op de hoogte gebracht, maar dat lag voor de hand.
“Dat zou een probleem kunnen opleveren,” zei Ryan behoedzaam. “We zullen wel zien.”
“De Heilige Vader en ik zullen voor uw succes bidden.”
“En deze keer zullen uw gebeden misschien verhoord worden,” zei Adler. Vijftig minuten later steeg de VC-20B weer op. Hij vloog richting Italiaanse kust en daarna naar het zuidwesten om Italië weer over te steken, op weg naar zijn volgende bestemming.
“Jezus, dat was snel,” constateerde Jack toen het licht van de gordels uitging. Hij hield die van hem natuurlijk vastgeriemd. Adler stak een sigaret op en blies de rook naar het raam aan zijn kant van de cabine.
“Jack, dit is een van die situaties waarin je het snel doet, of helemaal niet.” Hij draaide zich glimlachend om. “Het gebeurt heel zelden, maar soms gebeurt het.” De cabinebediende, deze keer een man, liep naar achteren en overhandigde beide mannen een kopie van een uitdraai die zojuist op de fax van het vliegtuig was binnen gekomen.
“En nu?” zei Ryan bars. “Wat nu?”

In Washington hebben de mensen niet altijd de tijd om de kranten te lezen, althans niet alle kranten. Ter assistentie van de overheidspersonen die moeten weten wat de pers over hen schrijft, is er een dagelijkse knipselkrant die The Early Bird heet. Vroege edities van alle belangrijke kranten in Amerika worden met gewone lijnvluchten naar Washington gevlogen en voor de dageraad zijn ze al nageplozen op verhalen die op regeringszaken betrekking hebben. Relevant materiaal wordt uitgeknipt en gefotokopieerd en daarna met duizenden verspreid over de diverse kantoren, waarvan de stafleden het proces herhalen door individuele verhalen voor hun superieuren aan te kruisen. Dit proces is uitzonderlijk moeilijk in het Witte Huis, waarvan de stafleden per definitie in alles geïnteresseerd zijn.
Dr. Elizabeth Elliot was assistent in buitengewone dienst van de president inzake kwesties van nationale veiligheid. Liz, ook bekend als ‘E.E.’, was de directe ondergeschikte van dr. Charles Alden, die dezelfde titel had maar zonder ‘buitengewoon’. Liz was in een modieus linnen mantelpakje gekleed. De huidige mode dicteerde dat leidinggevende vrouwen zich niet mannelijk maar vrouwelijk moesten kleden. Omdat zelfs de stomste man nog altijd het verschil tussen zichzelf en een vrouw wist, werd het nauwelijks zinvol geacht de waarheid te verhullen. Die waarheid was dat dr. Elliot fysiek niet onaantrekkelijk was en dit feit gaarne middels kleding onderstreepte. Een meter achtenzeventig lang en met een slank figuur dat door lange werkuren en een beheerst eetgedrag op peil werd gehouden, vond ze het niet leuk om tweede viool te spelen bij Charlie Alden. En Alden was trouwens van Yale. Zij was recentelijk hoogleraar politieke wetenschappen op Bennington geweest en had moeite met het feit dat Yale prestigieuzer werd geacht door de autoriteiten die het voor het zeggen hadden.
De huidige werkschema’s op het Witte Huis waren gemakkelijker dan die van een paar jaar geleden, althans in de winkel van nationale veiligheid. President Fowler had geen behoefte aan een inlichtingenbriefing als allereerste zaak in de ochtend. De wereldsituatie was veel vreedzamer dan al zijn voorgangers ooit hadden gekend en Fowlers hoofdzorg gold de binnenlandse politiek. Commentaar daarover was gemakkelijk verkrijgbaar via de ochtendnieuws-shows op de t.v. Fowler had de gewoonte naar twee of meer t.v.’s tegelijk te kijken, iets dat zijn vrouw woest had gemaakt en zijn stafleden nog steeds verbijsterde. Dat feit betekende dat dr. Alden pas na acht uur hoefde te verschijnen voor zijn ochtendbriefing, waarna hij de president op zijn beurt om 9.30 uur op de hoogte zou stellen. President Fowler had geen direct contact met de briefing-officieren van de CIA. Dientengevolge was het E.E. die vlak na zessen moest verschijnen opdat zij de telegrammen, telexen en andere binnenkomende informatie kon beoordelen. Zij moest vergaderen met de wachtofficieren van de CIA (die ze ook niet mocht) en hun collega’s op BZ en Defensie. Ook was het haar taak The Early Bird te lezen en voor haar baas, de achtenswaardige dr. Charles Alden, belangrijke kwesties aan te strepen.
Alsof ik godverdomme een onbenullige secretaresse ben, schuimbekte E. E. Adler vond ze een tegenstrijdigheid in logica. Een liberaal die keiharde dingen kon zeggen, een rokkenjager die voor vrouwenrechten was, een vriendelijke, aandachtige man die het vermoedelijk prachtig vond om haar als een verdomde functionaris te gebruiken. Dat hij tevens een gerespecteerd waarnemer was en een verbazingwekkend juist voorspeller van gebeurtenissen, met welgeteld twaalf boeken op zijn naam, allemaal uitgekiend en vol inzicht, deed er niet toe. Hij had haar baan. Die was haar toegezegd toen Fowler nog een kandidaat was met weinig kansen. Het compromis dat Alden in zijn kantoor in de westvleugel had geplaatst en haar in het souterrain, was een van de vele daden die politieke figuren gebruiken als een smoes voor het breken van hun woord. Hooguit een verplichte verontschuldiging. De vice-president had zijn functie bij de conventie opgeëist en ook verkregen; hij had ook voor een van zijn eigen mensen de kamer versierd die haar kantoor had moeten worden op de hoofdverdieping. Nu zat ze hier in deze sjieke kelder. In ruil hiervoor — de VP was een teamspeler — had hij zich in de verkiezingscampagne uitgesloofd en dat had alle verschil gemaakt. De vice-president had Californië geleverd en zonder Californië zou Robert Fowler nog steeds gouverneur van Ohio zijn. En daarom had zij nu een kantoortje van vier bij vijf in de kelder, en moest ze secretaresse spelen voor een of andere verdomde Yalie die een keer per maand op de zondag-talkshows verscheen en maatjes was met staatshoofden met haar godverdomme als hofdame. Dr. Elizabeth Elliot was in haar normale ochtendstemming en er was dus niets met haar te beginnen, zoals elke functionaris op het Witte Huis kon bevestigen. Ze liep haar kantoor uit en begaf zich naar de mess van het Witte Huis voor een tweede kop koffie. De sterke koffie maakte haar zo mogelijk nog woester, een gevoel dat haar roerloos maakte en haar dwong tot een in zichzelf gekeerde glimlach, een glimlach die ze nooit aan het beveiligingspersoneel liet zien dat elke morgen haar pas controleerde bij de westelijke ingang op de begane grond. Dat waren maar gewone dienders en dienders waren niet iets om je druk over te maken. Voedsel werd door stewards van de marine geserveerd en het enige goede aan hen was dat ze voor het merendeel uit minderheden kwamen. Vaak waren het Filippino’s, een volgens haar verachtelijke erfenis uit de koloniale periode van Amerika. Het secretariaat en ander dienend personeel dat langer aanbleef dan de aanhang van een president, waren niet politiek ingesteld; het waren voor haar maar bureaucraten en ze leken allemaal op elkaar. De enigen in dit gebouw die belangrijk waren, waren politici. Voor hen bewaarde E.E. het beetje charme dat ze bezat. De agenten van de geheime dienst sloegen haar bewegingen met evenveel aandacht gade als ze aan de hond van de president zouden hebben besteed, als die al een hond had gehad, wat niet het geval was. Zowel zij als de professionals die het Witte Huis runden, en niet de opgeblazen ego’s die kwamen en gingen, zagen haar gewoon als een van die door de politiek opgevijzelde personen die na verloop van tijd het veld zouden ruimen, terwijl de profs aanbleven en getrouw hun plichten vervulden waarvoor ze een eed hadden afgelegd. Het kastesysteem van het Witte Huis was al heel oud en ieder beschouwde de anderen als zijn minderen. Elliot keerde naar de verdieping terug, zette de koffie neer en rekte zich eens goed uit. De draaistoel was gerieflijk. De fysieke arrangementen hier waren eersteklas, veel beter dan in Bennington, maar de eindeloze weken van vroeg opstaan en laat naar bed hadden niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk hun tol geëist. Ze gaf zichzelf de opdracht toch iets meer aan haar conditie te doen. Ze kon op z’n minst wel eens gaan wandelen. Veel stafleden gebruikten een deel van de lunchtijd om over de wandelgalerij te struinen. De energieksten onder hen jogden zelfs. Sommige vrouwelijke stafleden, vooral de alleenstaanden, gingen joggen met militairen die aan het gebouw verbonden waren, met name de alleenstaanden, ongetwijfeld aangetrokken door hun korte haar en simplistische mentaliteit. Maar daar had E.E. geen tijd voor en daarom nam ze gedempt vloekend genoegen met rek- en strekoefeningen. Faculteitshoofd bij de belangrijkste vrouwenuniversiteit van Amerika, en hier speelde ze godverdomme secretaresse voor zo’n hufter uit Yale. Maar al dat gevloek hielp ook niet en daarom ging ze maar aan de slag.
Ze was halverwege The Bird en sloeg een nieuwe pagina op. Ze pakte haar helgele markeerstift. De artikelen waren niet regelmatig verspreid. Ze waren slordig bij elkaar geveegd en E.E. was pathologisch wat netheid betreft. Boven aan pagina elf trof ze een berichtje van de Hartford Courant aan. VADERSCHAP ALDEN, luidde de kop. Haar koffiebeker bleef halverwege zweven.
Wat?
Deze week zal mejuffrouw Marsha Blum in New Haven een geding aanspannen tegen professor Charles W. Alden. Alden, voormalige rector van de faculteit geschiedenis van Yale en thans nationale veiligheidsadviseur van president Fowler, zou de vader van haar pasgeboren dochter zijn. Mej. Blum, die beweert twee jaar een relatie met dr. Alden te hebben gehad, en die zelf voor haar doctoraal Russische geschiedenis staat, heeft een proces tegen Alden aangespannen omdat deze zich zou onttrekken aan steun voor het kind...
“Die geile, ouwe bok,” fluisterde E.E. in zichzelf.
En het was waar. Die gedachte drong zich met verblindende helderheid aan haar op. Het moest zo zijn. Aldens amoureuze avonturen waren al het onderwerp van menige humoristische column geweest in de Post. Charlie zat achter rokken aan, jurkjes, alles wat een vrouw maar dragen kon.
Marsha Blum... joods? Waarschijnlijk wel. De hufter neukte een van zijn doctoraalstudenten. Had haar zelfs met jong opgezadeld. Ik vraag me af waarom ze niet gewoon een abortus regelde. Ik wed dat hij haar de bons heeft gegeven en dat ze zo woest was...
O God, hij vliegt vandaag naar Saoedie-Arabië.
Dat kunnen wij niet toestaan...

De idioot. Helemaal geen waarschuwing. Hij heeft er met niemand over gepraat. Dat bestaat niet, want dan zou ik dat gehoord hebben. Zoiets blijft net zo lang geheim als de tijd die nodig is om het op de plee door te vertellen. En als hij het zelf niet eens geweten had? Zou dat meisje van Blum dan zo woest op Charlie zijn? Daar moest ze om grijnzen. Ze zou zeker woest zijn.
Elliot pakte haar telefoon op... en wachtte even. Je kon de president niet zomaar in zijn slaapkamer bellen. Niet zomaar. Vooral niet als je er persoonlijk voordeel bij kon hebben.
Van de andere kant...
Wat zou de vice-president zeggen? Alden was echt zijn man. Maar de VP was tamelijk bekrompen. Had hij Charlie niet gewaarschuwd dat die het wat rustiger aan moest doen met die wijven? Jazeker, drie maanden geleden. De ultieme politieke zonde. Hij was betrapt. En niet met zijn hand in de koekjestrommel. Daar moest ze even hinnikend om lachen. Op de kruk met een van zijn studentes! Wat een zak! En die vent moest de president vertellen hoe je staatszaken moest regelen! Daar moest ze bijna om giechelen.
Schadebeperking.
De feministen zouden des duivels zijn. Ze zouden geen rekening houden met dat meisje van Blum, dat zo stom was geweest om niet op feministische wijze van haar ongewenste — was dat wel zo? — zwangerschap af te komen. Maar wat had al dat geouwehoer achteraf voor zin? Ze had haar keuze gemaakt, punt uit. Voor de feministische gemeenschap was het gewoon een kwestie van een mannelijke schoft die misbruik van een zuster had gemaakt en die nu in dienst was van een zogenaamd vrouwvriendelijke president.
De anti-abortus-groep zou het ook afkeuren... zo mogelijk nog heftiger. Onlangs hadden ze iets intelligents geflikt dat Elizabeth Elliot met stomheid had geslagen. Twee vastberaden conservatieve senatoren waren bezig met een wet om ‘onwettige’ vaders te dwingen voor hun buitenechtelijk verwekte kroost te zorgen. Als abortus per wet verboden werd dan, zo hadden die Neanderthalers eindelijk begrepen, moest er ook iets met de ongewenste kinderen gebeuren. Bovendien was die club ook hevig met andere moraliteitspunten bezig en de regering Fowler had al het nodige van hen te verduren gehad. Voor de ultrarechtse knuppels zou Alden de zoveelste onverantwoordelijke geilaard zijn, blank notabene — des te beter — en lid van een regering waar ze de schurft aan hadden.
E.E. overwoog enkele minuten lang alle kanten van de zaak en dwong zich emotieloos te zijn. Ze onderzocht de opties en probeerde de zaak vanuit Aldens hoek te bezien. Wat kon hij doen? Ontkennen dat het van hem was? Een genetische test zou dat moeten uitwijzen, en dan had je echt het gedonder in de glazen. Daar had Alden vermoedelijk ook geen zin in. Als hij bekende... nou ja, het was duidelijk dat hij het meisje niet kon trouwen (volgens het bericht was ze maar 24). Als hij het kind onderhield, gaf hij daarmee te kennen dat het van hem was en dat betekende een brute schending van de academische integriteit. Professoren werden per slot niet geacht met hun studenten naar bed te gaan. Dat dat gebeurde, zoals E.E. heel goed wist, was iets dat erbuiten stond. Net als in de politiek was het in academische kringen alleen van belang om niet betrapt te worden. Wat het onderwerp van een vrolijke anekdote tijdens een faculteitslunch zou kunnen zijn, zou door de pers neergesabeld worden.
Charlie weg, wat een timing,...
E.E. toetste het nummer van de slaapkamer boven haar in.
“De president, alstublieft. Met doctor Elliot. Een pauze terwijl de agent van de geheime dienst vroeg of de president de telefoon wilde aannemen. O God, ik hoop maar dat ik hem niet op het schijthuis gestoord heb. Maar het was te laat om zich daar nu zorgen over te maken.
De hand ging van het mondstuk aan de andere kant van de lijn. Elliot hoorde het gesnor van het scheerapparaat van de president en toen een norse stem. “Wat is er, Elizabeth?”
“Meneer de president, we hebben hier een klein probleem dat u volgens mij meteen moet weten.”
“Nu meteen?”
“Nu, meneer. Het kan politiek schadelijk zijn. U zult ook Arnie nodig hebben.” “Gaat het over het voorstel dat wij...”
“Nee, meneer de president. Het is iets anders. Ik maak geen grapjes. Het kan heel ernstig uitpakken.”
“Oké, kom dan over vijf minuten naar boven. Ik neem aan dat je kunt wachten tot ik mijn tanden gepoetst hebt?” Een presidentieel grapje.
“Over vijf minuten, meneer.”
De verbinding werd verbroken. Elliot legde de hoorn langzaam neer. Vijf minuten. Ze had liever meer tijd gehad. Snel pakte ze haar make-up koffertje uit een bureaulade en snelde naar het dichtstbijzijnde toilet. Een snelle blik in de spiegel... nee, ze moest eerst die ochtendkoffie verwerken. Haar maag vertelde haar dat een tablet tegen het zuur misschien geen gek idee kon zijn. Ze nam er een in en controleerde nogmaals haar haar en haar gezicht. Het ging wel, concludeerde ze. Nog even een veegje om haar wangen te laten glanzen...
Doctor Elizabeth Elliot liep met stijve benen naar haar kantoor, verzamelde dertig seconden moed, nam toen The Early Bird op en begaf zich naar de lift. Die stond al op het souterrain, de deur open. Hij werd bediend door een agent van de geheime dienst die vriendelijk goedemorgen glimlachte naar dat arrogante kreng, omdat hij onverbeterlijk beleefd was, zelfs tegen mensen als E.E.
“Waarnaar toe?”
Dr. Elliot glimlachte zo charmant als ze kon. “Omhoog,”vertelde ze de verbaasde agent.