2
Haar herinneringen aan het verleden, al vervaagd en aan flarden, verdwenen abrupt toen ze op een open plek in het woud tegenover een jongen stond die beweerde dat hij haar broertje was.
'Grianne, ik ben Bek,' hield hij vol. 'Weet je dat niet meer?'
Ze herinnerde zich alles natuurlijk, zij het niet meer zo helder en scherp, niet meer zo pijnlijk. Ze herinnerde het zich, maar ze weigerde te geloven dat haar herinneringen na zovele jaren zo pijnlijk helder tot leven konden komen. In al die tijd had ze haar naam niet gehoord, hem zelf niet uitgesproken, er nauwelijks nog aan gedacht. Zij was de Ilseheks en die naam behelsde wie en wat ze was, en die andere niet. Die andere was voor als ze wraak zou hebben genomen op de druïde, voor als ze genoeg erkenning en macht had vergaard, zodat niemand hem ooit nog zou vergeten, als hij weer werd uitgesproken.
Maar hier was die tengere jongen, die hem nu uitsprak en het waagde te doen alsof hij daar alle recht toe had. Ze keek hem aan vol ongeloof en met smeulende woede. Zou hij echt haar broertje kunnen zijn? Zou hij Bek kunnen zijn, ondanks wat ze al die tijd had gedacht? Was dat mogelijk? Ze probeerde de logica van het idee in te zien, een manier te vinden om het aan te pakken, om woorden te formuleren om terug te zeggen. Maar alles wat ze bedacht om te zeggen of te doen was verward, onsamenhangend, en wilde zich niet bruikbaar laten rangschikken. Alles verstarde als was het geketend, opgesloten, en haar onvermogen om iets te doen ergerde haar zo dat ze er bijna van ging gillen.
'Nee!' riep ze tenslotte. Een enkel woord, uitgesproken als een eed, uitgebracht tegen demonenbroedsel; het ontsnapte aan haar lippen, verder kon ze niets uitbrengen.
'Grianne,' zei hij, zachter ditmaal.
Ze zag de donkerblonde haardos en de verbazend blauwe ogen die zo op de hare leken, die haar zo vertrouwd waren. Hij had haar lichaamsbouw en gezicht. Hij had ook nog iets anders, iets wat ze nog moest plaatsen, maar het was er onmiskenbaar. Hij kon Bek zijn.
Maar hoe dan? Hoe kon hij Bek zijn?
'Bek is dood,' siste ze, haar slanke lichaam verstrakkend onder haar donkere gewaad.
Een stukje van hen af zat Ryer Ordstar op de grond geknield, een hoopje kleren en schaduwen, haar hoofd gebogen in de sluier van haar lange, zilveren haar, de handen op haar schoot ineengeklemd. Ze had zich niet bewogen sinds de Ilseheks uit de nacht tevoorschijn was gekomen, ze had haar hoofd nog geen duim geheven en geen woord gesproken. In de stilte en de duisternis had ze een beeld kunnen zijn, gehouwen uit steen en daar geplaatst door haar maker om de rustplaats van een reiziger te bewaken.
De ogen van de Ilseheks gingen even over haar heen en vielen op de jongen. 'Zeg iets!' siste ze weer. 'Zeg me waarom ik je zou moeten geloven!'
'Ik werd gered door Truls Rohk, een metamorf,' antwoordde hij eindelijk terwijl hij haar rustig aankeek. 'Ik ben naar Loper, de druïde gebracht, die me op zijn beurt overgaf aan de mensen die me hebben grootgebracht als hun zoon. Maar ik ben Bek.'
'Daar kun je niets van weten! Je was pas twee toen ik je in de kelder verstopte!' Ze hield zich in. 'Toen ik mijn broertje verstopte. Maar mijn broertje is dood en jij bent een leugenaar.'
'Het meeste is mij verteld,' erkende hij. 'Ik herinner me niets meer van hoe ik gered ben. Maar kijk naar mij, Grianne. Kijk naar ons! Je ziet toch de gelijkenis, hoeveel we op elkaar lijken. We hebben dezelfde ogen en kleuren. We zijn broer en zus! Voel je dat dan niet?'
Ze kwam een stap dichterbij. 'Waarom zou een metamorf jou redden als metamorfen mijn ouders gedood hebben en mij gevangengenomen? Waarom zou de druïde jou redden als hij mij gevangen wilde nemen?'
De jongen schudde al langzaam zijn hoofd, bedaard, zijn blauwe ogen fel, zijn jeugdige gezicht vastberaden. 'Nee, Grianne, niet de metamorf of de druïde hebben onze ouders gedood en jou meegenomen. Zij zijn nooit je vijand geweest. Besef je de waarheid nog niet? Denk erover na, Grianne.'
'Ik heb zijn gezicht gezien!' schreeuwde ze woedend. 'Ik heb het gezien door een raam, een glimp, hij kwam voorbij in het vroege morgenlicht, net voor de aanval, vóór ik...'
Haar stem stierf weg; plotseling vroeg ze zich
af of ze het mis kon hebben. Had ze de druïde gezien zoals de
Morgawr had beweerd toen hij haar gezegd had terug te denken, zo
overtuigd dat ze hem zou zien? Hoe kon hij geweten hebben wat ze
zou zien?
Wat het allemaal niet zou betekenen als ze het mis had gehad, dat
was verbijsterend. Ze verdrong het met geweld; het rolde zich op in
een uithoek van haar gemoed, een slang die nog gemakkelijk binnen
bereik was.
'Wij zijn Ohmsfords, Grianne,' ging de jongen
zachtjes verder.
'Maar Loper ook. We hebben dezelfde afkomst. Hij is van hetzelfde
geslacht als wij. Hij is een van ons. Hij heeft geen reden ons
kwaad te doen.'
'Geen reden die jij kunt bedenken, zo schijnt het!' Ze begon spottend te lachen. 'Wat zou jij weten van duistere bedoelingen, ventje? Wat heb jij van het leven gezien, dat je het recht zou hebben te veronderstellen dat jouw inzicht in die dingen beter is dan het mijne?'
'Niets.' Hij leek even met zijn mond vol tanden te staan, maar aan zijn gezicht was te zien dat hij naar woorden zocht. 'Ik heb jouw leven niet geleefd, dat weet ik. Maar ik heb geen naïeve ideeën over hoe het geweest moet zijn.'
Ze begon ongeduldig te worden. 'Je zult best
geloven wat je me zegt,' zei ze koel. 'Ik denk dat je zorgvuldig
bent opgeleid om dat te geloven. Maar je bent slachtoffer en
werktuig van sluwe mannen.
Druïden en metamorfen zijn er slechts op uit anderen te
misleiden.
Ze moeten lang en hard gezocht hebben om je te vinden, een jongen
die zo goed lijkt op Bek zoals die op jouw leeftijd zou zijn. Ze
zullen wel heel erg blij geweest zijn dat het zo goed gelukt
is.'
'Hoe kom ik dan aan die naam?' beet de jongen haar toe. 'Als ik je broer niet ben, hoe kom ik dan aan zijn naam? Het is de naam die ik gekregen heb, die ik altijd gehad heb!'
'Dat denk je tenminste. Een druïde kan je door weinig meer dan een gedachte leugens laten accepteren, zelfs leugens over jezelf.' Ze schudde afkeurend haar hoofd. 'Jij bent wel zwaar misleid om dat te geloven, dat je denkt dat je een dood jongetje bent. Ik zou je ter plekke moeten vernietigen, maar misschien hoopt de druïde juist dat ik dat doe, wil hij dat ik dat doe. Misschien denkt hij dat het me op een of andere manier schade zal berokkenen als ik een jongen dood die zo op mijn broertje lijkt. Zeg me waar de druïde wacht, dan zal ik je sparen.'
De jongen keek haar verschrikt aan. 'Jij bent de misleide, Grianne. Zo erg dat je jezelf van alles wijsmaakt om de waarheid niet te hoeven zien.'
'Waar is de druïde?' snauwde ze met een van woede vertrokken gezicht. 'Zeg het me nu!'
Hij haalde diep adem en rechtte zich. 'Ik ben van ver gekomen voor deze ontmoeting. Te ver om me zo bang te laten maken dat ik opgeef wat naar mijn overtuiging waar en juist is. Ik ben je broer. Ik ben Bek, Grianne...'
'Noem me niet zo!' schreeuwde ze. Haar grijze kleren golfden om haar lichaam en in woede gooide ze haar armen omhoog, als om zijn woorden te stuiten, om ze samen met haar verleden te begraven. Ze voelde haar woede toenemen; haar zelfbeheersing gleed weg als een vis uit haar greep, en de ruwe kracht van haar woorden kreeg een bijklank die alles en iedereen waartegen hij gericht was in mootjes kon hakken. 'Zeg mijn naam nooit meer!'
Hij hield stand. 'Welke naam moet ik dan
gebruiken? Ilseheks?
Moet ik je noemen zoals je vijanden je noemen? Moet ik je net als
zij behandelen als een schepsel met duistere toverkracht en kwade
bedoelingen, als iemand met wie ik niet vertrouwd, voor wie ik niet
bezorgd kan zijn, en die ik niet weer als zus wil hebben?'
Hij scheen bij elk woord aan kracht te winnen en opeens zag ze hem als gevaarlijker dan ze had gedacht. 'Wees voorzichtig, jongen.'
'Jij moet voorzichtig zijn!' gooide hij eruit. 'Voor wie en wat je gelooft! Voor alles wat je in je opgenomen hebt sinds het moment dat je uit ons huis bent meegenomen. Voor de leugens waarmee je jezelf omhuld hebt!'
Opeens wees hij naar haar. 'We lijken in meer opzichten op elkaar dan je denkt. Niet alles wat ons bindt is zichtbaar voor het oog. Grianne Ohmsford heeft haar toverkracht, haar geboorterecht, nu het werktuig van de Ilseheks. Maar ik heb die toverkracht ook! Hoor je het in mijn stem? Ja toch, hè? Ik ben niet zo geroutineerd als jij, en ik heb pas kortgeleden ontdekt dat ik hem had, maar het is weer een band in ons beider leven, Grianne, ook een stuk van het erfdeel dat we gemeen hebben...'
Ze voelde dat zijn stem een klank kreeg die op de hare leek, een felle toon waardoor ze in weerwil van zichzelf terugdeinsde en meteen haar verdediging in stelling bracht.
'... net zoals we dezelfde ouders hebben, hetzelfde lot, dezelfde ontdekkingsreis, teweeggebracht door het zoeken naar de schat, verborgen in de ruïnes die verder in het binnenland liggen...'
Ze liet haar stem klinken in een laag, trillend gezoem, een zachte mengeling met de nachtgeluiden, vaag en fluisterend, van bladeren ritselend in de wind, van tjirpende en gonzende insecten, van vogels die langs vlogen als snelle schimmen, van de adem van levende dingen. Haar besluit was meteen al genomen, vlug en hard: hij was voor haar te gevaarlijk om in leven te laten, wie of wat hij ook was. Te gevaarlijk voor haar om te negeren, zoals ze van plan was geweest. Hij had tenslotte iets magisch, een toverkracht die leek op de hare. Dat had ze eerder aan hem bespeurd zonder het duidelijk te kunnen plaatsen, verborgen als het geweest was - maar nu aanwezig in de klank van zijn stem, een vleug van een mogelijkheid.
Reken met hem af, waarschuwde ze zichzelf. Reken nu meteen met hem af!
Toen glinsterde er iets, opzij, en leidde haar
aandacht af van de jongen. Zonder nadenken haalde ze ernaar uit; de
toverkracht ontsnapte haar in een stroom van ijzeren scherfjes en
vlijmscherpe stukjes die de lucht doorsneden en haar doel zonder
uitstel, zonder moeite aanvielen. Maar de glinstering was een
andere kant op gegaan. Weer haalde de Ilseheks ernaar uit, haar
stem een wapen met zoveel kracht dat hij de stilte verbrijzelde, de
takken van de dichtbij staande bomen liet zwiepen alsof ze
getroffen werden
door een woeste wind, terwijl de jongen die gesproken had, verstomd
en met grote ogen van de schrik zat te kijken.
Een ogenblik later verdween hij. Het ging zo
snel en onverwacht dat het gebeurd was voor de Ilseheks het kon
voorkomen.
Ze knipperde met haar ogen naar de lege ruimte waar hij gestaan had
en zag de heldere lucht opnieuw vorm aannemen; het werd een reeks
nauwelijks herkenbare bewegingen die door de nacht schoten als
schimmen, vaag menselijk van vorm, die elkaar achternazaten.
Verrast haalde ze naar hen uit, maar ze was te langzaam en haar
aanval was niet goed genoeg gericht om meer dan lege lucht te
raken.
Ze draaide verschillende kanten uit, op zoek
naar wat haar zo volkomen misleid had. Wat het ook was, het was weg
en had de jongen meegenomen. Haar eerste impuls was er achteraan te
gaan.
Maar eerste impulsen waren zelden verstandig, en aan deze gaf ze
niet toe. Ze speurde de lege open plek af, toen het bos eromheen,
met haar zintuigen op zoek naar sporen van de redder van de jongen.
Het kostte haar maar een moment om te ontdekken wie het was. Een
metamorf. Ze had zijn aanwezigheid eerder bespeurd, besefte ze: op
de Zwarte Maaizeis, na de nachtelijke botsing met
de Jerle Shannara.Het was hetzelfde schepsel, dat kon
niet missen. Hij moest in de verwarring aan boord gekomen zijn om
haar te bespioneren, en de rest van de reis verborgen hebben
gezeten. Dat kon niet gemakkelijk zijn geweest, gezien de
concentratie waarmee ze de scheepskwartieren en de bemanning in het
oog had gehouden. Deze metamorf was kundig en ervaren, een oude rot
op dat gebied, totaal niet onder de indruk van haar.
Een nieuwe woede kwam in haar op. Hij moest haar van het schip naar de open plek gevolgd zijn en had zich laten zien toen hij dacht dat de jongen in gevaar was. Kende hij de jongen? Of de druïde? Was hij de dienaar van een van beiden of van allebei? Dat moest wel, dacht ze. Waarom zou hij anders tussenbeide gekomen zijn? Als beschermer van de jongen, dan? Misschien. Dat zou dan bevestigen wat ze van het begin af aan al gedacht had, vanaf het moment dat de jongen geprobeerd had haar wijs te maken dat hij Bek was. De druïde had een uitvoerig plan in elkaar gezet om haar geloof in haar taak en haar vertrouwen in de Morgawr te ondermijnen, hun relatie te saboteren en haar kwetsbaar te maken, zodat hij een manier kon bedenken om haar te vernietigen voor zij hem kon vernietigen.
Ze stak haar handen vóór zich uit en klemde
haar vingers in elkaar tot de knokkels wit werden. Ze had de jongen
meteen moeten doden, op het moment dat hij haar naam uitsprak! Ze
had het wenslied moeten gebruiken om hem levend te laten branden,
totdat hij haar smeekte hem te redden, tot hij zijn leugens
bekende!
Ze had nooit moeten luisteren naar zijn woorden!
Maar nu ze dat wel had gedaan, kon ze het gevoel niet van zich afzetten dat ze hem niet te vlug moest afschrijven.
Zorgvuldig overdacht ze een en ander en bekeek
het opnieuw.
De gelijkenis tussen hen kon natuurlijk best verklaard worden.
Een jongen die op haar leek kon je gemakkelijk genoeg vinden.
Het zou voor Loper ook niet zó moeilijk zijn de jongen te laten
denken dat hij Bek was, zelfs niet dat hij altijd Bek genoemd
was.
De druïde was beslist in staat hem te laten geloven dat hij haar
broer was en op een of andere manier haar redder. Het was heel goed
mogelijk dat hij meegenomen was op reis, alleen om haar zomaar
ergens te ontmoeten en zijn rol te spelen.
Maar...
Ze hief haar bleke, stralende gezicht omhoog
en haar blauwe ogen staarden de nacht in. Daar, op het eind, toen
hij zijn geduld met haar verloren had, toen hij haar had uitgedaagd
zoals niemand anders het zou wagen, zelfs de Morgawr niet, had iets
in hem haar aan zichzelf herinnerd. Een overtuiging, een zekerheid
die uit zijn woorden en zijn gedrag sprak, uit de directheid en de
kracht van zijn blik. Maar meer dan dat had ze iets onverwachts en
vertrouwds bespeurd in zijn stemgeluid, iets wat niet misverstaan
kon
worden. Hij had het haar gezegd, maar in de emoties van het moment
had ze hem niet geloofd en gedacht dat hij haar alleen maar
bedreigde, dat hij haar op een onverwachte manier kwaad kon doen en
zij zich dus moest verdedigen. Maar het was er toch wel
geweest.
Hij had de toverkracht van het wenslied, haar toverkracht, haar macht zelf ook.
Wie anders dan haar broer of een andere Ohmsford kon zo'n kracht bezitten?
De tegenspraak tussen wat de waarheid leek en wat een leugen, ergerde en verwarde haar. Ze wilde de jongen zonder meer wegredeneren, maar dat lukte haar niet. Er was zoveel echte toverkracht in hem dat ze zich afvroeg wie hij eigenlijk was, ook al geloofde ze niet dat hij Bek was. De druïde kon, als hij een werktuig schiep om haar te misleiden, veel bereiken, maar hij kon iemand anders niet van toverkracht voorzien, en zeker niet van dit soort toverkracht.
Wie was die jongen dan en wat zat er acht in hem?
Ze wist wat ze doen moest: datgene waarvoor ze helemaal hierheen gekomen was. De schat vinden die verborgen was in Kastellaber en zich die toe-eigenen. De druïde vinden en hem vernietigen. Terug naar de veiligheid van de Zwarte Maaizeis en zo vlug mogelijk terug naar huis reizen, om deze reis en de gevaren ervan achter de rug te hebben.
Maar de jongen maakte haar nieuwsgierig en verward, zozeer dat ze bijna zonder te begrijpen waarom, haar plannen volledig herzag. Ondanks wat ze wist van zijn toverkracht, stond het haar tegen - of ze nu wilde of niet - af te zien van de oplossing van het mysterie van de jongen, nu zoveel van wat ze ontdekt had voor haar van betekenis kon zijn. Niet op een manier die haar leven zou veranderen natuurlijk, daarover had ze al een besluit genomen. Maar op een kleinschaliger en toch belangrijke manier.
Hoe moeilijk zou het zijn om de waarheid over hem te achterhalen, als ze dat echt wilde?
De Morgawr zou het niet goedkeuren, maar hij
keurde weinig goed van wat ze de laatste tijd deed. Haar relatie
met haar leidsman werd al een tijdje minder goed. Ze hadden niet
meer de band van leerling tot leraar van vroeger. Zij was nu net zo
goed meesteres als hij meester en ze ergerde zich dood aan de
beperkingen die hij haar steeds weer probeerde op te leggen. Ze was
niet vergeten wat ze hem verschuldigd was, ze was niet ondankbaar
voor alles wat hij haar in de loop van de jaren geleerd had. Maar
ze had er een hekel aan dat hij steeds bleef proberen haar op haar
plek te houden, altijd zijn ondergeschikte, zijn dienares, een
pupil die moest doen wat hij voorschreef. Hij was oud en omdat hij
oud was kon hij misschien niet meer zo gemakkelijk veranderen als
iemand die jong was. Zelfbehoud kwam bij hem op de eerste
plaats.
Maar zij had niet de ambitie om duizend jaar te worden. Zij
beschouwde bijna onsterfelijk zijn niet het nastreven waard.
Vandaar haar behoefte om de koe meteen bij de horens te vatten en
niet te blijven zitten intrigeren en plannen te beramen, zoals hij
gewend was.
Nee, hij zou het er niet mee eens zijn, en in dit geval zou het fout zijn daar geen rekening mee te houden. De jongen gaan zoeken om zijn mysterie op te lossen en haar nieuwsgierigheid te bevredigen was puur om zichzelf een plezier te doen. Ze weifelde even en zette haar aarzeling toen van zich af. Zij moest de beslissing nemen, het was haar keuze als ze tijd verspilde die toch al van haar was. De jongen had iets wat zij nodig had, of de Morgawr het daar nu mee eens was of niet. Maar hoe dan ook, hij was niet hier om haar raad te geven. Cree Bega zou zich veroorloven uit zijn naam te spreken, maar de mening van de mwellret had voor haar heel weinig te betekenen.
Ze zou snel moeten optreden. De mwellret was niet al te ver achter haar, onderweg met vierentwintig andere. Zijn komst was alleen vertraagd omdat zij, die zelf voorop wilde gaan, die als eerste wilde zien wat daar te vinden was, hem bevolen had te wachten. Misschien, dacht ze erbij, om te zorgen dat hij zich niet bemoeide met wat zij besloot te doen met wat ze vond. Misschien gewoon om hem onder de duim te houden, waar hij thuishoorde.
Ze liep naar Ryer Ordstar en boog zich, en probeerde te kijken of de waarzegster uit haar trance kwam. Maar het meisje verroerde geen vin, ze zat stil, bewegingloos in de nacht, het hoofd gebogen in de schaduw, de ogen dicht. Ze ademde gelijkmatig, rustig; haar leven was dus duidelijk niet in gevaar. Maar wat deed ze dan? Waar was ze binnen in zichzelf heen gegaan?
De Ilseheks knielde voor het meisje neer. Ze had geen tijd om te wachten tot de waarzegster haar meditatie beëindigde. Ze moest antwoord hebben. Ze legde haar vingers op de slapen van de ander, net zoals ze gedaan had bij de schipbreukeling door wiens onthullingen deze hele kwestie begonnen was, en ze begon te peilen. Dat kostte weinig inspanning. De geest van Ryer Ordstar ging voor haar open als een bloem voor de opkomende zon; haar herinneringen kwamen naar buiten tuimelen als vallende bloemblaadjes. Naar de meeste keek ze niet eens; de Ilseheks zocht meteen naar de meest recente, die het lot van de druïde zouden onthullen.
Onthullingen stegen naar het oppervlak als doden uit de zee: naakt en kaal. Ze zag een strijd tussen de ruïnes van de Oude Wereld, een strijd waarin de druïde en zijn metgezellen van alle kanten werden aangevallen door stralen rood vuur die brandden en schroeiden. Wanden bewogen, ze rezen op uit metalen vloeren of zakten erin weg. Uit het niets verschenen kruipers, metalen monsters op snelle poten en met verscheurende klauwen. Mannen vochten en stierven in een werveling van dichte rook en vlammen. Gezien door de ogen van Ryer Ordstar, gefiltreerd door haar emoties, was alles chaotisch, overspoeld door vrees en wanhoop.
Te midden van die waanzin naderde de druïde dwars door aanvalslinies en veranderingen in het terrein; zijn gestage, behoedzame voortgang werd gesteund door zijn toverkracht en gestimuleerd door zijn moed en vastberadenheid. Je kon zeggen wat je wilde, de druïde was nooit een lafaard geweest. Hij vocht zich een weg naar het hart van de ruïnes, schreeuwde tevergeefs dat de anderen van zijn gezelschap zich terug moesten trekken, moesten vluchten, moesten proberen in leven te blijven. Uiteindelijk bereikte hij de toegang tot een zwarte toren, drong er binnen en verdween erin.
Ryer Ordstar schreeuwde en ging achter hem
aan, werd toen getroffen door het vuur en wentelend tegen een muur
gekwakt.
Haar gedachten aan de druïde vervaagden en stierven toen weg.
De Ilseheks haalde haar vingers van de slapen van de waarzegster en zakte achteruit op haar hakken, perplex. Interessant. Het contact was ontstaan zonder enig woordgebruik en zonder weerstand. Was dat de aard van empathen, dat ze niet konden veinzen of verheimelijken? Ze verbaasde zich over het feit dat het meisje de druïde gevolgd was, geprikkeld doordat deze in de toren verdwenen was. Waarom bracht ze zich zo in gevaar? Het meisje had de opdracht gekregen steeds dicht bij de druïde te blijven om zich onmisbaar voor hem te maken, om zijn vertrouwen en zijn oor te winnen. Dat had ze blijkbaar ook gedaan. Maar was er iets meer tussen hen, iets wat uitging boven de haar opgelegde taak als spionne van de Ilseheks?
Daar kon ze niet achter komen zonder het meisje schade te berokkenen, en ze was nu niet direct bereid zover te gaan. Ze had op het moment wat ze wilde: een duidelijk beeld van wat er gebeurd was met het gezelschap van de Jerle Shannara dat met de druïde landinwaarts getrokken was. Maar ze kon niet achterhalen hoe het met de druïde afgelopen was. Misschien was hij dood. Misschien lag hij begraven onder het puin. Maar hoe het ook zat, hij vormde op het moment geen enkel gevaar voor haar. Zonder luchtschip om hem weg te voeren, terwijl het grootste deel van zijn gezelschap dood was of gevangen zat, kon hij weinig schade aanrichten.
Dus had ze tijd voor de jongen. Genoeg om verder niet over die kwestie te hoeven nadenken.
Er waren nog geen vijf minuten voorbij of Cree Bega en zijn gezelschap van mwellrets verschenen uit de schemering, zware lijven die behoedzaam door het donkere woud sjokten, spleetjes van ogen die begonnen te fonkelen toen ze haar zagen. Walgelijke schepsels! dacht ze, maar ze hield haar gezicht onbewogen. Ze kwam overeind om hen te begroeten en bleef staan wachten tot ze bij haar waren.
'Meesjteresj,' zei de aanvoerder, de voor haar aangewezen beschermer; hij siste en boog onderdanig. 'Hebt u de kleine mensjen gevonden?'
'Ik heb besloten dat aan jou over te laten, Cree Bega. Aan jou en je metgezellen. In de ruïnes voor ons uit heeft een strijd gewoed, en degenen van het gezelschap van de druïde die niet dood zijn, zijn verspreid. Zoek ze en neem ze gevangen. Dat geldt ook voor de druïde, mocht je hem tegenkomen — als hij hulpeloos genoeg is om zich over te geven.'
'Meesjteresj, ik denk...'
'Maar wees anders voorzichtig, want hij kan gemakkelijk tegen jullie allemaal samen op.' Ze trok er zich niets van aan dat hij iets wilde zeggen. 'Als je merkt dat hij in staat is zich te verweren, laat hem dan aan mij over. Ga niet de ruïnes in; die zijn goed verdedigd. Stel jezelf en je mannen niet bloot aan het gevaar dat ze vormen. Houd de twee luchtschepen goed in het oog en laat ze onder geen beding landen.'
Hij keek haar nu aandachtig aan in het besef dat ze zich al had gedistantieerd van alles wat ze hem opdroeg te doen.
'Er is iets gebeurd wat ik moet onderzoeken.' Met haar onverstoorbare, kalme blik bleef ze in zijn reptielenogen kijken. 'Ik zal een tijdje weg zijn, en zolang heb jij de leiding. Stel me niet teleur.'
Even kwam er geen reactie en ze dacht dat hij haar niet had verstaan. 'Is het je duidelijk?'
'Waar gaat mijn meesjteresj heen?' vroeg hij zacht. 'Onze taak ligt hier...'
'Onze taak ligt waar ik het zeg, Cree Bega.'
Iets in de koude blik van de mwellret werd
opeens gevaarlijk.
'Uw meester zou deze sjijweg niet goedkeuren...'
In twee stappen stond ze recht voor hem. 'Mijn meester?' Er volgde een pijnlijke stilte terwijl ze op zijn antwoord wachtte. 'Ik heb geen meester, mwellret,' fluisterde ze. 'Jij hebt een meester, ik niet, en hij is trouwens niet hier. Ik ben degene tegenover wie je verantwoordelijk bent. Ik ben je meesteres. Moet ik verder nog iets uitleggen?'
De mwellret zei niets, maar wat ze in zijn ogen zag, stond haar niet aan. Ze wachtte nog heel even en zei toen zachtjes: 'Moet dat?'
Hij schudde zijn hoofd. 'Zoalsj u wilt, meesjteresj. Kleine mensjen zullen gevangenen zijn alsj u terugkomt, dat beloof ik. Maar de schjat dan?'
'Die zullen we vlug genoeg hebben.' Ze keek de andere kant op, in de richting van Kastellaber. Was dat zo? Zou het zo gemakkelijk zijn? Ze dacht dat haar kennis van de toestand haar een voorsprong gaf op de druïde, maar ze kon zich niet permitteren de vijand die Kastellaber bewaakte, te onderschatten. Als hij de druïde zo gemakkelijk kon verslaan, was hij veel sterker dan ze had verwacht. 'Laat de kwestie van het ophalen van de schat maar aan mij over.'
Ze stuurde hem weg met nauwelijks een blik en dacht toen aan Ryer Ordstar die ter zijde in elkaar gedoken zat, nog steeds verdoold op een andere plaats en tijd. 'Doe het meisje geen kwaad,' zei ze tegen Cree Bega en ze wierp hem een snelle, waarschuwende blik toe. 'Ze is op deze reis aan boord van het luchtschip van de druïde mijn ogen en oren geweest. Ze weet een hoop wat ze me nog niet verteld heeft. Ik wil haar in veiligheid houden tot ik terug ben, dan kan ik ontdekken wat zij verbergt.'
De mwellret knikte en wierp een twijfelachtige blik op de waarzegster. 'Die schjijnt al wel dood.'
'Ze slaapt. Ze is in een of andere trance.' Ze duwde de mwellret opzij. 'Doe gewoon wat ik je gezegd heb. Ik blijf niet lang weg.'
Zonder achterom te kijken, verdween ze van de
open plek.
Cree Bega en de anderen zouden doen wat zij bevolen had. Ze zouden
niets anders durven doen. Maar ze was er weer aan herinnerd dat het
moeilijker werd hen onder de duim te houden. Als ze de schat
eenmaal in handen had, zou ze zonder hen beter af zijn.
Binnenkort zou ze zich voorgoed van hen ontdoen.
In het oosten begon de hemel vaag te lichten, nu de dageraad aanbrak. De nacht gleed al naar het westen; vloeibare inkt trok zich stil terug tussen de bomen. Een nieuwe dag zou volgende onthullingen brengen. Over de jongen misschien. Over waarom hij dacht zoals hij dacht. Over hoe toverkracht de weg naar hem gevonden had en waarom die zo op de hare leek. Haar bleke gezicht klaarde op door een glimlach van verwachting. Ze verheugde zich erop de antwoorden te ontdekken. Ze had een heerlijk gevoel van wat komen ging. Aarzeling en twijfel liet ze aan anderen over, dacht ze laatdunkend, aan degenen die nooit hun eigen weg in de wereld zouden vinden en die nooit iets bijzonders van hun leven zouden maken.
Ze ving vage sporen op van de metamorf die nog in de verblekende nachtlucht hingen en ze begon de jacht.
Met glimmende ogen vol minachting keek Cree Bega zwijgend toe tot ze helemaal uit het zicht was. Gekromd in zijn mantel en omringd door degenen over wie hij de leiding had, stelde hij zich voor wat een lekker gevoel het zou zijn als hij tenslotte dat onuitstaanbare meisje af kon maken. Het sprak vanzelf dat hij een grotere haat tegen haar koesterde dan tegen wie ook; hij had nooit iets anders dan haat tegenover haar gevoeld. Hij verachtte haar zoals zij hem verachtte, en niets wat ze gemeen hadden door hun dienst aan de Morgawr zou daar ooit iets aan veranderen.
Maar de Morgawr was, ook al beweerde hij de
leidsman en vriend van het meisje te zijn, meer mwellret dan mens.
Zijn binding aan het volk van Cree Bega was een aloude bloedband.
Hij had zich aan het meisje gehecht omdat zij een nieuwigheid was
en hij haar nuttig achtte in het grotere verband van de dingen.
Maar hij was in hart en ziel een mwellret.
Het meisje achtte hen natuurlijk gelijken, bannelingen verbonden in hun strijd om erkenning en macht over hun onderdrukkers. De Morgawr liet haar dat maar denken omdat dat zijn doelstelling diende. Maar ze waren geen gelijken in iets van betekenis en de kleine Ilseheks was veel minder ervaren in het gebruik van haar toverkracht dan ze meende. Ze was een aanmatigend lastpak, een domme, belachelijk onhandige beoefenaarster van een kunst die de mwellrets en hun ras al eeuwen geleden machtig geworden waren, voordat de druïden er nog aan gedacht hadden de Elfenmagie als hun zwaard en schild aan te nemen. Mwellrets zouden nooit door mensen onderworpen worden, nooit hun minderen worden, en dit jonge meisje was gewoon het zoveelste ingebeelde ding dat erop wachtte uit de voedselketen geplukt te worden.
Hij voelde de ogen van zijn kameraden, die op zijn bevelen wachtten, op zich gericht, hun eigen gedachten even duister en wraakzuchtig als de zijne. Ook zij wachtten op hun kans met de Ilseheks. Cree Bega zou haar de voldoening geven dat hij nu onderworpen en gehoorzaam was. Dat had hij de Morgawr gezworen. Hij zou haar bevelen en andere wensen uitvoeren omdat hij geen reden had iets anders te doen.
Maar de wind zou draaien en als dat gebeurde, zou dat voor haar het einde betekenen.
Hij keerde zich naar de anderen en merkte dat ze dicht om hem heen stonden, donkere gezichten, afwachtend en enthousiast in hun schemerige kappen. Ze wachtten op zijn bevelen, verlangend om iets te gaan doen. Leden van het gezelschap van de Jerle Shannara liepen al ergens voor hen uit tussen de bomen, wachtend om geoogst te worden, gedood of gevangengenomen. Het werd tijd hun hun zin te geven.
Zacht grommend zei hij tegen zijn manschappen te beginnen met Ryer Ordstar, en dan de rest aan te pakken.
Maar toen ze zich omkeerden om korte metten te maken met de waarzegster was ze nergens meer te zien.