26

   'Nu,' zei Quentin Leah zachtjes tegen Tamis.

   Ze ging van hem weg, niet haastig of met enig uiterlijk teken van de onrust die ze moest voelen, maar alsof dit treffen gewoon een van de vele was en in geen enkel opzicht van bijzonder belang. Ze ging langzaam verder rechts van hem en voor hem uit, liep zelfverzekerd, koos haar stappen en toen haar standplaats. Ze hadden gewacht tot ze er zeker van waren dat de wronk zag wat ze deed. Het was moeilijk te ontwaren, maar ze was precies blijven staan achter een kaal stuk grond dat was bestrooid met los sprokkelhout en verdroogd gras. Een geoefend oog kon een wronkenkuil ontwaren, een goed verborgen val. Maar de val was ergens anders.

   Quentin bleef staan toen de wronk zich naar Tamis toe keerde en onbeweeglijk naar haar bleef kijken. Toen kwam hij plotseling op haar toe. Ze bracht haar korte zwaard ter verdediging omhoog en zakte in een afwerende hurkzit. Quentin wachtte een ogenblik, kwam toen ook naar voren en hief het Zwaard van Leah in het zwakke licht. Hij voelde de activiteit van de toverkracht ervan door de metalen kling zijn arm in gaan. Hij voelde de vurige stroom ervan zijn lichaam binnenkomen, bijtend en tegelijk lieflijk. Die doordrong hem van een energiek gevoel. Die maakte hem ongekend lichthoofdig en vol leven. Hij wilde die energie gebruiken. Hij wist wel hoe dom dat verlangen was, maar wilde het toch.

   De wronk kwam met onverbiddelijke vastbeslotenheid uit de nacht op Tamis toe gedreund, niet snel, niet langzaam, maar zeker. De spoorzoekster hield stand, weigerde uit te wijken en uitte nu verwensingen die Quentin niet kon verstaan. Zo was hun plan niet geweest. Ze zou voor de wronk moeten wijken, bij hem uit de buurt blijven voor als de verlokking zou mislukken, wat nu mogelijk het geval leek. Quentin kwam nog een paar stappen dichterbij en hield stil, precies aan de rand van de plek waar hij kon staan, terwijl hij zijn positie nog wist in het verduisterde landschap waar hun val in verborgen lag. Daarbij voelde hij een nieuwe vloed van toverkracht door zich heen gaan en hij werd verteerd door een behoefte om die in de strijd te ontladen.

   Opeens, onverwacht, keerde de wronk zich tegen hem.

   Zo plotseling dat het hem de adem benam. Het onttrok het vuur van zijn toverkracht aan hem. In één ogenblik was alles veranderd. De wronk kwam snel op hem af en overbrugde de afstand tussen hen bijna vóór Quentin zich hersteld had voor actie. Hij denderde over de open plek, veel sneller dan de Hooglander zich van hun eerdere confrontatie herinnerde. Het zwaard kwam in zijn mensenhand omhoog. Het zwaard in zijn metalen hand blonk.

   Tamis gilde, te ver weg om hulp te bieden. Hij moest iets doen!

   Op het laatste moment dacht hij eraan wat hij van plan was geweest en hij wierp zich opzij, uit de route van het monster. De bladen van de zwaarden doorsneden de lucht vlak bij hem, het ene zo dicht bij zijn gezicht dat hij de wind voelde die erdoor werd opgewekt. Hij schoot de zes passen naar links die hij eerder had afgeteld, waardoor hij zich genoeg ruimte verschafte, keerde zich om en zette zich schrap. De wronk kwam alweer op hem af.
Onder de helm die zijn mensenhoofd beschermde, was het gezicht van Ard Patrinell plotseling afschuwelijk herkenbaar.

   Niet kijken, zei Quentin bij zichzelf. Niets voelen.

   Tamis stoof op hem af in een domme reactie op het gevaar; ze schoot impulsief te hulp. Hij sprong snel naar rechts toen de  wronk op hem af stormde, het geluid van zijn mechanische onderdelen als een snijdend gegier tegenover het gebonk van zijn stappen. Hij naderde met een bijna voelbare verwachting hem te verpletteren... en zijn snelheid bracht hem recht boven de valkuil die ze voor hem bedoeld hadden. Het scherm bezweek onder zijn gewicht, zakte in onder een lawine van aarde, het knappen van hout en het scheuren van doek. Een ogenblik later was de wronk weg, verdwenen in de kuil, als was hij er nooit geweest. Ze hoorden het geluid van zijn val toen hij de bodem raakte, en vervolgens stilte.

   Tamis rende er naartoe, zwaar ademend. Haar ogen fonkelden van verrassing en opwinding toen ze in de valkuil keek. 'Dat viel nog mee,' zei ze alsof ze het niet echt kon geloven.

   Ja, dacht Quentin, dat was zo. Hij liep naar de rand van de kuil, nog steeds op zijn hoede, en keek naar beneden. Het was zo donker dat hij niets kon onderscheiden. 'We hebben een fakkel nodig,' zei hij.

   Ze schoot weg, pakte een geschikte dorre tak, wikkelde hem in een stuk doek van de rand van de valkuil en met een tondeldoos uit haar zak sloeg ze vuur. Intussen hoorde Quentin de eerste bewegingen in de kuil.

   'Vlug,' fluisterde hij en hij probeerde kalm te blijven.

   Ze hadden hem misschien gevangen, maar zeker niet gedood. De val alleen was niet genoeg geweest. Er zou meer nodig zijn, zelfs om hem zo buiten gevecht te stellen dat hij zich niet meer kon bewegen. Hij wachtte ongeduldig tot ze kwam en stak de geïmproviseerde fakkel over de rand om te zien hoe het ermee stond.

   De vlam belichtte de kale, gladde kanten van de kuil, helemaal tot waar de wronk gevangen was, vijftien voet onder hen. Ze konden net zijn bestofte omhulsel onderscheiden. Hij was gedeukt en bekrast, maar functioneerde nog. Noch de val noch de scherpe stenen die de Rindgen in de bodem van de valkuil hadden gestoken, waren genoeg geweest om hem uit te schakelen. Hij drukte zich op, greep naar losse wortels, groef in de aarde op zoek naar houvast, met de bedoeling eruit te klimmen.

   Quentin Leah en Tamis spanden zich in om het hem te verhinderen in een fanatieke vastberadenheid die aan waanzin grensde. Ze bekogelden hem met alles wat ze maar in handen kregen: stenen, takken, een stuk van een oude boomstronk, kluiten aarde en een flink rotsblok dat ze dicht genoeg bij de kuil wisten te rollen om het erin te storten. Verschillende keren troffen ze hem zo hard dat hij omverviel, maar telkens herstelde hij zich en begon er opnieuw uit te klimmen met niet-aflatende, onverbiddelijke kracht.

   Daarna probeerden ze het met vuur. Ze gooiden hopen dor hout in de kuil en staken dat met de fakkel aan. Het hout ging branden, het brandde zo snel en hevig dat de wronk geen tijd had het uit te stampen. Even zat hij gevangen in een vlammenzee. De metalen huid weerspiegelde de vlammen van het brandende hout zodat het leek alsof hij zelf ook in brand stond. In het licht van het vuur zagen ze hoe hij zijn menselijke arm probeerde te beschermen, waarvan de huid al vlug blaren kreeg en zwart werd van de hitte. Het ontzette, gekwelde gezicht van Ard Patrinell keek vanachter zijn doorzichtige beschermingsschild en in zijn ogen lazen ze dingen die ze niet wilden weten. Quentin haastte zich om meer hout in de kuil te gooien, maar keek niet meer omlaag naar wat daar gebeurde. Tamis was in tranen.

   Maar uiteindelijk mislukte deze poging ook. Het vuur brandde een tijdlang fel en begon toen uit te doven. De wronk probeerde weer uit de vlammen te klimmen, roetzwart en geschroeid, maar nog actief.

   Quentin week wanhopig achteruit. De Rindgen zouden hierop beter voorbereid zijn dan zij. Ze moesten een hulpplan hebben gehad om met de gevangen wronk af te rekenen. Ze zouden op de kracht van het aantal hebben kunnen rekenen. Maar de Rindgen waren er niet om hen te helpen. Er was niemand.

   'Dit lukt niet!' schreeuwde Tamis naar hem.

   Zonder op antwoord te wachten, schoot ze tussen de bomen. Even dacht hij dat ze hem in de steek had gelaten, dat ze vluchtte. Hij keek weer in de valkuil, waarin het laatste hout tot as verbrandde en de wronk langzaam gaten voor handen en voeten groef voor zijn omslachtige maar onverbiddelijke klim.

   Toen was Tamis terug. Ze sleepte een grote tak mee, dor hout, bijna tien voet lang. De meeste zijtakken waren afgebroken stompen.

   'Die gebruiken we om hem terug te slaan, elke keer dat hij probeert eruit te klimmen!' riep ze. 'Help me!'

   Hij sprong toe om te helpen en samen sleurden ze de tak naar de kuil en lieten hem naar beneden hellen. Ze grepen het dunne uiteinde vast en gebruikten de tak als een slaghamer tegen de wronk. Grommend en snuivend stootten ze hun geïmproviseerde wapen tegen zijn metalen lichaam en lieten hem weer omlaag tuimelen. Telkens weer wisten ze een eind aan zijn klim te maken, maar zonder succes probeerden ze zijn mechaniek stuk te slaan, zijn werkzame onderdelen kapot te maken. Telkens kwam hij gewoon weer overeind en begon hij opnieuw eruit te klimmen. Zo ging de strijd door zonder dat een van beide partijen vorderingen maakte. Het was een gevecht, besefte Quentin, dat Tamis en hij moesten verliezen omdat ze vlugger vermoeid zouden worden dan de wronk. Wilden ze winnen, dan moesten ze een manier bedenken om hem buiten werking te stellen. Maar hij kon niets bedenken zonder dat hij dichtbij hoefde te komen, en dat was ondenkbaar.

   Vervolgens maakten ze een fout. Toen ze weer met de tak wilden slaan, lieten ze het uiteinde te dicht bij de wronk komen. Deze liet zijn wapens vallen en greep hem met beide handen. De tak had een enorm gewicht en ze moesten hem loslaten. De wronk viel achterover in de valkuil. Maar nu had hij een primitieve ladder; hij pakte zijn wapens op en begon eruit te klimmen.

   Quentin en Tamis zagen hulpeloos toe. 'We moeten hier weg,' fluisterde hij.

   'Nee!' schreeuwde ze naar hem. Haar bestofte, bezwete gezicht was vertrokken van woede en teleurstelling. 'Je hebt het beloofd!'

   'Wij kunnen hem alleen niet tegenhouden!'

   'Dat moet! Dan doe ik het zelf!'

   Ze begon kluiten aarde te grijpen en die schreeuwend naar hem toe te gooien. Toen schoot ze plotseling weg om een andere stormram te zoeken om hem weer weg te slaan. Quentin bleef waar hij was en wachtte af. De wronk was al over de helft. Als hij boven was, zou hij proberen hem weer omlaag te slaan. Zijn handen klemden zich om het Zwaard van Leah. Hij voelde de kracht ervan door zich heen stromen, zingen in zijn bloed; ze maakte hem lichthoofdig en merkwaardig koel. Hij keek hoe de toverkracht op en neer langs de kling schoot, kleine flikkeringen van fel licht.

   Hij keek in de kuil. De wronk zag de toverkracht ook. De wetenschap wat dat beduidde werd weerspiegeld in Ard Patrinells wanhopige, gejaagde blik.

   Toen was Tamis terug. Ze sleepte een andere dode tak, korter en minder stevig dan de eerste. Haar gezicht was zo gespannen en haar ogen stonden zo wild dat hij haar te hulp schoot, en opnieuw probeerden ze de wronk los te slaan van zijn klimtak.

   Maar de wronk was paraat. Hij griste de stormram uit hun handen voor ze hem in positie konden brengen en met één hand zwaaide hij het dode hout naar hen toe; hij sloeg hen met één krachtige slag terug. Quentin verloor zijn greep op het Zwaard van Leah en het vloog weg, de donkerte in. Hij zakte neer in een hoopje, zijn ribben en zijn borst bonsden van de pijn, de adem was uit zijn lichaam geperst.

   Heel vlug was hij weer overeind, verwoed op zoek naar zijn wapen, hun enige hoop. Hij vond het al vlug, maar tegen de tijd dat hij het in zijn hand had, was de wronk uit de valkuil en greep hij naar Tamis, die uitdagend op zijn weg stond.

   'Rennen, Tamis!' schreeuwde Quentin.

Maar ze viel juist aan, ze schoot op de wronk toe met zo'n woede dat ze hem achteruitsloeg. Ze stootte haar korte zwaard in zijn door het vuur geblakerde mensenarm, worstelde met zijn metalen arm, sloeg haar armen om het lange mes en het schild. Quentin aarzelde geen moment. Als bezeten ging hij achter hen aan en schreeuwde de strijdkreet van de Hooglanders: 'Leah! Leah!' Vol vrees en wanhoop vloog hij op hen af, probeerde Tamis weg te rukken en de wronk omver te duwen. Geen van beide lukte. Teruggedreven deed hij een stap achteruit en zwaaide het Zwaard van Leah zo wild dat hij de mensenarm van de wronk afsloeg. Die viel weg terwijl Tamis' korte zwaard er nog in zat en alles werd met bloed besproeid. Een blik van ontzetting en ongeloof kwam op Ard Patrinells gezicht, zijn mond stond open in een geluidloze schreeuw. Quentin besefte ontdaan dat de elf nog steeds pijn kon voelen.

   Zijn haat tegen wat Patrinell was aangedaan, laaide weer op. Niemand moest zoveel leed worden aangedaan. Hij verloor zijn zelfbeheersing en begon met korte, krachtige slagen op het metalen omhulsel in te hakken in een poging een kwetsbare plek te vinden. In het donker was het moeilijk om iets te zien. Tamis schreeuwde en klauwde naar het gehelmde hoofd, ze gebruikte haar lange mes en haar vingers zonder nog te letten op zijn metalen arm met het lange mes, dat woedend naar haar sloeg. Quentin zag het lemmet glanzen en hoorde de spoorzoekster grommen van pijn. Hij verdubbelde zijn inspanning, sprong naar de andere kant van de wronk, sloeg met zijn zwaard op de metalen hand tot het kogelgewricht in tweeën was en het mes uit de krachteloze vingers was gevallen.

   Met twee kapotte armen wankelde de wronk achteruit en probeerde Tamis af te schudden. Zolang de spoorzoekster zich aan hem vastklemde, kon hij zich niet behoorlijk verdedigen. Quentin buitte zijn voordeel uit, hakte naar de beengewrichten, en na een schijnbaar eindeloos lange tijd van gewankel, hierheen, daarheen, door de bloedige nacht, vernielde hij de linker enkel. De wronk zakte op zijn knieën. Tamis zeeg ook in elkaar waardoor Patrinells hoofd vrijkwam. Quentin begon meedogenloos op de bescherming in te slaan, zijn lichaam vervuld van de toverkracht van het zwaard, terwijl het wilde gegons ervan in zijn oren klonk. Alles vergetend behalve zijn wanhopige behoefte om door te blijven slaan, gehuld in zijn moordende waas, voelde hij alleen nog maar rauwe kracht.

   Tamis viel opzij en rolde over de grond voor ze weer op handen en knieën ging zitten. Haar hoofd hing neer tussen haar schouders. Quentin verplaatste zijn aanval weer naar de benen van de wronk en gaf slag na slag tot het linkerbeen het ook begaf.

   Toen deed hij een stap achteruit, uitgeput maar geschokt. De wronk lag uitgestrekt voor hem op de grond, met kapotte ledematen, een gedeukt lijf, en zelfs het schijnbaar ondoordringbare schild was gebarsten. Draden en kabels lagen bloot, waren doormidden, en de uiteindjes knetterden en vonkten akelig. De lichtpaneeltjes op zijn borst en ledematen vertoonden rood knipperende waarschuwingslichtjes. Niet in staat om op te staan of nog te vechten, sidderde de wronk onbeheerst; de stompen van zijn afgeslagen ledematen trokken krampachtig. Quentin keek er versuft op neer, de golf van toverkracht die door hem heen gegaan was, begon af te zwakken. Hij keek naar zichzelf en was verbaasd te ontdekken dat hij niet verminkt was.

   'Maak hem af.' snauwde Tamis van opzij, neergeknield, met haar armen om haar bebloede lijf geslagen. 'Houd je belofte, Hooglander!'

   Quentin wist niet of hij de kracht had om dat te doen. Hij verstrakte zijn greep op het zwaard en liep weer naar voren tot hij naast de verslagen wronk stond. Patrinells ogen keken naar hem op door een mist van bloed en zochten de zijne. Hij huilde, zijn tranen weerspiegelden duidelijk alle pijn en gruwel. Hij smeekte om hulp. Quentin kon het niet verdragen. Hij voelde dat zijn afschuw en ontzetting hem dreigden te overmannen.

   Hij stootte het Zwaard van Leah snel omlaag, met een woeste doelbewustheid. Hij vernielde het beschermingsschild met twee snelle klappen, beukte toen Patrinells gezicht tot het onherkenbare resten waren en sloeg toen die resten van het hoofd van de wronk af.

   Hij liet zijn zwaard zakken en wankelde achteruit. De wronk bewoog niet meer, maar een paar lichtjes knipperden nog op zijn borstpaneeltjes. Toen verkrampte de armstomp. Schreeuwend van woede en angst pakte Quentin voor het laatst het zwaard en kapte in lichaam en ledematen tot er niets over was dan resten metaal en stukken vlees.

   En ook toen zou hij niet opgehouden zijn, als hij uit zijn ooghoek niet had gezien dat Tamis in elkaar zakte. Hij maakte een eind aan de toverij alsof het een verslaving was waar hij voorgoed afstand van moest doen, nu hij voelde hoe hij zich er bijna in verloor. Hij gooide zijn zwaard neer en ging naar haar toe. Hij viel op zijn knieën, keerde haar voorzichtig om en nam haar hoofd en schouders op zijn schoot.

   Ze keek naar hem op. 'Is het afgelopen? Is hij bevrijd?'

   Hij knikte met verstikte keel. De voorkant van haar kiel was een hoop bloed en gescheurde huid.

   'Waar ik heen ga, daar zal ik hem vinden,' fluisterde ze. Bloedschuim zat op haar lippen.

   Met trillende vingers raakte hij haar wang aan. 'Tamis... nee...'

   'Ik heb het zo koud,' fluisterde ze.

   Haar ogen verstarden en ze hield op met ademhalen. Quentin hield haar toch nog lange tijd vast. Hij sprak tegen haar, al kon ze het niet meer horen. Hij zei haar dat ze zou krijgen wat ze wilde, dat ze Ard Patrinell zou krijgen. Fluisterend nam hij afscheid van haar. Tranen stroomden over zijn gezicht, maar dat kon hem niet schelen.

   Toen hij haar weer neerlegde en opstond, kreeg hij het gevoel dat hij zijn plek in de wereld kwijt was en die nooit meer zou terugvinden.