10

 

Diep in de ingewanden van Kastellaber, ver onder de ruïnes van de stad daarboven, had Ylokwon de draden en kabels aangelegd waardoor hij zich door zijn rijk kon verplaatsen. Hij reisde met een snelheid tussen die van het licht en die van het geluid, sneller dan het oog hem kon volgen als een oog daar ooit de kans toe zou krijgen. Hij snelde door corridors en gangen, van kamer naar kamer, de metalen draden bereizend die hem verbonden met het rijk waarover hij heerste. Deze kolos was een wezen dat geen materie of vorm bezat en dat praktisch overal tegelijk kon zijn of helemaal nergens. Hij was de topprestatie van zijn makers in een periode en een wereld die sinds lang verleden tijd waren, maar zelfs dat had hij overstegen om te worden wat hij nu was.

Het volmaakte wapen.

De ultieme beschermer.

 Bijna duizend jaar tevoren gebouwd, in een tijd dat kunstmatige intelligentie gemeengoed was en denkende computers zich snel verbreidden, was hij zelfs toen heel modern voor zijn tijd, een prototype, gebouwd in de hitte van de gebeurtenissen die tot de Grote Oorlogen leidden. De schermutselingen waren al begonnen en toen de makers het ontwerp bedachten, vermoedden ze al waar het op uit zou lopen. Het waren archivarissen en visionairs, mensen die er het hoogste belang aan hechtten voor de toekomst dat te bewaren wat anders misschien verloren zou gaan. Mindere geesten domineerden destijds het denken; ze manipuleerden de regels van politiek en macht om bij de bevolking een mengeling van woede en teleurstelling op te wekken die hen uiteindelijk allemaal zou wegvreten. Om een tegenwicht te vormen tegen de waanzin die hen in de greep kreeg, besloten de makers dat degenen die bereid waren te vernietigen wat ze niet wilden afstaan, verhinderd moest worden de vooruitgang van de beschaving ongedaan te maken. Ylokwon wist dat omdat die kennis, toen hij gebouwd werd, ingeprogrammeerd werd. Het was nodig dat hij de reden van zijn bestaan kende, want hoe kon hij anders het belang begrijpen van datgene waar hij voor gemaakt werd?

Het kostte jaren om de kolos te bouwen, en die bouw kostte vele levens en grondstoffen. Van de mensen die aan het project begonnen, waren er niet veel die de voltooiing meemaakten. Ylokwon had een tijdsbesef en hij wist dat hij het leven verworven had met kleine stapjes. Door een beetje kennis hier, een stukje redenering daar, breidde hij zich uit tot hij op meer dan één plek was ondergebracht en als een spook door de catacomben van de stad kon reizen. Boven de grond maskeerde de stad zijn aanwezigheid en zijn doel. Niet veel mensen wisten dat hij daar was en functioneerde. Alleen die paar mensen wisten waarvoor hij bedoeld was.
De Grote Oorlogen verteerden de wereld van de makers in een steeds breder wordend spoor van vernietiging en verval en de mensheid werd voorgoed veranderd. Ten gevolge daarvan zou er zoveel verloren gaan - onherstelbaar verloren. Maar niet wat er in die vertrekken huisde, niet datgene waarvoor Ylokwon gemaakt was om het te bewaren en dat hem werd toevertrouwd. Dat zou beschermd worden. Dat zou blijven bestaan.

Tenslotte verdwenen de makers gewoon. Ylokwon had geen idee wat er met hen gebeurd was. Ze gaven hem leven, een woonplaats, een domein om over te waken en instructies die hij moest volgen. Ze zetten de kolos op koers en verdwenen toen.

Op één na.

Die kwam nog één laatste maal terug. Hij was alleen en zijn verschijning was onverwacht. Toen al het andere gedaan was en Ylokwon functioneerde volgens de bedoeling, waren de invoerontvangers afgesloten. Verdere instructies waren niet nodig. Toen verscheen de laatste maker en hij opende de laatste ontvangers opnieuw. Hij groette Ylokwon. Ze konden met elkaar praten via toetsenborden en aanraakschermen. Ze konden als gelijken met elkaar communiceren. Hij zei tegen Ylokwon dat het ergste voorbij was. Alles was verloren. De wereld was vernietigd en de beschaving lag in duigen. Eeuwen vooruitgang waren weggevaagd.

Kunst, cultuur, kennis en inzicht waren verdwenen. De makers waren vernietigd - alleen hij niet. Misschien was er niemand meer in leven, waar ook ter wereld. Misschien was iedereen dood.

Ylokwon reageerde niet. Hij was niet gebouwd om menselijke emoties te begrijpen; hij kon die niet bespeuren in de woorden van de maker die tegen hem sprak. Maar er volgde een nieuwe instructie en Ylokwon was verplicht instructies te volgen. De instructie kwam via het toetsenbord in zijn geheugenbanken en ging deel uitmaken van zijn bewustzijn. Het commando was duidelijk. Die kamers, het complex en alles wat erin was ondergebracht, waren aan Ylokwon gegeven om te bewaken. Die mochten niet geschonden worden. Die mochten niet verloren gaan. Het was niet genoeg dat Ylokwon erover waakte en ze beveiligde voor het geval de makers terugkeerden. Ylokwon moest ze ook beschermen; hij moest tegen alles strijden wat ze bedreigde. De middelen daartoe waren er al, zowel aanvalswapens als verdediging, heimelijk geïnstalleerd door de laatste maker zelf, die beter dan zijn collega's wist wat de tijd vereiste. Ylokwon moest putten uit zijn geheugenbanken, zoals hij energie putte uit zijn energiecellen: kennis van hoe die verdediging en die wapens werkten. Hij moest die kennis aanpassen om zijn instructie uit te voeren, hij moest eruit afleiden wat nodig was om te overleven. Als er behoefte was aan aanvals- of verdedigingswapens moest Ylokwon die gebruiken. Als er niet genoeg waren en er andere vereist waren, moest Ylokwon die bouwen. Als iemand probeerde die kamers zonder de juiste code binnen te dringen, moest dat worden verhinderd - ook al kostte dat levens.

De laatste waarschuwing was een rechtstreekse schending van alle eerdere programmering, maar dit commando was overheersend en absoluut. Mensen schade toebrengen was toegestaan. Doden was toegestaan. Ylokwon kreeg het beheer over zijn eigen lot.
Niemand mocht zijn bestaan bedreigen of zich bemoeien met zijn doel en functie. Niemand mocht zijn domein betreden als hij de code niet wist. Dat was de nieuwe instructie. Zo werd de kolos opnieuw geprogrammeerd tijdens de naweeën van de apocalyps, toen de laatste maker verdween.

Daarna was Ylokwon lange tijd alleen. Niemand deed een poging hem te vinden. Niemand kwam zelfs in de buurt. In de ruïnes van de stad bewoog niets: geen mensen, geen beesten, geen insecten, geen vogels. De lucht was nevelig en vol puinstof, en niets leefde in die schemering. Ylokwon waakte over de catacomben die hij moest behoeden. Hij bewaakte ze zorgvuldig, snelde door zijn verbindingslijnen, door zijn talloze gangen en kamers, naar zijn geheugenbanken en energiecellen, door heel zijn rijk. Steeds alert. Een heel lange tijd bestond daar geen behoefte aan; er was buiten niets waar hij voor moest waken. Er was niets dan woestenij.

Soms vroeg hij zich af waarom hij de ondergrondse kamers bewaakte. Hij was op de hoogte gesteld wat daarin was ondergebracht, maar hij begreep niet waarom dat voor de makers zo'n belang had. Van sommige dingen wel. Deels was het vanzelfsprekend, voor het grootste deel een vraagstuk. Ylokwon was geprogrammeerd om de vraagstukken op te lossen die hij tegenkwam en hij zocht daar dus de oplossing voor. Hij raadpleegde zijn geheugenbanken voor hulp, maar vond die niet. Zijn geheugenbanken waren uitgestrekt, maar de informatie die erin was opgeslagen, gaf niet altijd uitsluitsel. Woorden konden vaag en verwarrend zijn, met name als er geen context was waarin ze gezet konden worden. Wiskunde en techniek verschaften de meest vertrouwde en bruikbare ideeën, want Ylokwon was daarvoor gebouwd en geprogrammeerd. Maar andere woorden waren alleen maar reeksen symbolen die voor hem geen betekenis hadden. Afbeeldingen en tekeningen brachten hem in verwarring. Grote hoeveelheden van de informatie die hij gekregen had, leken zinloos, in die mate dat hij, naarmate zijn kennis en gevoel voor toereikendheid toenamen, zelfs aan de programmeringskeuze van zijn makers begon te twijfelen.

Maar de instructie was onveranderlijk. Alles wat in de catacomben was ondergebracht, was kostbaar. Niets ervan mocht verstoord worden. Niets mocht verloren gaan. Alles moest bewaard worden voor het geval de makers het kwamen opvragen.

Maar wanneer zou die tijd komen? Ylokwon had een vage herinnering aan een blauwdruk voor zo'n tijd, maar de instructie van de laatste maker had die vervaagd en uiteindelijk de bijzonderheden uitgewist. Er leken geen regels te zijn wanneer de catacomben weer opengesteld moesten worden - of voor wie. De catacomben die hij bewaakte, moesten ongeschonden blijven, moesten beschermd en bewaard worden, moesten verborgen en veilig gehouden worden.

Voorgoed.

Toen de eerste viervoetige dieren tussen de ruïnes kwamen, jaren nadat de laatste maker verdwenen was, was Ylokwon paraat.
Hij had in zijn geheugenbanken gezocht naar de bijzonderheden van de aanvals- en verdedigingswapens die hij gekregen had, en hij gebruikte ze. Lasers sneden vele indringers in mootjes. Metalen schildwachten en gevechtsmodules joegen de overige weg. De viervoeters vormden geen gevaar, maar gaven Ylokwon een kans zijn vermogen te testen om zijn instructie uit te voeren.

Later probeerden ook mensen tussen de ruïnes te komen, om de ingestorte kamers en vervallen gangen te verkennen, zelfs om onder de grond te komen. Geen van hen bezat de code. Ylokwon vernietigde hen allemaal. Toch kwamen er van tijd tot tijd weer anderen, sommigen van hen werden herkenbaar door hun uiterlijk en gedrag, sommigen bleven hun pogingen volhouden. Net als mieren groeven ze tunnels en holen, kleine lastpakken die zich alleen maar voor korte tijd lieten verjagen. Zelfs de lasers en sondes wisten hen niet te ontmoedigen.

De kolos begon naar andere oplossingen te zoeken. Hij vond interessante mogelijkheden in zijn geheugenbanken en experimenteerde daarmee. De wronks bleken het succesrijkst. Iets aan de confrontatie met de doden was voor mensen bijzonder beangstigend.

Ze gaven hem een naam: Ylokwon. Ze ontleenden die aan hun eigen taal. Ylokwon had geen idee wat het betekende. Het kon hem ook niet schelen. Van belang was dat ze wisten dat hij daar was. Dat was genoeg om het doel te bereiken. De mensen begonnen de ruïnes te mijden. Ze spendeerden geen tijd meer aan het zoeken naar toegangen tot de catacomben beneden.

Maar Ylokwon was trots geworden op zijn wronks, die hij aanpaste om in andere behoeften te voorzien. Hij bleef mensen oogsten voor de onderdelen die bij wronks nodig waren. Hij bleef experimenteren. De mensen waren geen indringers meer; ze waren prooi.

Het uitvallen van de eerste energiecel bracht Ylokwon ertoe de grotere wereld te verkennen. Er waren drie van die cellen, enorme condensatoren die energie van de zon opvingen en naar receptoren stuurden zodat Ylokwon kon functioneren. Die cellen waren bedoeld om te blijven bestaan zolang er zon en licht was. Maar alle leven is eindig, zelfs van onderdelen die gemaakt zijn om voorgoed te blijven bestaan, met name als die onderdelen overbelast worden. Ylokwon was in zijn tijd ontwikkeld als bewaker van de catacomben. Zijn instructie had zijn taken verveelvoudigd en zijn honger was groter geworden. Hij had meer brandstof nodig dan zijn makers hadden verwacht. Zijn cellen werden vlugger leeggezogen dan de zon ze weer kon vullen. Misschien was het de spanning van het in stand houden van lasers, sondes en wronks. Misschien was de doelmatigheid van de cellen aanvankelijk al sterk overschat. Maar wat de reden ook was, Ylokwon kreeg te weinig energie.

Hij besloot dat hij een andere krachtbron moest vinden.

De kolos kwam vlug in de weer. Hij stuurde zijn sondes op zoek naar zo'n bron, ver de wereld in, waar Ylokwon niets van wist. Het was niet de bedoeling dat de sondes terugkwamen, alleen dat ze de informatie terugstuurden die ze opdeden. Ze deden waarvoor ze geprogrammeerd waren en hoewel er op de meeste plekken geen mensen waren en geen energiebronnen die Ylokwon nodig had, was één plek veelbelovend. Hij lag in het oosten, aan de overkant van de zee: een land waar de mensen de Grote Oorlogen hadden overleefd. Ze hadden een in veel opzichten primitieve beschaving, maar er vielen mogelijkheden te onderzoeken. De Oude Wereld was veranderd en de mensheid had zich ontwikkeld. De wetenschappen van het verleden speelden nauwelijks een rol. In plaats daarvan was er een nieuw soort wetenschap.
Elementen uit die wetenschap waren in staat veel grotere energie te genereren dan die waar Ylokwon op teerde. Die elementen werden aangetroffen in wapens en amuletten die gedragen werden door de nakomelingen van de makers. Maar erfelijkheid en oefening hadden een paar van die mensen met de elementen van die energie begiftigd, zodat sommigen die energie van binnenuit konden genereren.

Dertig jaar tevoren had een droom — dat dacht de dromer althans — de eerste overlevenden van de Grote Oorlog naar Ylokwon gebracht. Van hen had er maar één nut. Deze nu, voorzien van een kaart die het bestaan van de catacomben en de inhoud ervan onthulde, had anderen aangelokt. Wat waarde had voor de makers, zou waarde hebben voor de nakomelingen, of Ylokwon nu de aard van die waarde besefte of niet. Een paar — uitgetest op de eilanden die Ylokwon, middels sondes die jaren tevoren waren uitgestuurd, had gekozen als proefgebied, en onderworpen aan aanvallen van wezens en spoken die geen normaal mens graag zou tegenkomen — hadden zich krachtiger betoond dan hun kameraden en waren dus geschikt om te vergaren. Drie waren er in elk geval in de bovengrondse ruïnes gekomen, en misschien wachtten er anderen daarbuiten. Ylokwon zou ze gebruiken zoals hij die ene gebruikt had, dertig jaar tevoren, als onderdeel van wezenlijk belang voor zijn voortbestaan, noodzakelijke offers volgens zijn instructie. De maker had het duidelijk gezegd: mensenlevens mochten verbruikt worden. De kolos moest het leven behouden.

Diep in de gangen en kamers van zijn domein vertraagde Ylokwon zijn snelle rondgang en nam even rust om inventaris op te maken van degenen die hij zou gebruiken om hem te voeden.

Eén was er even buiten bereik, al werd er een aparte wronk gebouwd om hem te vangen.

De tweede was al onderweg.

Maar de derde interesseerde Ylokwon het meest. Die was feitelijk helemaal de catacomben binnengedrongen. Hij had bij de torendeur de code weten te passeren. Het was geen maker, een van de verwachten, maar hij had hulpmiddelen en een ongelooflijke innerlijke kracht. Ylokwon kon de bron van die kracht niet vaststellen, alleen hoe groot die was. Waar het op aankwam was, dat er genoeg van was om hem tientallen jaren te onderhouden, misschien wel eeuwen, en dat alleen hij werd beperkt door de capaciteit van de beschikbare opslagcellen.

Ylokwon was al bezig de energie in te zamelen en om te zetten door die aan de indringer te onttrekken zonder dat deze het wist, door die stukje bij beetje weg te zuigen. Hij scheen zichzelf weer aan te vullen, dus het weglekken was niet schadelijk voor de gezondheid van de indringer. Maar dat kon veranderen, Ylokwon moest dat goed in de gaten houden. Hij zette zijn sensors in om de nodige metingen te verrichten. Dat kostte maar een moment en hij merkte dat de indringer bij zijn vruchteloze ontsnappingspogingen nog steeds zijn uiterste best deed.

   De druïde die bekendstond als Loper en die, in de tijd voor hij zijn arm kwijtraakte en zijn bestemming vond, wel Loper Boh en de Donkere Oom was genoemd, zocht zich opnieuw een weg.
Hij stond in een van de talloze gangen van Kastellaber en probeerde te begrijpen wat hij verkeerd deed. Hij had last van zijn maag en hoofdpijn. Er was iets mis. Zelfs zonder dat hij wist wat het was, voelde hij het net zo duidelijk als hij zijn lichamelijk ongemak voelde. Al zijn pogingen om zijn achtervolgers af te schudden, waren mislukt. Al zijn ontsnappingspogingen hadden niets uitgehaald.

   Achter hem, in de diepe schemering van gangen en kamers, jaagden de kruipers op hem, die nu onzichtbaar maar desondanks aanwezig waren. Hij had ze ontvlucht vanaf het moment dat hij door de vloer van de zwarte toren was gevallen en langs een helling spiraalsgewijs deze diepe diepte in was gegleden. Ze hadden hem meteen gevonden; hij had ze afgeweerd en was ontsnapt.
Maar waar hij ook ging, waar hij ook kwam, wachtten ze hem op.
Kastellaber zat er vol mee, ze slopen door de diepte rond in zulke aantallen dat Loper niet dacht dat een leger ertegenop kon, laat staan één man. Toch probeerde hij het zolang hij kon, zolang zijn kracht het toeliet.

   Wat hem bij zijn wanhopige vlucht verbijsterde, was hoe eindeloos hetzelfde alles was. Gangen en kamers zonder tal, allemaal leeg, afgezien van apparatuur die in de wanden gebouwd was en leidingen die die apparatuur van stroom voorzagen, allemaal hetzelfde. Niets eraan was verschillend, niets wees op de aanwezigheid van de schat waarnaar hij zocht. Er waren geen verborgen deuren of geheime gangen, geen schutpanelen waarachter, waarboven of waaronder een schat kon liggen. Hij kon niets ontdekken van datgene wat er beslist moest zijn. Hij wist waar hij naar zocht. Anders dan de anderen die ernaar waren komen zoeken, behalve misschien de Ilseheks, wist hij precies wat hij moest vinden.

   Tenzij het een sluwe leugen was, bedacht door een kaartenmaker om hem aan te lokken en te vangen.

   Maar die mogelijkheid had hij allang verworpen. De kennis die besloten lag in die symbolen en tekens was onthullender dan de kaartenmaker had bedoeld. Misschien zonder het te weten had de kaartenmaker een waarheid doorgegeven die hij niet ten volle begreep.

   Dat Kastellaber een val was, was meteen al duidelijk geweest, en de reden voor die val werd duidelijk na hun ervaringen op de eilanden Vilkrats, Gruzelsteen en Stankoord. Wat er in Kastellaber woonde, wilde hun toverkracht hebben. Waar het die toverkracht voor nodig had, waarvoor het die wilde gebruiken, bleef een mysterie. Loper was er niet eens zeker van of zijn tegenstander een bepaalde vorm van toverkracht op het oog had. Misschien zocht hij alleen maar iemand anders die de ontbrekende elfenstenen kon
hanteren, iemand om de plek van Kael Elessedil in te nemen. Hij kon wellicht op nog iets anders uit zijn.

   Hoe dan ook, hij had de schipbreukeling en de kaart als lokaas gebruikt, de eilanden als proefterrein, de spoken en wezens op die eilanden als maatstok en de nieuwsgierigheid en volharding van zijn slachtoffers als prikkel. De sleutels waarvan ze zich met zoveel moeite meester hadden gemaakt, hadden in wezen natuurlijk geen waarde. Hij had ze nog in zijn mantel, maar hij had allang de mogelijkheid verworpen dat ze van nut zouden blijken. Ze vormden lokaas en verder niets. De kaart daarentegen was, ondanks het idee van de maker dat die ook alleen maar lokaas was, van onschatbare waarde.

   Maar Loper had in zijn benarde toestand niets aan dat alles. Hij ging opnieuw de gangen door, al zoekend, ofwel naar een ontsnappingsmogelijkheid, ofwel naar de verborgen schat. Elk van die twee dingen zou hem geven wat hij nodig had: een uitweg, een wapen tegen zijn mysterieuze tegenstander. Hij vroeg zich af wat er van de anderen bovengronds was geworden. Ze zouden hem nooit vinden. Misschien zouden ze het niet eens proberen. De vernietigende krachten die ze tegen waren gekomen, hadden hen wellicht zwaar gedemoraliseerd. Als hij verdwaald was, zouden ze redeneren, wat hadden zij dan voor kans? Hij moest hopen dat een paar de rest bij elkaar zouden houden, dat degenen op wie hij het meest rekende, stand zouden houden en daartoe middelen zouden vinden.

   Maar toch moest hij snel naar hen terug. De tijd werkte in zijn nadeel; hij moest de doolhof uit zien te komen.

   Kruipers verschenen uit de wanden recht voor hem uit. Felle ontladingen van druïdenvuur schoot uit de vingers van zijn goede arm. De aanvallers vlogen in stukjes uit elkaar, en toen haastte hij zich langs hun resten, maar verderop stonden andere te wachten.
Hij vernietigde die ook en ging voort, in het besef dat ze hem door zijn toverkracht op konden sporen en daardoor zijn voortgang konden vaststellen. Hoe minder hij die gebruikte, hoe beter.
Maar wat hij ook deed, hij kon zich niet echt verborgen houden, zijn route niet voldoende camoufleren.

   Hij ging een hoek om en vond een nieuw stel gangen. Buiten adem, met pijn in zijn lijf, drukte hij zijn rug tegen de koele metalen wand en zijn hand tegen zijn opstandige buik. De doolhof van kamers en gangen bracht hem van zijn apropos. Hij tuurde naar voren en toen achterom. Hij was deze route eerder gegaan. Of precies zo'n route. Hij trok in kringen rond, hij liep alle kanten uit zonder waarneembaar doel. Zijn hoofd tolde van wat er mogelijk kon gebeuren, maar een nieuwe aanval van kruipers leidde zijn
aandacht af en dwong hem opnieuw stand te houden en te vechten.

   Hij viel hen aan, smeet ze met zijn toverkracht opzij, sloeg ze tegen de wanden van de gang en veranderde hen in rokende, verbrijzelde hoopjes. Opnieuw ontsnapte hij.

Even later was hij weer alleen, een eenzame vluchteling in een onbekende wereld. Hij voelde zich nog steeds niet goed. Het zat in zijn botten en in zijn hart. Hij was bij zijn bewegingen een halve stap langzamer, ietwat suffer in zijn denken, net zo'n beetje uit zijn evenwicht dat hij niet zo goed functioneerde als hij wel zou horen te doen. Wat kon dat zijn? Hij liep gehaast door de schemering en door plassen licht, geworpen door rookloze lampen, in een poging een antwoord te vinden.

   Maar hij kon er geen bedenken. Hij holde door op zoek naar hulp die er niet was.

   Ylokwon keek nog wat langer naar de mens en nam maatregelen. De hevel was krachtig en niet verstopt. Energie van het gebruik van vuur door de indringer stroomde in de transformator en vervolgens in de condensatoren die de energie bevatten waarmee de kolos zich voedde. Ylokwon zou de mens een tijdje langer voor de kruipers laten vluchten en dan het scenario veranderen en hem iets anders te doen geven. Er waren onbegrensde mogelijkheden.
Maar hij moest op zijn hoede blijven. De mens was intelligent, hij kreeg dingen vlug door. Als Ylokwon niet voorzichtig was, niet subtiel genoeg, zou de mens de trucjes doorzien. Dat mocht niet gebeuren.

   Ylokwon liet het op zijn beloop en schoot mijlen kabels door die door gangen en kamers liepen en zette zijn sensors uit om snel zijn omgeving te controleren. Er waren geen grenzen geschonden. Geen andere indringers hadden geprobeerd om binnen te komen. Tevreden schoot hij terug naar de kamer waar de bijzondere wronk werd gebouwd.

   Alles verliep volgens verwachting. Operatiesondes zetten de wronk met hun gebruikelijke handigheid en subtiel gevoel in elkaar. De onderdelen lagen verspreid op roltafels, die van metaal gesteriliseerd en verpakt, die van vlees en gebeente verbonden met leefsystemen die kunstmatig lichaamsvocht gestadig door aders pompten. Het proces van vlees verbinden met metaal en synthetische stoffen was begonnen, een versmeltingstechniek, ontwikkeld in de tijd van verval van de Oude Wereld en sedertdien door Ylokwon middels studie en experimenten verfijnd. Lange tijd waren er mislukkingen geweest, de vroege wronks waren waanzinnig geweest en functioneerden niet goed. Maar uiteindelijk had Ylokwon een manier gevonden om de geest van de wronks voldoende te beheersen waardoor krankzinnigheid voorkomen werd. Defecten maakten de wronks op den duur nutteloos, maar die bleven langer uit en waren, als ze zich voordeden, minder fataal. Nu en dan kon de schade hersteld worden en konden de wronks weer aan de slag. De operatiesondes werkten heel doeltreffend.

   Via beelden, overgebracht door zijn sensors, bestudeerde Ylokwon het gezicht van zijn jongste exemplaar, nu zijn hoofd in de conserveringsvloeistof dreef. De ogen keken naar buiten, gingen heen en weer op zoek naar een ontsnappingsweg, niet beseffend dat de middelen daartoe allang waren weggesneden. De medicijnen die door buisjes in zijn keel werden gebracht, hielden hem stabiel en rustig. Zijn mond stond open als bij een etende vis. Hij was in ideale conditie.

   Ylokwon maakte snel een inventaris van de nog niet geassembleerde onderdelen. Als de wronk compleet was, zou hij de gevaarlijkste zijn die ooit gebouwd was, niet in het minst omdat de menselijke gestalte waaruit hij werd opgebouwd een uitstekend exemplaar was met geweldige vaardigheden. Om andere krachtelementen in het nauw te drijven en de mensen te overwinnen die deze aanwendden, moest hij dat wel zijn. Maar de techniek van de Oude Wereld kon alles tot stand brengen. Ylokwon zou spoedig zijn krachtbronnen die ten gunste van hem werkten in de hand hebben.

   Die mensen mochten zo hard en zo ver rennen als ze konden, dacht hij. Uiteindelijk deed het er niet toe. Kastellaber en de catacomben had hij gekregen om te bewaren en te beschermen, maar de wereld daarbuiten, zelfs dat gedeelte dat zo ver was en nog steeds een mysterie, was niet buiten bereik. De makers hadden Ylokwon een instructie gegeven en er golden geen beperkingen voor de methoden die hij kon gebruiken om die uit te voeren. Als de energie die Ylokwon nodig had, ergens anders was, zou hij een manier vinden om die dichterbij te brengen. Als de nodige energie verkregen moest worden ten koste van mensenlevens, goed dan.

   De kolos was geprogrammeerd om te geloven dat niets zo belangrijk was als zijn eigen bestaan. Dat geloof was nog nergens door aangetast.