-11-
Tess Freemark maakte die zaterdagmorgen met haar grootmoeder het huis schoon. Het deed er niet toe dat dit het weekeinde was van 4 juli of dat Tess met alle geweld naar buiten wilde. Hoe laat ze naar bed was gegaan was ook niet van belang. De zaterdagochtenden waren voor de schoonmaak, en daar moest alles voor wijken. Haar grootmoeder stond om zeven uur op, om acht uur stond het ontbijt op tafel, en tegen negenen was de schoonmaak in volle gang. Het was een ijzeren regel. Uitslapen was er niet bij. Bob was het huis al uit als Evelyn en Tess aan het werk gingen. Er was een duidelijke taakverdeling tussen Tess' grootouders, ruwweg genieten aan binnen en buiten. Binnen was Evelyns afdeling. Gras maaien, bladeren harken, sneeuwruimen, houthakken, de moestuin bijhouden, sjouwen en slepen, en verder zo'n beetje alles behalve de bloemperken was de taak van
Bob. Zolang hij de tuin en de buitenkant van het huis bijhield, was Evelyn tevreden en hoefde hij binnen niets te doen.
Tess daarentegen moest zowel binnen als buiten klusjes opknappen, te beginnen met de zaterdagse schoonmaak. Ze stond samen met oma om zeven uur op om te douchen en zich aan te kleden en ging dan vlug naar beneden voor haar ontbijt met roerei, geroosterd brood en vruchtensap. Hoe eerder ze aan de slag ging, hoe eerder ze klaar was. Haar oma zat al ketting rokend achter haar wodka met jus d'orange, met haar ontbijt onaangeroerd voor zich, terwijl Bob afkeurend naar haar fronste. Tess at en dronk zwijgend en probeerde geen van beiden aan te kijken, verzonken in gedachten aan de vorige avond en aan Twee Beren.
'Hoe wist hij dat ik daar zat?' wilde Kwit geërgerd weten, toen ze teruggingen door het park, dat door de avond zwoelte in vochtig fluweel leek gehuld. 'Ik was onzichtbaar! Hij had me nooit mogen zien! Wat is dat trouwens voor indiaan?'
Datzelfde vroeg Tess zich af. Afgezien van het indiaanse was Twee Beren anders dan iedereen die ze ooit had ontmoet. Hij was merkwaardig onverstoorbaar, groot, rechtdoorzee en beredeneerd, maar ook een beetje eng. Net als Rang - een paradox die ze niet goed kon verklaren.
Ze dacht over hem na terwijl ze met haar grootmoeder schoonmaakte, de meubels afstofte en in de was zette, het kleed zoog, de vloeren veegde en dweilde, de zonwering en vensterbanken afnam, de toiletten en wasbakken uit boende en de badkamer en douches onder handen nam. Meestal werd er alleen afgestoft en gestofzuigd, maar op de eerste zaterdag van de maand moest het allemaal gebeuren. Ze hielp Evelyn ook nog met de was en de afwas, en tegen twaalven was alles aan kant. Toen ze weg mocht, schrokte ze een boterham met pindakaas en een met jam naar binnen, dronk een groot glas melk en ging op een holletje de achterdeur uit, waarbij ze per ongeluk de hordeur liet dichtslaan.
'Hij zei dat hij een sjamaan is, ' zei Tess de vorige avond tegen Kwit. ' Dus misschien ziet hij dingen die anderen niet zien. Indiaanse medicijnmannen hebben toch bijzondere gaven?'
'Hoe moet ik weten wat een medicijnman al of niet kan? zei Kwit geprikkeld. 'Zie ik eruit als een indianendeskundige? Ik leef in dit park en ga niet met vakantie naar streken waar je indianen tegenkomt, zoals sommige mensen die ik ken! Waarom weet jij niet meer van indianen? Leer je daar niet over op school? Wat is dat voor onderwijs dat je krijgt? Als ik jou was, zou ik zorgen dat ik alles van de geschiedenis weet wat van belang is... '
En zo ging hij maar door, met nauwelijks een adempauze om welterusten te zeggen bij het afscheid aan de deur. Soms was Kwit onuitstaanbaar. Nogal vaak eigenlijk. Maar hij bleef haar beste vriend.
Tess had Kwit ontmoet in de vroege zomer toen ze zes was. Ze zat op een avond even na het eten op de dwarsplank van haar zandbak over het park uit te kijken, waar ze iets van kon zien door gaten in de heg, die nog niet was dichtgegroeid. Ze neuriede en nam doelloos handjes zand op toen ze de Vreter zag. Hij sloop in de tuin van Peterson soepel van de ene donkere plek naar de andere. Ze staarde hem gespannen na, zich afvragend waar hij heen ging en wat hij in de zin had.
'Eng zijn ze, hè?' zei een stem.
Ze keek vlug rond, maar er was niemand te zien.
'Hierzo, ' zei de stem.
Ze keek omlaag en daar, aan de andere kant van de dwarsplank, zat iets wat op een klein mannetje leek, gemaakt van twijgjes en blaadjes, en met een klein oud gezicht, uitgesneden in het hout, en een baardje van mos. Omdat hij doodstil zat, dacht ze eerst dat hij een pop was. Toen ging hij iets verzitten, waarvan ze schrok, en toen wist ze dat hij leefde.
'Ik maak je toch niet aan het schrikken, hè?' vroeg hij grijnzend, terwijl hij met zijn twijgvingers naar haar bewoog.
Ze schudde haar hoofd.
'Dat dacht ik ook niet. Je lijkt me niet zo gauw bang. Iemand die niet schrikt van de Vreters en die grote hond, zal ook niet schrikken van een bosmannetje, dacht ik zo. '
Ze staarde hem aan. 'Wat is een bosmannetje?'
'Kijk maar naar mij. Ik ben een bosmannetje. Mijn hele leven al. ' Hij grinnikte om zijn eigen grapje en schraapte gewichtig zijn keel. 'Ik heet Kwit. Hoe heet jij?'
'Tess, ' zei ze.
'Eigenlijk wist ik dat al. Ik hou je al een hele tijd in de gaten, jongedame. '
'O ja?'
'Bosmannetjes doen dat veel, dingen in de gaten houden. Daar zijn we vrij goed in. In feite beter dan katten. Jij weet zeker weinig van ons af?'
Ze dacht even na. 'Ben je een elf?'
'Een elf!' riep hij vol afgrijzen uit. 'Een elf? Ik dacht het niet! Een elf nota bene! Grote apenkooi!' Hij werd weer rustig. 'Bosmannetjes zijn echt, jongedame. Ze zijn boswezens, als bonkschobbers en raffelaars, maar nijver en degelijk. Zo zijn we altijd geweest. We hebben belangrijke taken. '
Ze knikte, niet goed begrijpend wat hij zei. 'Wat doe je dan?'
'Ik zorg voor het park, ' zei Kwit triomfantelijk. 'Helemaal in mijn eentje, mag ik wel zeggen. Dat is een hoop werk! Ik hou de magie in evenwicht. Je weet toch wat magie is? Nou, in alles zit een beetje magie en in sommige dingen heel veel, en dat moet allemaal in evenwicht blijven. Dat evenwicht kan door veel dingen worden verstoord, daarom moet ik alles goed in de gaten houden om dat te voorkomen. En zelfs dan lukt het niet altijd. Dan moet ik de brokken lijmen en opnieuw beginnen. '
'Kun je toveren?' vroeg ze nieuwsgierig.
'Een beetje. Meer dan de meeste boswezens, maar ik ben ook ouder dan de meeste. Ik ben hier al heel lang mee bezig.'
Ze perste peinzend haar lippen opeen. 'Ben je net als Repelsteeltje?'
Kwit werd vuurrood. 'Of ik als Repelsteeltje ben? Krimmeneel! Wat is dat voor vraag? Wat heb ik je nou net gezegd? Dat is de ellende met zesjarigen! Ze blijven niet bij de les! Nee, ik ben niet als Repelsteeltje! Dat is een sprookje! Dat is niet echt! Bosmannetjes doen geen dingen als goud weven uit stro! Allemachtig! Wat leren ze je tegenwoordig op school?'
Tess zweeg, geschrokken door de uitbarsting van het mannetje. De blaadjes op zijn hoofd ritselden wild en zijn twijgvoetjes stampten zo hard dat ze vreesde dat ze af zouden breken. Ze keek zenuwachtig om naar het huis.
'Laat dat! Zoek geen hulp bij je grootmoeder. Denk je dat je die nodig hebt om me weg te jagen? Ik vertel net dat je me iemand leek die niet gauw bang is. Zet me niet voor leugenaar. ' Kwit spreidde misnoegd zijn armen. 'Ik kan me weieens kwaad maken over al die sprookjesonzin, maar het is niet mijn bedoeling je van streek te maken. Ik weet dat je pas zes bent. Hoor eens, ik ben meer dan honderdvijftig jaar oud! Wat weet ik nu van kinderen?'
Tess keek hem aan. 'Ben je honderdvijftig jaar oud? Nietes. '
'Ja, heus. Ik was er al voor deze stad hier kwam. Er was nog geen huis te zien!' Kwit fronste zijn voorhoofd. 'Het leven was toen een stuk eenvoudiger. '
'Hoe kun je zo oud worden?'
'Oud? Dat is voor een bosmannetje niet oud! Niks hoor! Tweehonderdvijftig is voor ons pas oud. ' Kwit stak zijn hoofd op. 'Je gelooft me toch wel?'
Tess knikte ernstig, maar wist het nog niet.
'Dat is wel van belang. Want jij en ik gaan dikke vrienden worden, Tess Freemark. Daarom ben ik hier. Om je dat te zeggen. ' Kwit richtte zich op. 'Nou, wat dacht je ervan? Kunnen we vrienden worden, ook al schreeuw ik weleens tegen je?'
Tess glimlachte. 'Natuurlijk. '
'Vrienden helpen elkaar, zie je, ' vervolgde het bosmannetje. 'Ik kon je hulp nog weleens nodig hebben. ' Hij keek haar geheimzinnig aan. 'Ik kan je hulp nodig hebben voor het in evenwicht houden van de magie. Hier, in het park. Ik zou je kunnen leren wat ik kan. Voor een deel zeker. Wat vind je daarvan? Zou je dat leuk vinden?'
'Ik mag niet naar het park, ' zei Tess ernstig, en ze keek stiekem weer om naar het huis. 'Oma zegt dat ik alleen met haar het park in mag. '
'Hmm. Tja, daar zit wat in. ' Kwit streek door zijn baard en trok een gezicht. 'Regels van thuis. Daar moeten we ons aan houden. ' Zijn gezicht klaarde op. 'Maar dat geldt nu, en niet voor eeuwig. Gewoon tot je wat groter bent. Dan kunnen de lessen beginnen. Eigenlijk heb je dan net de goede leeftijd. Maar voor nu heb ik een idee. Daar is alleen maar een beetje magie voor nodig. Kom, neem me in je handen. Voorzichtig. Je bent toch niet zo'n onhandig kind dat alles uit zijn handen laat vallen, wel?'
Tess hield hem haar handen als een kommetje voor, en Kwit stapte erop. Hij ging er gemakkelijk bij zitten en beval haar hem tot voor haar gezicht te brengen.
'Ja, zo moet je me houden. ' Hij gebaarde met zijn handen voor haar ogen en begon vreemd te brabbelen. 'Doe nu je ogen dicht, ' zei hij. 'Mooi, mooi. Goed dichthouden. Denk aan het park, zoals het eruitziet vanuit deze tuin. Probeer het je voor te stellen. Niet bewegen... '
Een warm, stroperig gevoel doorstroomde Tess, beginnend achter haar ogen en uitlopend tot in haar armen en benen. De tijd vertraagde.
Opeens was ze aan het vliegen. Ze scheerde door de schemering hoog boven Sinnissippi Park, de wind suisde in haar oren en langs haar gezicht, en de lichten van Hopewell waren gele speldenknoppen ver onder haar. Ze zat op een uil die breed zijn bruin en wit gevederde vleugels uitsloeg. Kwit zat voor haar en ze hield zich om zijn middel vast. Verbazend, maar ze waren even groot. Tess' hart zat in haar keel terwijl de uil op de luchtstromen zeilde en scheerde. Ze zou er toch niet afvallen? Maar ze besefte meteen dat de bewegingen haar niet zouden afwerpen omdat ze stevig op de vogel zat, en raakte opgetogen.
'Dit is Daniël, ' riep Kwit achterom. Ondanks de razende wind kon ze hem duidelijk verstaan. 'Daniël is een kerkuil. Hij brengt me overal in het park. Dat gaat veel vlugger dan lopen. Uilen en bosmannetjes werken op de meeste plaatsen goed samen. Eigenlijk zou ik zonder Daniël nergens zijn. '
De uil reageerde op een kneep met zijn knieën en dook omlaag. 'Wat vind je hiervan, Tess Freemark?' vroeg Kwit, met een armgebaar naar het park beneden.
Tess glimlachte breed en omklemde het bosmannetje stevig. 'Ik vind het prachtig!'
Ze vlogen voort in de schemering, over de sportvelden, de paviljoens en de wegen. Ze scheerden westwaarts over de rijen granieten en marmeren zerken in het groene tapijt van de begraafplaats Riverside, oostwaarts naar de door bomen beschaduwde huizen van Mineral Springs, zuidwaarts naar de steile kliffen en smalle oevers van de weidse Rock River, en noordwaarts naar de verwaarloosde huizen voor de ingang van het park. Ze vlogen over de uitgestrektheid van de Sinnissippi naar de bossen verderop, vlak over de toppen van oude eiken, iepen, walnootbomen en esdoorns die uitrezen boven het toenemende duister, alsof ze de sterrenhemel wilden vegen met hun gebladerte. Ze zagen de lange sliert van de rodelbaan, waarvan het lagere deel was weggehaald en beneden opgeslagen, in afwachting van sneeuw en ijs. Ze ontdekten een damhert met haar kalfje bij het riet van de poelen, waar niemand anders ze kon zien. Diep in het donkerste deel van het woud zagen ze in de grijze geheimzinnigheid van de schemering schimmige bewegingen van mogelijk iets levends.
Ze zwenkten langs een zware witte eik die ver boven zijn soortgenoten uitstak, met een knoestige, verweerde stam en kromme takken die zodanig kronkelden dat er een mateloze woede en wanhoop uit spraken, alsof hier een betoverde en geknechte reus zijn schaduw over de wereld wierp.
Opeens trof een straal lamplicht Tess' ogen, toen ze terugvlogen in de richting van Woodlawn en ze kneep ze dicht.
'Tess! Binnenkomen!'
Ze zat weer op de dwarsplank van haar zandbak, over de donker wordende tuin uitziend naar het park. Kwit was verdwenen.
Ze vertelde haar grootmoeder die avond niets over hem, want ze paste er inmiddels wel voor op iemand iets over het park en de magie ervan te vertellen, zelfs haar oma. Ze keek echter wel naar Kwit uit.
Twee dagen later kwam hij weer, midden op de dag. Ze scharrelde rond bij de heg en daar zat hij, op een tak boven haar hoofd. Hij zwaaide met zijn twijgarmpje en zei haar dat ze haast moesten maken, dat er dingen waren die ze moest doen, plaatsen waar ze heen moest en mensen die ze moest ontmoeten. Toen ze die avond haar grootmoeder toch over hem vertelde, knikte de oude vrouw alleen maar, alsof de verschijning van het bosmannetje de gewoonste zaak van de wereld was, en ze zei dat Tess goed moest luisteren naar wat Kwit te zeggen had.
Daarna was Kwit haar beste vriend, belangrijker dan haar schoolvriendinnen, zelfs als ze die al haar hele leven kende. Ze kon niet verklaren hoe dat kwam. Hij was ten slotte een boswezen, en voor de meeste mensen bestonden die niet. Zo op het oog hadden ze niets gemeen. Bovendien was hij een bosbewoner, anderhalve eeuw oud en een vreselijke mopperkont. Hij was lastig en opvliegend, en stelde geen belang in de spelletjes waar zij mee kwam.
Wat hen naar elkaar dreef, zag ze later in, wat hun een onverbrekelijke band bezorgde, was het park. Het park met zijn Vreters en magie, zijn geheimen en zijn geschiedenis, was hun bijzondere plek, hun eigen wereld, en hoewel voor iedereen toegankelijk was het alleen van hen, omdat alleen zij er het ware begrip voor hadden. Kwit was de verzorger ervan, en Tess werd zijn leerling. Hij bracht haar het belang bij van het vaststellen van schade aan de bossen en de wezens die er woonden. Hij legde haar de aard uit van de magie in de wereld, hoe die in alles huisde, waarom er evenwicht in was en wat er op kleine schaal te doen viel om de magie in het spoor te houden. Hij leerde haar hoe ze met de Vreters moest omgaan wanneer die de veiligheid van weerloze mensen bedreigden. Hij schakelde haar in bij het in toom houden van hen. Hij gaf haar inzicht in de naast elkaar bestaande werelden van mensen en boswezens, en haar leven kreeg er een wending door.
Op een keer vertelde hij haar dat haar grootmoeder, haar moeder en nog drie generaties van haar moederskant hem hadden geholpen voor het park te zorgen.
Hieraan moest ze denken toen ze die zaterdagmorgen door de achtertuin liep. Ze bleef even bij de slapende Krabber staan om hem achter de oren te aaien en keek of ze Minx zag. Het was weer een lome, broeierig warme dag. Haar vrienden wilden gaan zwemmen, maar ze wist nog niet of ze mee zou gaan. Twee Beren hield haar nog erg bezig en haar hoofd stond niet naar iets anders. Met toegeknepen ogen keek ze op naar de zon, die stralend aan een wolkeloze hemel stond, sloeg een vlieg van haar gezicht weg en liep naar de heg en het park. Het gras onder haar voeten was droog en broos. Allerlei vragen kwamen bij haar op. Zouden de geesten van de Sinnissippi die nacht verschijnen zoals Twee Beren geloofde'? Zouden ze haar iets van de toekomst laten zien? Alleen aan haar? Wat zouden ze zeggen? Hoe zou ze reageren?
Ze streek het haar dat op haar voorhoofd plakte naar achteren. Ze transpireerde en op haar arm zat een verse muggenbeet, waar ze nijdig aan krabde. Ze had Kwit meermalen gevraagd waarom zij de enige was die hem en de Vreters kon zien, en die van de magie in het park af wist. De eerste keer gaf Kwit als antwoord dat ze niet de enige was, dat haar grootmoeder ze ook kon zien en meer van magie af wist dan Tess, en dat er elders meer waren zoals zij. Toen ze later de vraag uitsluitend op zichzelf betrok, deed Kwit de zaak af door te zeggen dat ze bofte, er dankbaar voor moest zijn, en het daar verder bij moest laten. Maar Tess kon het daar niet bij laten, ook nu niet, na al die jaren. Het maakte haar tot een buitenbeentje. Ja, dat was ze. Ze zou niet rusten voor ze begreep wat er allemaal achter zat.
Een paar weken geleden zette ze Kwit zo onder druk dat hij eindelijk met wat nieuws kwam.
'Het heeft te maken met wat je bent, Tess!' zei hij heftig, haar recht aankijkend. Hij fronste zijn voorhoofd, zijn ogen stonden rustig, en zijn stijve houding toonde hoe vastbesloten hij was de zaak eens en voor altijd af te doen. 'Denk goed na. Ik als bosmannetje ben geboren met magie. Als jij inzicht hebt in magie en in mij, dan moet jij er ook mee geboren zijn. Of er veel affiniteit mee hebben. Dat woord ken je toch wel? Affiniteit? Ik heb geen tijd om je alles bij te brengen. '
'Bedoel je dat ik bloed heb van boswezens?' riep ze zachtjes. 'Wil je dat zeggen? Dat ik ben zoals jij?'
'Ach, luister nu toch eens in 's hemelsnaam!' Kwit liep paars aan. 'Waarom zal ik jou iets proberen uit te leggen?'
'Maar je zei... '
'Je bent niet zoals ik! Ik ben vijftien centimeter groot en honderdvijftig jaar oud! Ik ben een bosmannetje! Jij bent een klein meisje! We zijn niet van dezelfde soort!'
'Al goed, al goed, rustig maar. Ik ben niet zoals jij. Gelukkig maar, zou ik willen zeggen. Snotverdorie. ' Toen hij bezwaar wilde maken, vervolgde ze snel: 'Dus we hebben iets gemeen, een band die maakt dat we ons zo thuis voelen in het park... '
Maar Kwit maakte afwerende gebaren en viel haar in de rede. 'Vraag het je grootmoeder maar. Zij zei toch dat je kon toveren? Laat zij je maar vertellen waarom dat is. '
Voor Kwit was daarmee de zaak afgedaan, en daarna wilde hij er nooit meer iets over zeggen. Tess dacht erover het aan haar grootmoeder te vragen, maar die wilde nooit over de oorsprong van haar magie spreken, alleen maar over de gevolgen wanneer ze onvoorzichtig was. Wilde ze een duidelijk antwoord van haar grootmoeder, dan moest ze er op de juiste manier en op het juiste ogenblik mee komen. Tess wist voorlopig niet hoe ze dat moest aanleggen.
Kwit sprong vanaf een laaghangende tak op haar schouder toen ze naderde. Ze schrok doorgaans wanneer hij zo onverwacht op haar sprong, als een grote kever, maar ze was het wel gewend. Ze zag de nerveuze onrust in zijn ogen.
'Die verdomde indiaan is verdwenen!' viel hij met de deur in huis.
'Twee Beren?' Ze hield haar pas in.
'Loop door. Spugen en fluiten kun je ook tegelijk. ' Hij zat schrijlings op haar schouder en schopte met zijn voeten als bij een koppig paard. 'Verdwenen, in rook opgegaan. Ik heb hem overal gezocht. Ik had gedacht hem bij die tafel aan te treffen, met die doffe blik van hem starend naar de zonsondergang. Maar ik kan niet eens een spoor van hem vinden!'
'Heeft hij in het park geslapen?' Tess wurmde zich door de heg, ervoor oppassend Kwit niet van zijn zitplaats te stoten.
'Geen idee. Ik heb vanmorgen met Daniël het hele park afgezocht. In alle hoeken en gaten. De indiaan is spoorloos. ' Kwit liet zijn baard niet met rust. 'Het is lastig, maar niet onze grootste zorg. '
Ze betrad het park en stak de dienstweg over naar de honkbalvelden. 'Vind je?'
'Geloof me maar. ' Zijn blik was bezorgd. 'Ga het bos maar in, dan zal ik het je laten zien. '
Tess was iemand die het hardlopen niet kon laten en in een stevig tempo ging het door het park naar de bossen in het oosten. Ze kwam langs de honkbalvelden, de speelterreinen en de rodelbaan. Ze liep om het oostelijke paviljoen en langs een stel mensen die aan een tafel zaten te picknicken. Ze keken even om naar haar. Ze rook hotdogs, aardappelsalade en augurken. Het zweet parelde op haar voorhoofd en haar keel was uitgedroogd. De zon bescheen haar fragmentarisch terwijl ze onder de boomkruinen door liep, de helling af naar het moeras en de bossen daarachter. Kwit fluisterde haar in hoe ze moest lopen en gaf haar onnodig raad over de beste manier om door het terrein te komen.
Ze stak de houten brug over van het riviertje dat vanuit het bos naar het moeras liep en ging weer omhoog. Het bos voor haar zag er ongenaakbaar uit. Hier waren geen picknicktafels of barbecueplaatsen, alleen maar trekkerspaden. De bomen stonden als stille wachters, deze oude woudreuzen die generaties hadden zien komen en gaan. Ze torenden onaantastbaar boven alles uit. De zon drong nauwelijks door het bladerdak, met alleen wat wazige stralen door het schemerlicht. Aan de randen van haar blikveld zag ze Vreters wegschieten zodra ze werden waargenomen.
'Rechtdoor, ' zei Kwit toen ze over de heuvel liep, en ze wist meteen waar het heen ging.
Ze doken diep in de woeste vegetatie, waar de paden smal en kronkelig werden. Doornige ranken staken eruit en dreigden soms de doortocht geheel te beletten. Hier en daar was het dichtbegroeid met brandnetels en distels. Het was hier zo stil dat de stemmen van de picknickers op zo'n vierhonderd meter voorbij het riviertje nog te horen waren. Tess koos zorgvuldig haar weg, geholpen door haar ervaring, en luisterde niet meer naar Kwit. Haar kleren waren klam van het zweet. Muggen en kevers zoemden langs haar oren en vlogen naar haar neus en ogen. Ze sloeg er vergeefs naar en verlangde opeens naar iets kouds om te drinken.
Uiteindelijk kwam ze op een open plek in het hart van het bos, die gedomineerd werd door een reusachtige eik. De andere bomen leken zich te verdringen om ook wat licht te vangen. De open plek met de oude boom was volkomen kaal, op wat plekken met varens en onkruid na. Er fladderden geen vogels tussen de dikke taken van de eik. In de holten huisden geen eekhoorns. In het schemerige bladerdak was geen beweging te zien en geen geluid te horen. Overal overheerste de hete, stille atmosfeer.
Tess keek omhoog in de oude boom en volgde de takken tot de dichte parasol van bladeren die de hemel afschermde. Ze was hier lange tijd niet geweest en was hier op dit moment ook niet graag. Door de boom voelde ze zich klein en kwetsbaar. Ze werd koud van het duistere doel dat hij diende en het monsterlijke kwaad dat hij bevatte.
Want dit was de gevangenis van een Maentwrog.
Kwit had haar het verhaal van de Maentwrogs verteld na hun eerste ontmoeting. Ze herinnerde zich de bedaagde boom van haar eerste vlucht over het park op de rug van Daniël. Ze had hem in de wazige schemering gezien en goed in zich opgenomen. Ook als zesjarige wist ze wanneer iets gevaarlijk was. Kwit bevestigde haar vermoedens. Maentwrogs waren zoals hij het zei 'half roofdier, half gauwdief, en door en door slecht'. Duizenden jaren geleden maakten ze jacht op boswezens en mensen, die ze verscheurden in plotselinge, nietsontziende uitbarstingen, ontketend door een behoefte die ze alleen zelf begrepen. Ze rukten de ziel uit hun levende slachtoffers, om ze leeg en verteerd door waanzin achter te laten. Ze voedden zich op dezelfde manier als de Vreters, maar kwamen niet op duistere emoties af. Ze waren denkende wezens. Ze waren jagers. Deze hier was duizend jaar geleden in de boom gevangengezet, weggeborgen door indiaanse magie, toen hij zoveel dood en verderf zaaide dat er iets aan moest gebeuren. Af en toe dreigde hij te ontsnappen, maar de magie van de parkbewaarders, mensen en bosmannetjes, was altijd krachtig genoeg geweest om hem vast te houden.
Tot nu toe, dacht Tess vol afschuw, nu ze zag waarom Kwit haar hierheen had gevoerd. De zware stam van de oude eik was op drie plaatsen wijd opengespleten, en de bast was zo gescheurd dat het hout bloot lag, met donkere kloven waar een smerig, groen sap uit vloeide.
'Hij is aan het uitbreken, ' zei het bosmannetje zacht.
Tess staarde zwijgend naar de scheuren in de huid van de oude boom en kon haar blik niet afwenden. De grond rond de eik was droog en gebarsten, en er lagen wortels bloot, waarvan het hout gevlekt en aangetast was.
'Hoe kan dit gebeuren?' fluisterde ze.
Kwit trok zijn schouders op. 'De magie wordt door iets aangevallen. Misschien is die verzwakt door het verstoorde evenwicht tussen de dingen. Misschien zijn de eetgewoonten van de Vreters veranderd. Ik weet het niet. Ik weet alleen dat we er iets op moeten vinden. '
'Kunnen we dat?'
'Misschien. De scheuren zijn vers. Maar de schade is groter dan ik ooit heb gezien. ' Hij schudde zijn hoofd en keek links en rechts in het geboomte. 'De Vreters voelen het. Kijk maar. '
Tess volgde zijn blik. Overal loerden Vreters, zo diep in donkere plekken weggedoken dat alleen hun ogen zichtbaar waren. Uit hun blik en verstolen bewegingen sprak een verwachtingsvolle gretigheid die griezelig aandeed.
'Wat gebeurt er als de Maentwrog losbreekt?' vroeg ze zacht, huiverend onder het loeren van al die ogen.
Kwit trok fronsend een wenkbrauw op. 'Dat weet ik niet. Hij zit al zo lang in de boom gevangen dat volgens mij niemand dat weet. Daar wil ook niemand bij stilstaan. '
Dat geloofde Tess graag. 'We moeten er dus voor zorgen dat het niet gebeurt. Hoe kan ik daarbij helpen?'
Kwit sprong van haar schouder op haar arm en gleed langs haar been op de grond. 'Breng me een hoeveelheid zout. Zo'n grote zak spul waarmee ze water ontharden. En ik moet ook een zak compost hebben. Een kruiwagen vol. Een zak kunstmest of mest mag ook. En ook pek of teer. Om die kloven dicht te maken. ' Hij keek haar aan. 'Doe wat je kunt. Ik blijf hier en zal proberen de magie te versterken. '
Tess schudde mismoedig het hoofd en keek weer naar de boom. 'Kwit, wat gebeurt hier?'
Het bosmannetje begreep haar vraag. Nijdig stroopte hij zijn mouwen op. 'Een soort oorlog, denk ik. Waar lijkt het volgens jou op? Vlug, ga nu. '
Ze haalde diep adem en snelde weg. Ze rende het smalle pad af zonder acht te slaan op de doornstruiken en brandnetels. Zonder zijn stem te horen voelde ze hoe Kwit haar tot spoed aanzette.